• No results found

Een nieuwe norm

In document VU Research Portal (pagina 151-154)

Grafiek 1: Ledenaantallen VGOL per 1 januari van 1956 tot 1967

5. De opbouw van het vrijgemaakt onderwijs, 1950-1970

3.2 Een nieuwe norm

J. Kamphuis, de latere hoogleraar aan de vrijgemaakte Theologische Hogeschool in Kampen, zag het niet veel anders dan Van Dijk. Hij ging de Vrijmaking, na de dood van Schilder in 1952, meer op niet-kerkelijk terrein toepassen en daarbij een norm stellen, omdat sommigen dachten ‘bij “vrijgemaakt”: dan heb je ruimte.’21 Voor de voorstanders van het vrijgemaakt onderwijs was het beklemtonen van de doorgaande reformatie van het publieke leven, genormeerd vanuit de vrijgemaakte kerk, een belangrijke steun in de rug om meer vrijgemaakten te winnen voor het vrijgemaakt onderwijs. Ds. J. Francke had al eerder gesteld: ‘Als zij niet tot de éne kerk en tot de éne tafel des Heren komen, dan is er een breuk in de gemeenschap der heiligen.’22

Deze kerkelijke norm werd historisch gelegitimeerd, maar tegelijk ook betwist in de jonge vrijgemaakte kerken. In een discussie in het nieuwe orgaan Contact in 1953 over de verhouding tussen kerk en school stelde ds. C. Trimp – hij werd in 1970 hoogleraar aan de vrijgemaakte Theologische Hogeschool in Kampen – dat het Gereformeerd Schoolverband wellicht niet in zijn oorsprong, maar zeker wel in zijn bedoeling uitsluitend een kerkelijke vereniging van afgescheidenen was geweest. Het onderscheidde zich van het CNS, die interkerkelijkheid voorstond en naar Trimps mening een vage grondslag kende, waardoor een algemeen-protestantse geest ruimte had gekregen in het christelijk onderwijs. Het vrijgemaakt onderwijs volgde in zijn ogen het goede oude spoor van de oprichters van het GSV.23 Ds. C.P. Plooy, redacteur van Contact, stelde daar tegenover dat het GSV noch bij de oprichting noch in zijn bedoeling uitsluitend kerkelijk was. Vanaf het begin van het

Gereformeerd Schoolonderwijs in 1868 richtte het verband zich breed op de gereformeerde gezindte. Het nam ook niet uitsluitend leden aan uit de afgescheidenen kerken. De vrijgemaakte scholen braken echter met dat verleden volgens Plooy, omdat het wel uitsluitend vrijgemaakte leden aannam.24 Volgens Trimp zocht het gereformeerde onderwijs in zijn bedoeling vooral naar leden onder de afgescheidenen, maar ze had deze winst tegenover het CNS later verspeeld door zich open

20 Harinck, ‘Vrijmaking’, Het gereformeerde geheugen, 522-523.

21 J. Kamphuis, P. Bergwerff en Tjerk S. de Vries, Met open vizier. Peter Bergwerff en Tjerk S. de Vries in gesprek

met prof. J. Kamphuis (Barneveld 1987) 37.

22 Francke, De kerk en het sociale vraagstuk, 253.

23 C. Trimp, ‘Ingezonden’, Contact 3 (1953) nr. 7, 2-5.

te stellen voor interkerkelijkheid en samenwerking. Door het samenwerken van kerken in het onderwijs kon in de ogen van Trimp van een ware gemeenschap geen sprake zijn.25

Plooy was bevreesd voor deze radicale oproep om tot die ene genormeerde vrijgemaakte gemeenschap te komen die zo veel medechristenen uitsloot en kwam daarom met een tegenreactie in scherpe bewoordingen:

We hebben met niemand buiten onze kerk gemeenschap der heiligen, en wij, vrijgemaakten, leden der ware kerk, wij alleen hebben die gemeenschap – dat de Here ons de laatste jaren eens laat zien, hoe het dan gesteld is met die gemeenschap onder ons! Wij hebben zó hoog van de toren geblazen over de kerkzonden van anderen, dat we het onkruid in onze eigen kerktuin maar welig hebben laten groeien, en nù hebben we de handen er vol aan. En toch leren we nog zo weinig. Toch gaan we hier en daar nog voort het samen bidden met anderen te weigeren, het samenwerken met anderen te verbreken, en de gemeenschap der heiligen met andere gelovigen een illusie te noemen. We blijven onze oogkleppen maar voorhouden. En zien links noch rechts iets van het werk des Geestes bij mensen, die mèt ons de schouders willen zetten onder een christelijke school etc.26

Het vrijgemaakt onderwijs werd door de voorstanders gezien als ‘verbondsonderwijs’, met de nadruk op het gewone concrete leven vanuit Gods beloften. Het was een aan de kerk ontleende term, die in het vrijgemaakt onderwijs naam kreeg omdat met de Vrijmaking het verbondsdenken opnieuw onder het stof vandaan was gehaald. Zo had P. Jongeling in 1959, in een tiendelige serie artikelen over ‘Een wereldworsteling om het kind’, het gereformeerde onderwijs vanuit historisch perspectief als zodanig gekarakteriseerd:

Die Verbondsgedachte vinden wij in de 19e en in het begin der 20e eeuw bij de voortrekkers in de kerkstrijd en de schoolstrijd, bij mensen als prof. Helenius de Cock, prof. Lucas

Lindeboom en ds. J.C. Sikkel, en bij duizenden eenvoudigen, naamlozen, die nochtans beseften wat de HEERE in het verbond aan hun zaad beloofd had en wat zij zelf bij de doop hunner kinderen aan Hem hadden beloofd en die daarom hun broodcenten offerden voor de bouw van kleine, armzalige christelijke schooltjes — “paedagogische jammergestalten” spotte de tegenstander — waar armoedzaaiers van schoolmeesters, die voor een deel in

25 C. Trimp, ‘Ingezonden’, Contact 3 (1953) nr. 10, 5-6.

natura werden betaald omdat het geld ontbrak, hun krachten verteerden om verbondsmatig onderwijs te geven.27

Het vrijgemaakt onderwijs continueerde daarmee naar eigen zeggen de oude gereformeerde lijn, vanuit een gedeelde levensbeschouwing. De klassieke gereformeerde verbondsopvoeding moest gered worden en daarvoor waren kerkelijke vrijgemaakte scholen nodig. Ds. J. Francke formuleerde eind jaren vijftig de nieuwe norm heel expliciet met de doop als legitimatie:

Impliceert nu het JA op de derde doopvraag [om het kind christelijk te (laten) onderwijzen], dat de ouders verplicht zijn hun kinderen naar de vrijgemaakte geref. scholen te zenden, waar dat mogelijk is, en zulke scholen op te richten, waar dat mogelijk is? We zeggen: Ja. Of men moest van gedachte zijn, dat b.v. een synodocratisch geref. school ook nog waarlijk geref. is! – Nu moet wel vaststaan: dat JA op de derde doopvraag, op de woorden: “en doen onderwijzen in de voorzeide leer” impliceert, dat het gedoopte kind naar een vrijgemaakte geref. school zal gaan. Dat is de norm; zo behoort het.28

Francke sprak de kerkenraden aan om op het naleven van deze richtlijn toe te zien en desnoods het (ethisch) conflict aan te gaan uit gewetensnood.29

Omdat een kerkelijke hereniging uitbleef, zocht het vrijgemaakt onderwijs begin jaren zestig zijn legitimatie in het stellen van een duidelijke norm, wat gezien kan worden als een overwinning van het radicale standpunt. De Vrijmaking ging fungeren als een breekijzer in de maatschappelijke verbanden van gereformeerden. Onderwijsinhoudelijk werd er gesproken over kerkgerelateerd verbondsonderwijs, om de doorgaande lijn met de afgescheidenen te benadrukken. De zaak was nog niet definitief gewonnen, want velen hadden nog een andere opvatting ten aanzien van de gestelde norm voor het publieke leven. Daarnaast moest nog blijken of de Vrijmaking voldoende groei in zich had om aan verdere (inhoudelijke) opbouw van eigen scholen te denken.

27 P. Jongeling, ‘Een wereldworsteling om het kind 10 (slot)’, Gereformeerd Gezinsblad 17 (17 januari 1959) 1.

28 J. Francke, ‘De derde doopvraag’, Gereformeerd Schoolblad 2 (1959) nr. 3, 4-5.

29 J. Francke, ‘De scholen en de schoolmeesters in de K.O.’, Gereformeerd Schoolblad 2, nr.7 (1959) 8-12; in navolging van H. Bouma die eerder in dezelfde trant hierover had geschreven.

4.GEOGRAFISCHE KANSEN

In document VU Research Portal (pagina 151-154)