• No results found

Een Commissie van Beroep

In document VU Research Portal (pagina 113-118)

Tabel 1: Aandeel openbaar en bijzonder onderwijs, 1920-1950

4. Het ontstaan van landelijke organisaties voor het vrijgemaakt onderwijs, 1950-1970 onderwijs, 1950-1970

2.3 Een Commissie van Beroep

Een Commissie van Beroep was een eerste voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidie, naast het regelen van een borgstelling. Een commissie kon worden gevormd zodra het LVGS rechtspersoonlijkheid had verkregen in het opstellen van statuten en er zich twaalf scholen hadden aangemeld. Het bestuur volgde hierin nauwgezet de adviezen van het CVO,31 maar het opstellen van de verenigingsstatuten bleek voor het bestuur nog geen gemakkelijke opgave. Het procesverloop was voor velen onhelder en kon rekenen op kritiek vanuit de lokale besturen. Door het bestuurlijk optreden kwamen de gestelde doelen van het LVGS niet uit de verf en hierover werd herhaaldelijk geklaagd. Een schoolbestuurslid somde begin 1954 in een brief aan het LVGS de punten van kritiek op. Er werden te weinig inlichtingen verstrekt, behalve door individuele personen. Een krachtige propaganda ontbrak, aangezien het bestuur traag reageerde. Het opstellen van de statuten duurde te lang en de tegenhanger van de Unie-collecte, die jaarlijks geld inzamelde ter ondersteuning van het christelijk onderwijs, liet lang op zich wachten. Bovendien vond de criticaster het orgaan De

28 Postma, Handboek van het Nederlandse Onderwijsrecht, 118-119. Daarmee werd feitelijk de route om op pedagogische gronden over te gaan toe schoolstichting afgesneden.

29 P.J.J. Zoontjes, ‘Bijzonder en openbaar onderwijs, in: T. Bertens e.a. (red.), Recht en religie, bijzonder

nummers Ars Aequi (Nijmegen 2003) 5.

30 Golverdingen, ‘Een eigen weg’, 26.

Gereformeerde School te moeilijk, het was meer een studieblad voor onderwijzers. Hij vond dat het verband als los zand in elkaar stak en iedere organisatievorm miste, want ‘Iedere basis van gezond Verbandsleven is zoek.’32

Op 28 september 1954 werden de conceptstatuten verzonden aan de besturen van de vrijgemaakte scholen met daarin, van groot (strategisch) onderscheidend belang, als

richtingsbeginsel de binding aan de Gereformeerde Kerken onderhoudende artikel 31 van de kerkorde, mede op basis waarvan het tot de Vrijmaking was gekomen.33 De vrijgemaakten wilden zich kerkrechtelijk niet binden aan de leeruitspraken van 1944. Ze noemden zich volgens eigen inzicht nog steeds Gereformeerde Kerken, maar om verwarring te voorkomen met de bestaande

Gereformeerde Kerken in Nederland werd daaraan toegevoegd: onderhoudende artikel 31. Het werd verwoord in artikel 2 van de statuten:

Het Verband heeft tot grondslag de leer der Heilige Schrift, welke naar de Drie Formulieren van Enigheid beleden wordt door de Gereformeerde Kerken in Nederland. Onder

Gereformeerde Kerken worden in deze statuten, alsmede in het huishoudelijk reglement verstaan, die Gereformeerde Kerken, die op de dag dat deze statuten van kracht zijn geworden, postaal worden aangeduid met: ‘onderhoudende art. 31 K.O.’. Waar in deze statuten en in het huishoudelijk reglement de term gereformeerd wordt gebruikt, is deze bedoeld in overeenstemming met dit artikel.’34

De statuten werden per 7 maart 1955 koninklijk goedgekeurd.35 Eind 1955 ging het LVGS uit van elf scholen, in de plaatsen: Bedum, Berkel, Rotterdam, Uithuizermeeden, Zuidhorn, Assen (twee scholen) en Groningen (vier scholen). Toen in 1956 ook de scholen uit Bunschoten-Spakenburg na herhaald verzoek toetraden tot het LVGS – het bestuur van de gereformeerde schoolvereniging van Kampen, waarvan vele ouders vrijgemaakt waren geworden bleef weigeren – werd het wettelijk quotum van minimaal twaalf scholen gehaald. De schoolvereniging van Bunschoten ging overigens overstag zonder gevolgen voor het lidmaatschap van de ouders die niet vrijgemaakt waren. Op 10 november 1956 kon de Commissie van Beroep worden geïnstalleerd, onder voorzitterschap van C. Veenhof, professor aan de Theologische Hogeschool te Kampen. Jurist P.A.C. Schilder te Assen werd

32 Archief LVGS, [B.2], Brief d.d. 5 januari 1954 van R. van Wolde uit Assen, 1.

33 Artikel 31 van de Kerkorde van de Gereformeerde Kerken luidt als volgt: Als iemand van oordeel is dat hem door een uitspraak van een mindere vergadering onrecht is aangedaan, kan hij zich beroepen op de meerdere vergadering. De uitspraak die bij meerderheid van stemmen gedaan is, zal als bindend worden aanvaard, tenzij bewezen wordt dat zij in strijd is met het Woord van God of met de kerkorde.

34 Archief LVGS, [B.2], Notulen vergadering van het Landelijk Verband d.d. 12-6-1954, 1.

genoemd als juridisch adviseur. Hij had een notarispraktijk in Assen en was een zoon van K. Schilder, de voorman van de Vrijmaking. Nog voordat hij formeel was aangesteld, kreeg Schilder de opdracht van het bestuur ‘om de zeer gecompliceerde onderwijswetgeving uit te leggen en toe te passen’ op de vrijgemaakte zaak, omdat de plaatselijke situatie de doorslag gaf in de toekenning.36 Het

benodigde huishoudelijk reglement werd op 19 maart 1957 goedgekeurd door het ministerie van Onderwijs en dat maakte de weg vrij voor de aanvraag van de borgstelling.37

In de Lager-onderwijswet van 1920 werd geëist dat er met betrekking tot de diverse soorten vergoedingen voldoende waarborgen aanwezig waren voor de terugbetaling van de eventueel door de overheid te veel betaalde bedragen. De onderwijswet stelde: ‘Op verzoek van het schoolbestuur en onder voldoende borgstelling verleent de gemeenteraad een voorschot op de in dit artikel bedoelde vergoeding ten bedrage van de som, waarop het schoolbestuur aanspraak kan maken. Dit voorschot wordt elke drie maanden, telkens voor een vierde gedeelte, aan het schoolbestuur

uitbetaald.’38 De verplichte garantstelling werd ook deel van de afspraak met het schoolverband CVO, waarbij het LVGS zich aansprakelijk stelde ten aanzien van de vrijgemaakte scholen. De borgstelling kon wettelijk gezien pas operationeel worden op het moment dat er dertig scholen zouden zijn aangesloten bij het LVGS. Nu de eerste moeizame stap naar een Commissie van Beroep was gehaald, had de werving van het LVGS meer succes. Het LVGS groeide in 1958 naar 35 aangesloten

verenigingen met 37 scholen, waaronder vijf uloscholen, 28 lagere scholen, drie kleuterscholen en een kweekschool.39 Deze groei kwam vooral tot stand door het ontstaan van nieuwe streekscholen. Hierop ontving het LVGS op 13 januari 1958 van de overheid de toekenning als Stichting

Borgstellingsorganisatie voor de Gereformeerde Scholen.40 De juristen A. Evenhuis van het CVO en J.J. Hangelbroek van de Schoolraad werden bedankt voor ‘onderdak’ en advies. Het contract met het CVO ten aanzien van de Borgstelling kon worden verbroken.41 Het LVGS moest voortaan op eigen benen staan.

Een groep radicale vrijgemaakten wisten een eigen verband van gereformeerde scholen op te richten door de bedreigingen die in hun ogen uitgingen van het christelijk onderwijs uit te vergroten, zonder deze te concretiseren. Ze meenden dat de Gereformeerde Kerken niet langer

36Archief LVGS, [A.2.1], 5e jaarverslag van de werkzaamheden van het Verband van Geref. Schoolvereniging over het jaar 1956 (no. 2637 afd. l.o. Stichting Borgstellingorganisatie voor Gereformeerde Scholen) 54.

37 Archief LVGS, [A.2.1], 5e jaarverslag van de werkzaamheden van het Verband van Geref. Schoolvereniging over het jaar 1956, 54.

38 Onderwijswet 1920, artikel 100, lid 3.

39 Archief LVGS, [A.2.1], 7e jaarverslag van de werkzaamheden van het Verband van Geref. Schoolvereniging over het jaar 1958, 54.

40Archief LVGS, [A.2.1], 7e jaarverslag van de werkzaamheden van het Verband van Geref. Schoolvereniging over het jaar 1958.Per brief d.d. 29 april 1958, 54.

41 Archief LVGS, [A.2.1], 7e en 8e jaarverslag van de werkzaamheden van het Verband van Geref. Schoolvereniging over het jaar 1958 en 1959, 54.

betrouwbaar waren en de gereformeerde school daardoor niet langer konden beschermen tegen het ongeloof uit de kerk en de moderne samenleving. Het LVGS volgde de lijn van het GSV in het

aanvragen van subsidies en ook in het werken met een verband van scholen, om duidelijk te maken dat de zelfstandigheid van de scholen het uitgangspunt bleef. Het zag vroeg in dat het goede kans maakte om in aanmerking te komen voor een erkende onderwijsrichting. De jurisprudentie hierover was in het voordeel van de vrijgemaakten. Het LVGS kon dankzij hulp van het CVO en de Schoolraad na veel moeite voldoen aan de deugdelijkheidseisen in de vorm van een eigen Commissie van Beroep, een borgstellinggarantie en goedgekeurde statuten. Het was aan de juridische adviseur om de wetgeving goed toe te passen op de vrijgemaakte zaak.

3.EEN JURIDISCH ADVISEUR

3.1 Voorlichting

Het bestuur van het LVGS besefte dat een eigen juridische adviseur nodig was om de schoolstichting te ondersteunen en te stimuleren. Toch duurde het lang voordat het bestuur stappen ondernam om tot een aanstelling over te gaan. Het bestuur was daarbij niet unaniem in de keuze voor Schilder als juridisch adviseur. Sommige bestuursleden hadden vernomen dat hij niet zou beschikken over de nodige deskundigheid en tijd. De eerste besprekingen met Schilder vonden plaats in december 1957. Het bestuur stelde een korte taakomschrijving op. Het zou moeten gaan om:

a) Adviezen aan het Landelijk Verband

b) Adviezen aan aangesloten schoolverenigingen inzake:

1. Het oprichten van een schoolvereniging (nazien van statuten, aanvraag om koninklijke goedkeuring van deze statuten)

2. De wijze waarop men een school[-gebouw] moet aanvragen 3. Zaken betreffende de exploitatie van een school

4. Salarisberekeningen

5. Diverse adviezen betreffende toepassing van de L.O. wet 1920 1. Procedures

2. Het verzorgen van een periodiek [wettelijke bepalingen] in het vrijgemaakte Mededelingenblad42

42 Archief LVGS, [B.2], Notulen bestuursvergadering vh Landelijk Verband van de Gereformeerde Schoolverenigingen, gehouden op woensdag 27 december 1958 te Amersfoort, 1.

Daarnaast lag de bekostiging van de adviseur ook lastig. Een deel van het bestuur was van mening dat de scholen per casus mee moesten betalen, want de contributie was te laag om daaruit de werkzaamheden te bekostigen. Dit bleek in de praktijk niet uitvoerbaar. Intussen was de onvrede over en weer toegenomen. Zo ergerde Schilder zich aan het ontbreken van een goede instructie en het bestuur was teleurgesteld omdat hij vaak ontbrak op de bestuursvergaderingen. Het bestuur besloot daarom de samenwerking met Schilder per 1 mei 1958 alweer te staken en hem schriftelijk te bedanken voor zijn inspanning: ‘De voorzitter zal een brief gereed maken en de secretaris zal deze bief ondertekenen, ten einde elk formeel beroep van mr. Schilder op zijn ontslag te voorkomen.’43 De ontslagreden kreeg daarom expliciete aandacht: ‘enige keren hebben wij U uitgenodigd een

bestuursvergadering bij te wonen doch in verband met Uw andere drukke werkzaamheden was dit niet mogelijk, terwijl U enige weken geleden aan de secretaris hebt meegedeeld in de eerste tijd ook moeilijk daarvoor tijd te kunnen vrijmaken.’44 Een felle reactie van Schilder bleef niet uit: ‘Uw schrijven van 12 maart inzake “beëindiging” van Uw verhouding met ondergetekende, als juridisch adviseur, is door mij ontvangen. Vorm en stijl van deze missive verraden duidelijk den auteur er van. Des te méér trof het mij, dat het schrijven mij een enkelen dag voor de jongste Avondmaalsviering hier te Assen bezorgd is.’45 Hij vocht de argumenten op juridische wijze aan. Schilders brief van zes kantjes maakte indruk op het bestuur, waarop het bestuur alsnog besloot met Schilder verder te gaan om verdere escalatie te voorkomen.

Uit de reactie van het bestuur op de brief van Schilder bleek dat het bestuur vooral pragmatisch handelde. Dat bleek al eerder bij het opstellen van de statuten, het instellen van een Commissie van Beroep, het regelen van de borgstelling en het zou nog blijken uit het streven om te komen tot een eigen verenigingsblad. In een brief uit 1963 van Schilder aan het bestuur werd dit beeld bevestigd:

wat bij het LV altijd plezierig aandoet, is de ongecompliceerde manier van met elkaar omgaan. Dit kan wel eens nadelen hebben, zoals gebleken is, maar de voordelen zullen m.i. overwegen. Het is zeker de moeite waard, ’t zo te houden. Een gereformeerde organisatie moet niet struikelen over iets, dat in feite buiten haar omgaat, zo iets als een “toevallig” op de stoep geworpen bananenschil.’46

43 Archief LVGS, [B.2], Notulen bestuursvergadering vh Landelijk Verband van de Gereformeerde Schoolverenigingen, gehouden op 21-2 -1958, 1.

44 ADC Kampen, Archief LVGS, [D.5], Bedankbrief van het Landelijk Verband van de Gereformeerde Schoolverenigingen aan mr. P.A.C. Schilder d.d. 12 maart 1958, 25.

45 ADC Kampen, Archief LVGS, [D.5], Brief van P.A.C. Schilder d.d. 27 maart 1958 aan het bestuur van het Landelijk Verband, 25.

46 ADC Kampen, Archief LVGS, [D.5], Persoonlijk briefje van Schilder d.d. 14 juli 1963 aan de secretaris dhr. Van der Laan, 25.

Schilder kon zich vinden in deze ongedwongen, niet-professionele bestuurscultuur.47 Hij bleef loyaal aan het LVGS, wat uiteindelijk, mede door zijn adviezen, zou resulteren in een erkende

onderwijsrichting.

In document VU Research Portal (pagina 113-118)