• No results found

De geloofsopvoeding op de christelijke school is verwaterd

In document VU Research Portal (pagina 91-94)

Tabel 1: Aandeel openbaar en bijzonder onderwijs, 1920-1950

7.1 De geloofsopvoeding op de christelijke school is verwaterd

In de ogen van radicale vrijgemaakten was het antithetisch denken, het bewust onderscheid maken tussen geloof en ongeloof, binnen het protestants-christelijk onderwijs aan het verdwijnen. Voor de oorlog hadden principiële gereformeerden zich al bezorgd getoond over het gebrek aan weerstand tegenover nieuwe onderwijsontwikkelingen bij de onderwijzersvereniging VCO en het GSV. Zo was K. Schilder ontstemd over de deelname van Waterink aan de organisatiecommissie van het tweede Internationale Congres van Gereformeerden in 1934. Tot deze commissie behoorden gereformeerde en hervormde theologen, die door Schilder werden gewantrouwd vanwege hun ‘onschriftuurlijk’ denken, waaronder de hervormde theoloog Th.L. Haitjema, die er in de ogen van Schilder verkeerde Barthiaanse denkbeelden op nahield. Schilder wilde dat Waterink zich terugtrok uit de commissie, omdat het congres uitging van verkeerde ideeën, die jarenlang door De Reformatie waren bestreden. Waterink voldeed echter niet aan deze wens, omdat hij naar mijn mening in rapport met de tijd wilde blijven. De pedagoog Waterink had deze contacten nodig om het christelijk onderwijs

onderwijsinhoudelijk te versterken, in navolging van de oproep van Bavinck, en liet daarmee Schilder en het latere vrijgemaakte onderwijs achter zich.132

De radicale vrijgemaakten misten dus een duidelijke tegendraadse principiële Bijbelse houding in het onderwijsdebat. De vrijgemaakte mannenbond schreef in 1948 in sterke retoriek:

Onze Chr. school [is] niet getrouw in ’t weren van ketterij. Barthianisme, Partij van de Arbeid, de geest van Baarslag (Schriftcritiek) is niet krachtig bestreden en uitgebannen. Er is

daarentegen een synthese op te merken en dat terwijl de Schrift zegt met een ketterschen mensch geen gemeenschap te hebben. Deformatie in onze scholen. Niet alleen bij

onderwijzers. Ook bij de besturen: Zij toch verwerpen de kettersche menschen niet, waartoe ZIJ allereerst geroepen zijn. Ook bij de ouders.133

132 J. Vree, ‘Waterink als gereformeerd theoloog en leidsman; in: J.S. Sturm (red.), Leven en werk van prof. dr.

Jan Waterink, een Nederlandse pedagoog, psycholoog en theoloog (1890-1966) (Kampen 1991) 33.

133 ‘De taak der christelijke volksschool II’, Maandblad van den Bond van Mannenvereenigingen op Gereform.

De Vrijmaking was in radicale ogen een scheidend gegeven. Zo was Schilder van mening dat alle kinderen van gelovige ouders op grond van Gods belofte bij het verbond hoorden. Het grote gevaar was dat kinderen op de gereformeerde scholen zouden worden geïnfecteerd met de verkeerde verbondsopvatting van de veronderstelde wedergeboorte van A. Kuyper uit 1905. Het theologisch orgaan De Reformatie werd na de kerkscheuring verbonden aan de Vrijmaking en daarin verscheen in 1946-1947 een recordaantal van twintig artikelen over ‘opvoeding en onderwijs’, waarvan zes van de hand van Schilder.134 Het onderwijs diende zich, volgens de onderwijzer K. van Huizen, als eerste aan als strijdperk in de samenleving, omdat de geestelijke vrijheid en morele ontwikkeling van kinderen in het geding waren:

God wil, dat we daarvoor maatregelingen zullen nemen, opdat vallen, afvallen van den hoogen God voorkomen worde en geen mensch, ook geen kind verloren ga, dat wij menschelijkerwijs gesproken, hadden kunnen redden. Breng de kinderen niet op een dak zonder leuning!135

In zijn beschrijving van de gevaren van onderwijsvernieuwing kwam F. Groenendijk in De Reformatie tot de conclusie dat er te veel prijs was gegeven in de worsteling om verandering en vernieuwing in het christelijk onderwijs. Hij stelde daar tegenover: ‘Alleen een radicaal

Schriftgetrouw Christendom. Dat heeft ook de kracht in zich tot hervorming en vernieuwing van ons onderwijs. Zooals A. Janse in zijn boek: “Het eigen karakter der Chr. School” het ons voor oogen stelde.’136 Het Gereformeerd Gezinsblad zag het gevaar van de christelijke school komen van de kant van de onderwijsvernieuwers:

Het gevaar komt niet van de humanisten, veel gevaarlijker zijn de vriendelijke, goedwillende hervormers van het schoolwezen, die beginnen met allerlei goeds van het ‘bijzonder’ onderwijs te vertellen, die verklaren dat de schoolstrijd eens-voor-goed is uitgevochten en dat we nu in de periode van de ‘synthese’, het naar elkaar toegroeien van neutraal en christelijk onderwijs zijn gekomen.137

134 De Reformatie: weekblad tot ontwikkeling van het gereformeerde leven, De Reformatie 21 (1945-1946).

135 K. van Huizen, ‘Wat moeten we doen om de zedelijke verwildering onzer jeugd te bestrijden?’, De

Reformatie 21 (1946) 192.

136 F. Groenendijk, ‘DE ACHTERGROND van een radicale onderwijsvernieuwing X (slot)’, De Reformatie 23 (1947-1948) 345.

De onderwijzer U. Wind schreef vanaf de zomer van 1949 een zevendelige serie in het Gereformeerd Gezinsblad onder de titel ‘De christelijke School, besmet door de “geest der eeuw”’. In de vorm ging de christelijke school veel lijken op de openbare school, volgens Wind, omdat ze ‘zo gecharmeerd zijn van bijakten en die eenvoudig identiek verklaren met kennis en wetenschap, dat ze daardoor geen oog of oor meer hebben voor echte kennis van Gods Woord en echte kennis van de geschiedenis, en wijsheid van het leven zoals beschreven in de Spreuken van Salomo. Deze studie kost zoveel tijd, dat voor ware studie naar de christelijke beginselen geen tijd meer is.’138

P. Jongeling waarschuwde herhaaldelijk in het Gereformeerd Gezinsblad voor de gevaren van de moderne onderwijsvernieuwing in de nieuwe school, die geen rekening hield met godsdienstige leerstelligheid: ‘Al zo’n kwart eeuw geleden werd verkondigd, dat de ”luisterschool” moest worden vervangen door de “werkschool”, waarom één der scholen van het nieuwe type in ons land dan ook “De Werkplaats” heet.’139 Het principe van de ‘arbeidsscholen’, gedragen door de pedagogen Dewey en Kerschensteiner, werd afgedaan als gevaarlijk communisme. Radicale vrijgemaakten wensten dat de christelijke scholen geen gebruik zouden maken van de zogenoemde irrationalistische recepten en ze wensten evenmin een door de staat of ook door de inspecteurs voorgeschreven pedagogiek en didactiek. Zij leefden in de veronderstelling dat een methodiek en didactiek rechtstreeks kon worden afgeleid uit de Bijbel. Jongeling stelde het als volgt voor:

Het geloof is uit het gehoor, en het gehoor uit het Woord Gods. We zullen dus noch de verachting van de “luisterschool” noch de verheerlijking van de thans aangeprezen “werkschool” klakkeloos overnemen. Voor het christelijk onderwijs is er maar één juiste vernieuwing: wederkeer, elke dag opnieuw, tot het Woord Gods. Als we bij het licht van dat Woord de vragen van methodiek en didactiek gelovig onderzoeken, zal de HEERE ons ook in dezen wijsheid en wetenschap willen schenken.140

De onderwijsvernieuwing werd daarom niet gezien als een verandering van het stelsel. Het was een verandering van geestesrichting, waartegen gestreden moest worden:

Willen wij ons wapenen tegen deze nieuwe geest, dan is het noodzakelijk, dat wij die kracht, die geest, dat mensenwoord kennen. Dan moeten wij naar de bron terug. Men wijst ons voor kennis van de vernieuwing wel naar Engeland en vooral naar Amerika, naar het Pragmatisme

138 U. Wind, ‘De christelijke School, besmet door de ‘geest der eeuw’, Gereformeerd Gezinsblad 5 (16 augustus 1949) 4.

139 P. Jongeling, ‘De bedenkelijke achtergrond’, Gereformeerd Gezinsblad 6 (15 december 1949) 1.

van Dewey en James. Maar om bij de bron te komen, moeten we nog verder terug in de geschiedenis. We moeten luisteren naar Hegel. Dan kan ons duidelijk worden, hoe het komt, dat een mensenwoord zó diep ingrijpende invloed kan uitoefenen op het mensenleven.141

De radicale inzet betrof het bewaren van het aloude goede van de oude school, tegen de tijdsgeest in. De oude school, met veel ruimte voor geloofs- en kennisoverdracht, paste beter bij het gedachtegoed van deze radicalen dan de nieuwe school, met haar nadruk op de ontplooiing van het individuele kind. De radicale vrijgemaakten pretendeerden daarbij nuchter te blijven.142 Het

Gereformeerd Gezinsblad riep tot een andere vernieuwing: ‘En nu wil ik dan ook pleiten voor onderwijsvernieuwing, niet in de geest van deze tijd, maar als terugkeer tot de Schriften, tot de kerkelijke papieren, tot de Dordtse Kerkenorde.’143 De geloofsoverdracht was in de oude school (in de doorwerking van de grondslag van Bijbel en belijdenis) in betere handen dan in de huidige zucht naar vernieuwing van onderwijsconcepten. Bovendien was er met de Vrijmaking terugkeer nodig naar de leer van doop en verbond.

In document VU Research Portal (pagina 91-94)