• No results found

Het samenwerkingsaanzoek afgewezen

In document VU Research Portal (pagina 134-138)

Het LVGS komt met een eigen

6.3 Het samenwerkingsaanzoek afgewezen

Het is de kerk, die als één geheel, als lichaam, de Woorden Gods gelovig beluistert en ze met het hart verstaat. – En zo kan elk lid der kerk de Heilige Schrift hoe langer hoe meer leren verstaan. Zo kan een schoolbestuur een Chr. School met wijsheid gaan besturen en zo kan een onderwijzer zelf worden onderwezen van de manier waarop hij zijn leerlingen heeft op te voeden. Daarom behoort de richting van elke school te zijn opgenomen in de gang der kerk; zodat voor elke school de vraag naar de ware kerk van fundamentele betekenis is.108

Dat betekende volgens Klein dat een vrijgemaakte onderwijzer als lid van de kerk weet dat ook in de school Gods Woord zijn volle zeggenschap over hem behoudt en dat heel zijn onderwijs in overstemming behoort te zijn met de belijdenis van de kerk.109 De gereformeerde leerkracht werd daarom voor een keuze gesteld: ‘Mag hij zich ’s zondags rustig laten voeden met de leer der kerk, moet hij in de school die leer verloochenen?’110 Daarbij was de taak in de eerste plaats onderwijzer te zijn, zonder de waarheid te verzwijgen ten aanzien van belangrijke kwesties van ‘Verbond en doop, van kerk en Koninkrijk Gods; van de menselijke natuur en de gezindheid Gods jegens

mensenkinderen; om de oecumeniciteit en verhouding van kerk en wereld.’111 Dit werd zo uniek bevonden door de VGOL dat er gesproken werd over een onderscheidende verbondspedagogiek.112 Deze pedagogiek werd niet nader omschreven. Het weerhield de nieuwe kleine Vereniging van Christelijke Onderwijzers (VCO), die in in 1955 was ontstaan uit onvrede over de vorming van de ene vakorganisatie van de Protestants Christelijke Onderwijzers Vereniging (PCOV), er niet van om in 1956 contact te zoeken met de VGOL.113

6.3 Het samenwerkingsaanzoek afgewezen

De uitgetreden onderwijzers waren van mening dat de confessionele grondslag van de VCO binnen de gefuseerde PCOV onder druk zou komen te staan. Ze wilden Schriftuurlijk onderwijs voor de kinderen gebaseerd op Gods Woord en ze wilden trouw blijven aan het beginsel waaruit de School

108 P. Klein, Positie, taak en houding van de Gereformeerde Onderwijzers aan de Gemengde Scholen, Referaat

gehouden voor de Conferentie 1956 der Vereniging van Gereformeerde Onderwijzers en Leraren in Nederland

(Kampen 1956) 3.

109 P. Klein, ‘Waarom een Gereformeerde Onderwijzersvereniging 2’, Contactblad Christelijk Onderwijs 1 (1950) nr. 10/11.

110 P. Klein, positie, taak en houding, 4.

111 P. Klein, positie, taak en houding, 6.

112 J. Geelhoed, ‘Dr. S.O. Los. Verbondspedagogiek’, Contactblad Christelijk Onderwijs 3 (1952) nr.1; J. Geelhoed, ‘Paedagogische Beginselen of Schriftuurlijke paedagogiek’ (1952) nr. 7-10.

met den Bijbel was voortgekomen. De kleine vereniging had daarbij als grondslag: ‘de Bijbel als door de Heilige Geest ingegeven, onfeilbaar en van Goddelijk gezag en dus ook historisch betrouwbaar.’114 De nieuwe VCO was bevreesd voor de gevolgen van de zogenoemde Doorbraak voor het onderwijs, die de gedachte voorstond dat meer samenwerking binnen en buiten het christelijk onderwijs noodzakelijk was. Vanwege de gedeelde zorg lag het voor de hand dat er contact gezocht werd met de VGOL. Dit gebeurde in eerste instantie op persoonlijke titel door P. Gorter, de tweede secretaris van de VCO en zelf van vrijgemaakte huize. In een brief van 6 januari 1956 aan de VGOL motiveerde hij de oprichting van de nieuwe vereniging en het zoeken naar meer contact als volgt:

Het zal U bekend zijn, dat vele onderwijzers van de voormalige “Grote” na de fusie met de “Unie” bedanken als lid i.v.m. de doorbraakgedachte, die in P.C.O.V. geduld wordt. Op 28 december jl. werd in Utrecht een jaarvergadering gehouden. Besloten werd tot oprichting van een veren. van Chr. Onderw. Momenteel bedraagt het ledenaantal bijna 100. Deze leden behoren grotendeels tot de syn. Ger. Kerk, enkelen zijn Ned. Herv. Terwijl er ook

verscheidene vrijgem. Gereformeerden als lid zijn toegetreden. Uit Utrecht zeven, w.o. schrijver dezer. Tijdens de genoemde vergadering kwam de vraag naar voren of het niet gewenst zou zijn met de Geref. Onderw. veren. contact op te nemen. Het bestuur moet zich hierover nog uitspreken.115

Gorter schreef ‘deze brief op eigen houtje’, omdat hij vanuit zijn eigen kerkelijke achtergrond wilde weten of de VGOL alleen vrijgemaakte leden toeliet. Dat was toen blijkbaar nog niet voor iedereen duidelijk. Hij wilde weten hoe principieel de vereniging wilde gaan optreden, al had hij waarschijnlijk een vermoeden: ‘Persoonlijk heb ik wel bezwaar tegen een onderwijzersvereniging van enkel vrijgemaakten omdat ik elke dag moet samenwerken met collega’s, die niet vrijgemaakt zijn.’116 Het antwoord kwam een dikke week later van VGOL-secretaris Klein in een uitgebreide brief van vier pagina’s. Hij stelde: ‘Als iemand Uwer lid is van een organisatie welke de grondslag schendt, dan schendt hij daarom tevens de grondslag van Uw vereniging.’117 Hij wilde duidelijk maken dat de VGOL geen onderwijzers kon toelaten die niet lid waren van de vrijgemaakte kerk. Het kerklidmaatschap was nodig om de grondslag te kunnen handhaven. Dat kon, in zijn ogen, geen enkele andere kerk

114 IJ. Jacobs in: ‘De School met de Bijbel 2’, orgaan van de vereniging van christelijke onderwijzers (1957) nr. 4.

115 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Brief van P. Gorter te Utrecht d.d. 6 jan. 1956, 15.

116 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Contacten met de Vereniging van Christelijke Onderwijzers, 1956-1958. Een brief van P. Gorter te Utrecht d.d. 6 jan. 1956 aan P. Klein. (Afkortingen voluit geschreven vanwege leesbaarheid) 15.

117 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Contacten met de Vereniging van Christelijke Onderwijzers. Een brief van P. Klein d.d. 15-1-1956, 15.

zijn. Voor meer informatie verwees hij naar de brochure Doopvont of Doofpot van ds. A. Veldman, die inging op het belang van Bijbels onderwijs met een confessionele grondslag in verbondenheid met het vrijgemaakte kerkelijke doopvont.118

Daarmee was de discussie eigenlijk gesloten, maar omdat het hier min of meer ging om privécorrespondentie, besloot de secretaris van de VCO, R.A. van Ginkel, nog een poging te doen. In twee brieven, uit december 1956 en januari 1957, deed Van Ginkel de suggestie om nauwer met elkaar samen te werken door allereerst elkaars verenigingsorganen uit te wisselen.119 Er kwam geen antwoord van de kant van de VGOL. De zaak leek definitief gesloten, totdat Van Ginkel besloot opnieuw in de pen te klimmen. In een brief van 26 juni 1957 reageerde hij op een schrijven van 6 mei 1957 waarin het bestuur van de VGOL zich beklaagde over een onjuiste voorstelling van zaken van de kant van de VCO. In het aprilnummer van De School met de Bijbel, het orgaan van de VCO, was gesproken over officiële contacten tussen de beide verenigingen. De VGOL ontkende dat er sprake zou zijn geweest van officiële onderlinge contacten. Dat moest rechtgezet worden, omdat de VGOL niet van ‘synthese’ of van interkerkelijkheid beschuldigd wenste te worden. Van Ginkel bestreed deze zienswijze:

Er mogen dan geen officiële contacten zijn gelegd, officieus toch zeker wel. Daartoe moge ik U in herinnering brengen een brief, die door mij aan de heer Roorda werd gericht in dec. jl. waarin ik U officieel namens ons Bestuur berichtte, dat wij gaarne wilden overgaan tot uitwisseling van elkanders organen, maar waarin ik ook de wens uitsprak, om tot nader contact te komen. Op deze brief heeft de heer Roorda nooit antwoord gegeven. Voorts verwijs ik U naar de brieven, die de heer Klein aan de heer Gorter heeft geschreven. Hoewel deze min of meer privé waren, waren ze voor ons toch van dien aard, dat daaruit duidelijk genoeg viel op te maken, dat er van nader contact, laat staan van samenwerking, geen sprake kon zijn. In deze brieven werd zo duidelijk het standpunt van Uw vereniging

weergegeven dat daaruit zonder meer bleek, dat U in Uw vereniging Uw kerkelijk standpunt zó op de voorgrond hebt geplaatst, dat dit een onoverkomelijke hinderpaal moet zijn voor samenwerking met mensen, die Uw kerkelijk standpunt niet delen.120

118 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Een brief van P. Klein d.d. 15-1-1956, 15.

119 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Contacten met de Vereniging van Christelijke Onderwijzers. Brief van R.A. van Ginkel d.d. 26 juni 1957 en 31-1-1957, 15.

120 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Een brief d.d. 26 juni 1957 van R.A. van Ginkel namens VCO en zie ook R.A. van Ginkel in: De school met de Bijbel 3, orgaan van de vereniging van christelijke onderwijzers, (1958) nr. 3, waarin hij eindigt met: De deur staat bij ons nog altijd open! Wat ook uit blijkt uit het vervolg, 15.

In het meinummer van De school met de Bijbel werd geschreven dat formele contacten met de VGOL niets hadden opgeleverd, dit naar aanleiding van een schrijven van de vrijgemaakte predikant ds. I. de Wolff. Hij was van mening dat vrijgemaakte onderwijzers niet thuishoorden bij de VCO, omdat ‘daarin plaats is voor leden uit verschillende kerken’ en riep de vraag op: ‘is daar garantie voor waarlijk Schriftuurlijk onderwijs in de bekende vakken, waarin Schrift, confessie en kerkhistorie ter sprake moeten komen, als men zelf niet recht staat en zich ’s zondags laat voeden door afwijkende of althans verslappende prediking?’121 Binnen de VCO werd daar anders over gedacht. De koppeling tussen die ene kerk en Schriftuurlijk onderwijs werd niet door Van Ginkel gedeeld. Hij stelde in het verenigingsorgaan: ‘Ik ben voor mijn waarlijk Schriftuurlijk onderwijs afhankelijk van de Schrift en niet van de prediking van Ds. A. of Ds. B.’ De grootste pijn was de ervaren vrijgemaakte zelfgenoegzaamheid en diskwalificerende hoogmoed: ‘Die niet recht staan dat zijn degenen, die Hervormd, Chr. Gereformeerd of (syn.) Gereformeerd zijn. De anderen staan wèl recht. Dat zijn de Vrijgemaakten.’122

Een jaar later, op 26 mei 1958, volgde opnieuw een verzoek van de VCO om een gesprek, om na te gaan of er van enige samenwerking sprake kon zijn: ‘We hopen zeer, dat het mogelijk zal zijn, eens rustig en vriendschappelijk met elkaar te spreken over datgene, wat ons verenigt en mogelijk ook over wat ons gescheiden houdt.’123 Er kwam nu wel een reactie van het bestuur van de VGOL, in de vorm van een uiterst kort, afwijzend briefje, dat geen recht deed aan de situatie en aan het verzoek van de VCO. Het bestuur meldde dat ze elke vorm van interkerkelijkheid en daarmee elke vorm van samenwerking met de VCO afwees. De VCO reageerde teleurgesteld: ‘Uw schrijven van 16 juni 1958 is op onze bestuursvergadering besproken. Naar aanleiding hiervan moet ik U berichten, dat de toon en inhoud van deze brief voor ons dermate teleurstellend waren, dat we menen, althans voorlopig, van een te houden samenspreking te moeten afzien.’124

Artikel 2 van de statuten van de VGOL, met als grondslag de Bijbel en de Drie Formulieren van Enigheid, was dan exclusief gebonden aan de Gereformeerde Kerken onderhoudende art. 31 van de kerkorde, maar zo eenduidig lag het niet onder alle leden van de vrijgemaakte kerken. De VCO kreeg ook steun uit vrijgemaakte hoek. De tegenstem binnen de vrijgemaakte kerken had zich vooral georganiseerd rond het kerkelijke blad Contact, opgericht in 1950. Dit blad wilde de

samensprekingen met de Gereformeerde Kerken (synodaal) aanmoedigen. De redactie van Contact was van mening dat de VGOL een te zware verantwoordelijkheid op zich had genomen door ‘niet samen te willen gaan met een organisatie, die zo duidelijk en doelbewust de strijd tegen de

121 Ds. I. de Wolff in het “Gereformeerd Kerkblad voor Overijssel en Gelderland, 13 april 1957. Aangehaald in:

De School met de Bijbel 2 (1957) nr. 4.

122 De School met de Bijbel 2, (1957) nr. 4.

123 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Een brief d.d. 26 mei 1958 van R.A. van Ginkel namens VCO, 15.

Doorbraak wist te onderkennen en te voeren.’125 Contact was van mening dat de vrijgemaakte scholen het niet zou redden vanuit het zelf opgelegde en gekoesterde isolement, want daarmee deden ze zichzelf en vooral ook anderen te kort.

De oprichters van de VGOL waren van mening dat alleen vanuit de jongste kerkgeschiedenis, waarin Gods kerk in de Vrijmaking bewaard was gebleven, gesproken kon worden over opvoedings- en onderwijsvragen. Daarvoor was een kerkelijke binding noodzakelijk, want alleen zo kon oprecht sprake zijn van verbondsonderwijs. Daarom kon en wilde de VGOL niet samenwerken met

gelijkgestemden als de VCO. Een gedeelde grondslag was daarbij niet voldoende. Deze radicale opvatting voedde de spanningen in de vrijgemaakte kerken, die ook manifest werden in de VGOL zelf.

7.SPANNINGEN IN DE ONDERWIJZERSVERENIGING

7.1 Groei

Vanaf april 1950 startte de VGOL een ledenwerfcampagne in het Gereformeerd Gezinsblad. De grafiek hieronder maakt duidelijk dat de vereniging zich mocht verheugen in een sterke ledengroei tot aan 1962, waarna de groei afvlakte tot de breuk van 1967.126 De VGOL bleef absoluut gezien veel kleiner dan de onderwijsvakvereniging “De Grote”, gefuseerd tot PCOV in 1955, met meer dan 10.000 leden.

Bron: Archief LVGS

125 J. Meulink in: Contact 7, Orgaan ten dienste van de ontwikkelingen van het gereformeerde leven, (25 mei 1957 en 10 augustus 1957).

126 In de tweede helft van de jaren zestig leidden de spanningen in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) tot een uiteindelijk kerkbreuk in 1968-69 van vrijgemaakten en de zogenoemde Nederlands-gereformeerden.

0 100 200 300 400 500 600 700 1956 1957 1958 1959 1961 1962 1963 1964 1967

Grafiek 1: Ledenaantallen VGOL per 1

In document VU Research Portal (pagina 134-138)