• No results found

Het ontstaan van het Christelijk Nationaal Schoolonderwijs

In document VU Research Portal (pagina 43-46)

De vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs werd op 30 oktober 1860 opgericht. Het is daarmee de oudste organisatie op het terrein van het protestants-christelijk onderwijs. Het bestuur was opgedragen, zoals gebruikelijk in die tijd, aan voorname heren van stand: ‘Mr. I. de Neufville, Mr P.I. Teding van Berkhout, P. van Eik, J.A.E. Simon Thomas en N.M. Feringa, terwijl als honoraire leden daaraan werden toegevoegd, de heeren: Mr. G. Groen van Prinsterer en Ds. L. van Rhijn.’105 De

101 Stilma, De school met den Bijbel in historisch-pedagogisch perspectief, 48-57.

102 Houkes, Christelijke vaderlanders, 194.

103 Schutte, Mr. G. Groen van Prinsterer, 75.

104 Lenders, ‘Van kind tot burger’, Tot burgerschap en deugd, 21-34.

105 Notulen ontstaansvergadering aangehaald: J. Woltjer, ‘Het vijftigjarig bestaan van de Vereeniging voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs herdacht. Rede gehouden in de Algemene Vergadering van 31 oct. 1910’,

doelstelling was eenvoudig verwoord in artikel 1 van het conceptreglement: ‘De Maatschappij stelt zich ten doel het bevorderen van de belangen van het Christelijk schoolonderwijs in Nederland.’106 Ze maakte dit waar door christelijke scholen en opleidingen tot onderwijzers te subsidiëren en door het onderwijs inhoudelijk te versterken. Groen hekelde hierbij het ontbreken van een duidelijke

christelijke sfeer op de openbare scholen en benadrukte daarmee vooral de levensbeschouwelijke bezwaren. De christelijk-nationale school moest daar verandering in brengen. De school kreeg als taak de kinderen bij Jezus te brengen. Hij vond het wenselijk dat de openbare school neutraler werd en niet de kleur van de christelijke omgeving aannam. Het opvoeden tot algemene christelijke deugden was er in zijn ogen onmogelijk geworden. Hij wilde het zogenoemde kwaad van de neutrale scholen bestrijden met de oprichting van zoveel mogelijk protestants-christelijke scholen. Het christelijk onderwijs moest zich nu inhoudelijk gaan onderscheiden van het openbaar onderwijs.107

Van een eensgezinde protestantse visie op het lager onderwijs was geen sprake, vooral niet sinds 1857.108 De ethisch-irenischen, onder leiding van P.D. Chantepie de la Saussaye en N. Beets, waren voorstanders van een openbare school met een algemeen christelijk karakter én protestants-christelijk onderwijs als aanvulling na schooltijd. Ze wilden met het ontstaan van het protestantse onderwijs als bijzondere vorm deze visie niet opgeven. Deze christelijke scholen waren slechts uit nood geboren. Zij zagen de school als een symbool van nationale eenheid, als een instituut voor het hele volk en niet voor slechts een deel daarvan. Ze wilden vasthouden aan het aloude idee, dat ook Groen eerder huldigde, van de openbare christelijke volksschool. Deze school had als taak kinderen te behouden bij of terug te brengen naar het positief-christelijke leven.109

Groen was van mening dat christelijke ouders voor de opvoeding van hun kinderen moreel gedwongen waren aan te kloppen bij het Christelijk Nationaal Schoolonderwijs. Er was in zijn ogen, na 1857, geen echt alternatief meer. Het openbaar onderwijs zag Groen nu als strikt neutraal, wat het in feite niet was. Er ontstonden zo twee tegengestelde opvattingen: protestants-christelijk bijzonder onderwijs versus openbaar onderwijs met leerstellige aanvulling. Groen en zijn opvolger Kuyper wilden op dit punt helderheid, wat echter tegelijk leidde tot nog meer verdeeldheid.

7.RUIMTE VERSUS RICHTING BINNEN HET PROTESTANTS-CHRISTELIJK ONDERWIJS

in: A. Goslinga & J. Woltjer (red.), De Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs 1860-30

october-1935 (Wageningen october-1935) 8.

106 Conceptreglement van N.M. Feringa, 12 april 1860 aangehaald in: De Vereeniging voor Christelijk Nationaal

Schoolonderwijs, 92.

107 De Bruin, Het ontstaan van de schoolstrijd, 227-228.

108 Rosendaal, Naar een school voor de gereformeerde gezindte, 25.

109 D. Langedijk, ‘De geboorte van de Vereeniging voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs’, in: M. van Grieken en E. Venema, De vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, 1860-1935

(Rotterdam/Amsterdam 1935) 59-84; A. Goslinga, ‘Het conflict Groen-Beets’, De Vereeniging voor

7.1 Om de grondslag

De geformuleerde grondslag van het Christelijk Nationaal Schoolonderwijs riep verzet op ter linkerzijde, maar ook ter rechterzijde. Groen was zelf vanaf het begin nauw betrokken bij het opstellen van de statuten van de vereniging, in het bijzonder artikel 1 van de grondslag van het verband.110 Die grondslag werd omschreven als ‘De Maatschappij, gegrond op de onveranderlijke waarheden, wier levenskracht zich in het tijdperk der Reformatie ook hier te lande, voor Kerk en School, met zegenrijken luister geopenbaard heeft, is gewijd aan de bevordering van het Christelijk-nationaal schoolonderwijs.’111 Daarmee was de doelstelling van het conceptreglement van 12 april 1860, dat alleen sprak over de belangen van het christelijk schoolonderwijs, nader omschreven. Deze grondslag werd op de vergadering van 16 november 1860 vastgesteld. Groen wilde de vereniging niet expliciet binden aan de gereformeerde belijdenisgeschriften. Hij was van mening dat de

christelijke-nationale school toegankelijk moest zijn voor iedereen. De Hervormde Kerk moest tot dit onderwijs oproepen. Nu een openbare christelijke staatsschool volgens Groen niet meer mogelijk bleek, ging hij voor het een na beste: een christelijke school met nationale betekenis.112

De vereniging wilde de belangen van het christelijk onderwijs in gemeenschappelijkheid stimuleren en daarom sprak de grondslag niet van een binding aan een belijdenis, maar impliciet van ‘onveranderlijke waarheden’ die in de Reformatie openbaar waren geworden. Dat Groen voor deze formulering koos, had ook te maken met een andere strijd die werd gevoerd, namelijk met

orthodoxe leden uit de afgescheiden kerken. De grondslag van de christelijke school had naar het idee van Groen iets te betekenen voor het in zijn ogen ‘ontkerstenende’ Nederland. De omschreven onderwijsdoelstelling kwam dicht bij het inwendige zendingsideaal waaruit de vereniging was ontstaan, namelijk om kinderen bij Jezus te brengen door te spreken ‘van christelijke

verdraagzaamheid en liefde, [...], gelijk zij ter bevestiging van het evangelie en ter aankweeking van christelijke en vaderlandsche gezindheden strekt.’113 Voor dit onderwijs was in Groens visie geen grondslag in de vorm van een kerkelijke belijdenis nodig. Dat zou veel ouders van ethisch-irenische of liberale richting afschrikken. Groen wilde geen ‘sekteschool’, maar een christelijke-nationale school voor alle Nederlanders. Het reglement wilde de kerk aansporen tot zorg voor het onderwijs en sprak

110 J. Woltjer, ‘Het vijftigjarig bestaan van de vereeniging voor christelijk-nationaal schoolonderwijs herdacht.’ Rede gehouden in de alg. verg. van 31 oct. 1910, De Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, 8-14.

111 Langedijk, ‘De geboorte van de Vereeniging’, De Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, 93.

112 Langedijk, ‘De geboorte van de Vereeniging’, De Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, 71-72; 85-90.

113 F. Kalsbeek, J. Lens en J.B. Meijnen, Van strijd en zegen. Gedenkboek van het christelijk onderwijs,

uitgegeven door de Vereeniging van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen in Nederland en de overzeesche bezittingen, bij gelegenheid van haar vijftigjarig bestaan, 1854-1904 (Leiden 1904) 74;

daarom van een ‘Verplichting van elke Christelijke en dus inzonderheid van de Hervormde Kerk, om hierin te voorzien door Gemeentescholen.’114

Er ontstonden bezwaren vanuit de afgescheiden kerken in Friesland, Noord-Holland en de Theologische School van de afgescheiden kerken. In de geest van de Afscheiding vond men de grondslag van de christelijke-nationale school te vrijblijvend en wenste men ‘een meer bepaalde of wil men liever een meer beperkte dan die van het [CNS]’, om er zeker van te zijn dat een christelijke school orthodox zou zijn. De grondslag van het CNS, die rustte op ‘de algemene grondwaardheden […] der Hervorming’, was in de ogen van de afgescheidenen te breed en te ruim.115 Het ging om een koppeling aan de Drie Formulieren van Enigheid. De afgescheidenen waren bevreesd dat de

christelijke beginselen op een christelijke-nationale school vanuit een hervormde diversiteit niet in goede handen was. Op den duur zou een algemeen-christelijke basis niet te verenigen zijn met het christelijk beginsel, was hun opvatting. Zo waren veel schoolhoofden van hervormde afkomst en de afgescheidenen maakten zich zorgen over de plaats van de christelijke beginselen in de opleiding tot onderwijzer.116

Het hoofdbestuur van het CNS reageerde in 1865 met een ‘Nadere Verklaring’. In deze verklaring werden de ‘onveranderlijke waarheden’ explicieter omschreven, echter zonder de Drie Formulieren van Eenheid te noemen, om zo de broze eenheid te bewaren. Een verwijzing naar de oudste belijdenis van de kerk, het Apostolicum,117 moest volstaan: ‘Alzoo, als grondslag van samenwerking kent de Vereeniging geen andere basis dan het Apostolisch Christendom. Ieder belijder van de Christus der Schriften is haar welkom.’118 Deze verklaring bracht niet de gewenste rust.

In document VU Research Portal (pagina 43-46)