• No results found

De breuk in de vereniging

In document VU Research Portal (pagina 140-146)

Grafiek 1: Ledenaantallen VGOL per 1 januari van 1956 tot 1967

7.2 De breuk in de vereniging

De VGOL ontwikkelde zich tot een vakbond voor onderwijzers en leraren met de mogelijkheid van rechtsbijstand. De VGOL trad op als een equivalent van de PCOV. De aanleiding voor de breuk betrof een financiële hulpaanvraag van verenigingslid H.J. Nieboer, docent biologie aan de Gereformeerde HBS te Groningen.131 De aanvraag van Nieboer was bijzonder, omdat hij in conflict kwam met een vrijgemaakt schoolbestuur. Hij was in 1964 een van de 650 ondertekenaars van het ‘Getuigenis’, een kerkelijk pamflet dat onderzoek naar de kerkelijke breuk van 1944 bepleitte, om te komen tot een eventuele hereniging met de Gereformeerde Kerken (synodaal).132 De ondertekenaars waren in de regel geen voorstanders van het vrijgemaakt onderwijs en met dit publieke ‘Getuigenis’ werden de verhoudingen in de vrijgemaakte kerken op scherp gezet. De ondertekenaars vonden de koers van de vrijgemaakte kerken na de dood van Schilder in 1952 te eng, te ‘ware kerk’-gericht en te veel gericht op de doorgaande reformatie op alle terreinen van het leven.133

De voorzitter van het schoolbestuur van de Gereformeerde HBS, ds. C. Rupke, keerde zich tegen de stellingname in het ‘Getuigenis’. Hij vond het een teken van verraad aan de Vrijmaking. Hij zag het als een vorm van revolutie, waaruit ongeloof sprak. Omdat kerk en school exclusief aan elkaar verbonden waren, raakte deze kerkelijke twist volgens Rupke ook de school. De school was aan de vrijgemaakte kerk verbonden om de grondslag te handhaven. Het bestuur en de directeur, C. Smits, vonden dat Nieboer ontslagen moest worden.134 Het ontslag werd echter door de rechter niet verleend. Nieboer was zelf van mening dat het schoolbestuur met deze kerkelijke ophef niets had te maken en ging met succes in beroep. Hij vroeg op grond van zijn lidmaatschap aan de VGOL om financiële bijstand in de juridische procedure. De zaak sleepte zich jaren voort, omdat het

schoolbestuur het conflict als een principiële zaak zag en geen water bij de wijn wilde doen. Nieboer werd telkens in het gelijk gesteld, maar in de loop van de jaren kantelde de sympathie voor Nieboer in het bestuur van de VGOL. Er waren bestuursleden die moeite kregen met de financiële

steunverlening aan Nieboer, vanwege de principiële lading van het ‘Getuigenis’.135

De meerderheid van het bestuur van de VGOL was van mening dat Nieboer zich moest schikken, door zijn handtekening onder het ‘Getuigenis’ te herroepen. Het bestuur was van mening dat het ‘Getuigenis’ geen recht deed aan de situatie in de kerken. Vier bestuursleden waren voor de steun aan Nieboer en drie waren tegen, waaronder het nieuwste bestuurslid S.J. Sietsma, directeur

131 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Notulen bestuursvergadering VGOL, 2.

132 Getuigenis. Aan De Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in Nederland, en al haar leden, 21 maart 1964.

133 Vgl. K. Gunnink, ‘Een kwestie van genade en opdracht’, Gereformeerd onderwijs in Groningen (1944-1969), in: R. Kuiper en W. Bouwman (red.), Vuur en Vlam. [Deel I], 106-132.

134 Hij schreef eerder een boekje over ‘de gevaren’ van het barthianisme: Het Barthianisme in strijd met Schrift

en Belijdenis (Goes 1955).

van de gereformeerde mulo te Zuidhorn.136 Er was sprake van een groeiend onderling wantrouwen. In 1966, toen Nieboer voor de derde keer rechtsbijstand aanvroeg, ging het niet langer alleen om de vraag of de kosten van het beroep tegen zijn ontslag als leraar aan het Gereformeerd Lyceum te Groningen door de verenigingskas behoorden te worden gedragen. Het werd meer en meer een principiële kwestie. Een complicerende factor was dat Roorda door ziekte niet alle vergaderingen kon bijwonen. De meerderheid van het VGOL-bestuur zette vraagtekens bij de rechtmatigheid van deze aanvraag, omdat naar hun mening, gevoed door de felle discussies in de vrijgemaakte pers, Schrift en belijdenis in het geding waren. Het sterk verdeelde bestuur wees de derde aanvraag af.137

Nieboer beriep zich vervolgens op de ledenvergadering van de VGOL. Het reglement voorzag hierin. Het bestuur riep een vergadering bijeen op 29 maart 1967. Deze ledenvergadering was, in tegenstelling tot de meerderheid van het bestuur, van oordeel dat aan Nieboer ook voor de derde keer bijstand moest worden verleend, maar liet de uitvoering over aan het verdeelde bestuur. Voordat het bestuur zich op de uitspraak van de vergadering had beraden, had voorzitter Roorda, los van kerkelijke gevoelens, opdracht gegeven aan penningmeester Van Veelen om een bedrag als financiële bijstand aan Nieboer te betalen, in de geest van de uitspraak van de ledenvergadering. De vereniging behoorde volgens Roorda haar leden financieel bij te staan in rechtszaken, ook als het inging tegen vrijgemaakte principes. Daarvoor had de VGOL in totaal vijf concrete steunaanvragen gehad van leden die moeiten kregen omdat ze werkzaam waren op een niet-vrijgemaakte school, die deels gehonoreerd werden met een geringe financiële steun.138

Toen de betaling in september 1967 bij het hele bestuur bekend werd, was een deel van het bestuur, waaronder de leden Haak, Den Otter, Sietsma en Westerink, verontwaardigd over deze handelswijze van zowel penningmeester als voorzitter: ‘De grondslag is in geding. Was dit

consciëntienood? Waarom geen breder overleg? Er ontstaat een vertrouwensbreuk. De brs. Roorda en Van Veelen handelen eigenmachtig. Befehl is blijkbaar befehl’.139 In de volgende vergadering van het bestuur in oktober 1967 lag een verklaring van een meerderheid van het bestuur op tafel over de verkeerde handelswijze van Roorda en Van Veelen. Die moest het onderwerp vormen van een extra ledenvergadering.140 Roorda vond de vraag om een ledenvergadering bijeen te roepen prematuur en wilde de verklaring eerst grondig bestuderen, maar de meerderheid van het bestuur was van mening dat er snel gehandeld moest worden. De druk op Roorda werd daarmee opgevoerd. De vergadering werd geschorst. Hierna werd alsnog besloten om een extra ledenvergadering over de zaak uit te

136 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Notulen bestuursvergadering VGOL op 29 januari 1966, 2.

137 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Notulen bestuursvergadering VGOL op 12 november 1966, 2.

138 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Notulenboeken en jaarverslagen t.m. 1967, 2.

139 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Notulen VGOL op 20 september 1967, 2.

140 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Mededeling en Convocatie voor de jaarvergadering van 29 dec. 1967, 16-23.

schrijven, om de verklaring met de leden te bespreken. Roorda stemde met tegenzin in. Het verslag vermeldt onheilspellend: ‘Er is daarnaast ook een toelichting geschreven. De voorzitter vindt die eenzijdig. Met 4 voor en 3 tegen wordt besloten de toelichting te verzenden. Het bidden gaat Br. Van Veelen niet af. De voorzitter neemt het over. Iedereen verwacht dat dit de laatste vergadering is geweest in deze samenstelling.’141

Die verwachting kwam inderdaad uit. De extra ledenvergadering op 2 december 1967 leverde alleen maar meer verdeeldheid op, hoewel er een Commissie van Goede Diensten werd ingesteld, die overigens sympathiseerde met de meerderheid van het bestuur. Roorda, en met hem een minderheid van het bestuur, was het niet eens met de rechtmatigheid, de uitkomst en de uitleg van de vergadering van 2 december: de ledenvergadering zou onder verkeerde druk tot stand zijn gekomen. De meerderheid van het bestuur dacht daar anders over. Zo kwam op vrijdag 29 december 1967 in Zwolle de VGOL in twee gescheiden vergaderingen bijeen. Het Nederlands Dagblad,

voorheen het Gereformeerd Gezinsblad, berichtte: ‘Onder leiding van een minderheid van het bestuur (voorzitter D. Roorda, J. van Veelen en mevr. L. Stok-Pool) werd in de Buitensociëteit een jaarvergadering gehouden, terwijl in gebouw “De Dageraad” onder leiding van de meerderheid van het bestuur (een officieuze) vergadering van de leden plaatsvond. Beide vergaderingen waren strikt besloten.’142 Daarmee was de breuk een feit. De minderheid van het bestuur ging onder leiding van Roorda verder onder de oude naam VGOL, en de meerderheid van het bestuur richtte een nieuwe vereniging op, onder de naam Gereformeerde Vereniging van Leraren en Kleuterleidsters (GVOLK). In de nieuwe statuten werd een expliciete binding opgenomen aan de Gereformeerde Kerken

(vrijgemaakt): ‘De vereniging staat op de grondslag van de Heilige Schrift en “De Drie Formulieren van Enigheid der Gereformeerde Kerken in Nederland”. Onder Gereformeerde Kerken worden verstaan die kerken, die op de dag van de oprichting dezer vereniging, zijnde 27 december 1968, postaal worden aangeduid als “Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt)”.’143

Het minderheidsbestuur van de vereniging werd door de ‘eigen’ ledenvergadering in de Buitensociëteit in het gelijk gesteld met 79 stemmen voor en 4 tegen. 58 leden van deze oude vereniging deden nog een poging om de breuk te herstellen, maar tevergeefs.144 Het bestuur van de GVOLK (bestaande uit S.J. Sietsma, H. Westerink, G. Den Otter, en D.C. Haak) werd door een

Commissie van Goede Diensten in het gelijk gesteld.145 De GVOLK wilde van geen hereniging weten:

141 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Notulen VGOL op 21 oktober 1967, 2.

142 ‘Conflict in Ver. van Geref. Onderwijzers en Leraren’, Nederlands Dagblad 24 (30 december 1967) 1.

143 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Ontwerp statuten der Vereniging van Gereformeerde Onderwijzers, leraren en kleuterleidster, d.d. 10 april 1969. Afkortingen voluit geschreven vanwege leesbaarheid, 16-23.

144 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Voorstel W.P. Hamming d.d. 2 oktober 1968, 16-23.

145 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Rapport van de Commissie “van goede diensten”, ingesteld door de buitengewone ledenvergadering van 2 december 1967, 16-23.

Ongeacht de uitkomst van Uw en óns pogen, – een uitkomst die we rustig in Gods handen leggen –, willen we niet nalaten, ter wille van het Gereformeerd Onderwijs, U ernstig te waarschuwen. Want geen enkele organisatie, die de naam van Christus noemt, kan

ongestraft handelen in strijd met de normen van Gods Woord. Uw handelen zal, zelfs in geval van succes, geen zegen kunnen wegdragen.146

Ook de poging van de afdeling Spakenburg om tot een verzoening te komen haalde het niet.147 S.J. Sietsma werd in 1969 verkozen tot nieuwe voorzitter.148 Het verenigingsleven moest helemaal weer opgebouwd worden. De oude VGOL zocht meer samenwerking met gelijkgestemden, waaronder de VCO, die eerder bij de oprichting van VGOL pogingen had ondernomen om samen te werken. De statuten van de VGOL werden eveneens aangepast. Een eenzijdige verwijzing naar de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) was niet meer van toepassing. De vereniging kreeg een nieuwe binding, die verwees naar een gereformeerde grondslag. Daarmee was de vooroorlogse situatie met een binding aan de gereformeerde gezindte hersteld.149

De VGOL kende een breekbare start. Er was niet veel kader en het verenigingsorgaan kwam niet echt van de grond, hoewel het ledenaantal groeide tot aan de breuk in 1968. De spanningen in de vrijgemaakte kerken werden manifest in deze breuk. De spanningen vormden grote

belemmeringen, gevoed door intern wantrouwen en niet professioneel handelen, maar de breuk bood tegelijk nieuwe kansen voor een doorstart in de nieuwe GVOLK.

8.CONCLUSIE

Het lukte een groep radicale vrijgemaakten vanaf 1950 om te komen tot een Landelijk Verband van Gereformeerde Schoolverenigingen. Het vrijgemaakt onderwijs werd vooral gestimuleerd door het streven naar de opbouw van eigen landelijke organisaties, toen er nog nauwelijks vrijgemaakte scholen waren. Dat was een strategische keuze, omdat er verdeeldheid was binnen de vrijgemaakte kerken over de noodzaak van het oprichten van vrijgemaakte scholen op grond van het idee van de doorgaande reformatie. De kracht van deze aansturing bleek uit de vasthoudendheid. Daarbij wisten de radicale voorstanders zich gesteund door het Gereformeerd Gezinsblad, De Reformatie en het

146 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Brief aan de ondertekenaars van het “Voorstel-Hamming”, d.d. 18 november 1968, 16-23.

147 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Brief van J. Messelink, secretaris Vereniging van onderwijzend personeel te Bunschoten-Spakenburg, d.d. 1 september 1969, 16-23.

148 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Notulen van de jaarvergadering van de Geref. Ver. van Ond. en Leraren en Kleuterleidster, d.d. 30 december 1969, 16-23.

149 ADC Kampen, Archief GVOLK, [25], Korte toelichting op de door ons voorgestelde wijzigingen in de statuten en het regelement van de Ver. van Geref. Onderwijzers en Leraren, d.d. 27-1-1970, 16-23.

Maandblad van de Bond van Gereformeerde Mannenverenigingen. Deze vrijgemaakte pers

waarschuwde de kerkleden voor de gevaren van de naoorlogse moderne tijdgeest, die in hun ogen een bedreiging vormde voor het gereformeerde leven.

De radicale vrijgemaakten speelden in op het onbehagen dat er leefde bij een deel van de vrijgemaakten over de vatbaarheid van het gereformeerde onderwijs voor de moderniteit en de zogenoemde doorbraakgedachte. Deze onrust werd benut om de gereformeerde opvoeding veilig te stellen, door te pleiten door vrijgemaakt onderwijs, in navolging van de Vrijmaking. In 1960 kwam de formele erkenning van de eigen onderwijsrichting. De rechter baseerde zijn uitspraak op de

erkenning van het vrijgemaakt onderwijs als eigen geestesrichting, door de nauwe band met de vrijgemaakte kerken, naast de andere erkende richtingen. De (vrijgemaakte) onderwijsjurisprudentie naar aanleiding van de Lager-onderwijswet van 1920 vormde hiervoor de basis en daarom zetten de voorstanders van vrijgemaakt onderwijs alle kaarten op de binding van de scholen aan de

Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Dat betekende dat interne tegenstand (rond het Diploma Gereformeerd Onderwijs en binnen de VGOL) moest worden uitgeschakeld en tegenstand buiten de vrijgemaakte kring (bij de oprichting van het LVGS en de VGOL) moest worden gepareerd.

Doordat de radicale voorstanders goed gebruik wisten te maken van de mogelijkheden die de Nederlandse wetgeving bood, slaagden zij in hun opzet. Het kerkgebonden criterium werd in de praktijk vormgegeven door de eis dat leden van de schoolvereniging, leerlingen en medewerkers van de school lid moesten zijn van één van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt).

Deze gedachtegang riep bij andere vrijgemaakten onbegrip en zelfs verwijdering op. De

tegenstanders vonden dat deze radicale vrijgemaakten de Lager-onderwijswet verkeerd toepasten en de kerkelijke verschillen onnodig uitvergrootten. Bovendien vonden tegenstanders de radicale vrijgemaakte visie te eng en niet toepasbaar op het onderwijs. De radicale vrijgemaakten kozen voor kerkelijke binding om hun ideaal van een onvervalste of zuivere gereformeerde geloofsopvoeding te realiseren. Het experiment, dat uit nood was geboren, slaagde wonderbaarlijk goed. Het leek erop, volgens de voorstanders, dat God een wonder had verricht. Dat ‘wonder’ lag echter in werkelijkheid al opgesloten in het onderwijscompromis van 1917. Met steun van de toenemende welvaart en een faciliterende overheid zochten deze vrijgemaakten als een tegenbeweging hun kracht in het

isolement.

Deze benadering van het oprichten van vrijgemaakte scholen lokte kritiek uit, omdat alles zou draaien om de vrijgemaakte kerk. De kerk werd, volgens de critici, ten onrechte geclaimd voor het vrijgemaakt onderwijs. Bij de oprichting van de VGOL werd verwijtend gesproken over kerkisme en over het elkaar ‘de loef afsteken in de gereformeerdheid’. Het vrijgemaakt onderwijs was ontstaan uit de overtuiging dat kerk en school exclusief aan elkaar waren verbonden om de

modernisering. Het vrijgemaakt onderwijs kon ontstaan door het benutten van de mogelijkheden die wetgever bood, ondanks het gebrek aan bestuurlijke ervaring en de onderlinge verdeeldheid. De landelijke besturen wisten uiteindelijk alle hobbels, tegenstellingen, partijschappen en breuken te nemen of te overwinnen en de vaak ellenlange beraadslagingen te verzilveren. Het vrijgemaakt onderwijs werd een succes door de erkenning als een eigen onderwijsrichting, maar was tegelijk ook kwetsbaar, omdat het zelfgekozen isolement weliswaar meer vrijgemaakten aantrok, maar anderen buiten én binnen de kerk afstootte. Deze kerkelijke focus bleek een goed vondst, maar veroorzaakte tegelijk toenemende spanning binnen de vrijgemaakte kerken, uitlopend op een breuk. Deze breuk werd vooral zichtbaar binnen de VGOL.

In document VU Research Portal (pagina 140-146)