• No results found

De regionale vertegenwoordiging in de regio Oost-Groningen is de Streekraad Oost-Groningen. Ondanks het feit dat deze Streekraad niet alle zeven gemeenten vertegenwoordigd is dit orgaan wel de voornaamste vertegenwoordiging van de regio. De vertegenwoor diging bestaat al sinds de jaren zeventig en bestaat uit een algemeen en dagelijks bestuur. Deze besturen worden door de betrokken gemeenten op gelijkwaardige basis samengesteld. De rol van de Streek raad is de afgelopen jaren al meerdere malen veranderd. De laatste verandering vond plaats in 2006. In dat jaar is beslot en om het actieplan ´Op weg naar een Streekraad Nieuwe Stijl´ door te voeren. In dit actieplan is vastgelegd dat de Streek raad zich concentreert op vier thema´s, te wet en: wonen, economie, toerisme en energie. De aanleiding voor deze gedaanteverwisseling was met name vanuit de betrokken gemeent en ingegeven. Men zag de toegevoegde waarde van de Streekraad niet meer en vonden dat deze zich teveel met het gemeentelijk beleid ophield. De nieuwe stijl van de raad bestaat met name uit een coördinerende functie, welke als hoofddoel heeft het geluid van de regio Oost -Groningen naar buit en te brengen. Dit betek ent concreet een overlegorgaan (platform) met als doel gezamenlijke belangen te

Niet - Volledig

1 2 3 4 5

bepleiten richting hogere overheden/maatschappelijke instanties. Niettemin is in 2007, als gezegd, Stadskanaal en Vlagt wedde uit de s amenwerking gestapt omdat zij de toegevoegde waarde van de Streekraad, ook in de nieuwe stijl, niet inzagen.

De positie en de rol van de Streekraad als regionale vertegenwoordiging van Oost -Groningen is onlangs nogmaals aangewakkerd, hetgeen heeft geresulteerd in het besluit om de Streekraad op te heffen. De voornaamste reden hiervoor ligt hem opnieuw in het feit dat de toegevoegde waarde van de Streekraad voor veel gemeenten te nihil was. Dat heeft verschillende redenen. Ten eerste is door de herindeling van Scheemda, Reiderland en Winschoten in de gemeente Oldambt een nieuwe subregio ontstaan welke de rol van de Streekraad deels heeft opgenomen. Daarnaast hebben ook de gemeente P ekela en Veendam een nieuw samenwerkings verband afgesloten. Op ambtelijk niveau worden beide organisaties samengevoegd, hetgeen de kwetsbaarheid van de gemeenten vermindert en het voortbestaan van beiden de kome nde jaren garandeert. Deze twee ontwikkelingen en het feit dat veel uit voerende taken met bet rekking tot de veiligheid (brandweer en politiekorpsen) al op regionaal niveau worden uitgevoerd, hebben er toe geleid dat de Streekraad op korte termijn wordt opgeheven. Het besluit daarover is inmiddels genomen. Dergelijke ont wikkelingen, waarbij de rol van de regio in het geding komt heeft zich ook in Denemarken voorgedaan. Men spreekt in dit verband ook wel van het Deense model. Onderstaande box ligt dit model t oe.

BOX 6.1: Het Deense Model

Met de inwerktreding van de Gemeentelijke Hervormings wet per 1 januari 2007 heeft in Denemarken een bestuurlijke herindeling plaats gevonden. Alle gemeenten met minder van 20.000 inwoners werden uitgenodigd te fuseren met een andere gemeente. Het aantal gemeenten is als gevolg hiervan teruggelopen van 270 naar 98. Het aantal regio‘s is teruggebracht van veertien provincies (toen) naar vijf regio‘s (nu). Parallel aan de herindeling is de taak verdeling aangepast waarbij veel taken zijn gedecentraliseerd naar gemeenten. Een voorbeeld is de verkeersplanning. De nieuwe regio‘s zullen zich voornamelijk nog richten op culturele specifieke taken die sterk historisch zijn bepaald (met name gez ondheidszorg, circa negentig proc ent van het takenpakket). De schaal is daa r in hoge mate op gebaseerd. Andere taken zijn onder meer de opstelling van indicatieve regionaal-economische ontwikkelingsplannen met daaraan gekoppeld een ruimtelijk -economisch budget. De regionale bestuurslaag is door de bestuurlijke operatie zwakker geworden. De regio‘s hebben nu veel minder taken en hebben ook geen eigen belastinggebied meer. Dat is overgeheveld naar de gemeenten, die groter geworden zijn en meer taken gekregen hebben (Ministerie B ZK, 2006). Er is vooralsnog nog geen sprake van een vervangende vert egenwoordiging voor de Streekraad. Men wil de komende periode de ontwikkelingen van de drie subregio‘s gaan volgen en aan de hand hiervan vervangende maatregelen presenteren. Daar komt bij dat men in de vorm van de Stuurgroep Regionaal Woonplan Oost-Groningen –min of meer dagelijks bestuur van de Streekraad- een ‗informele‘ regionale vertegenwoordig heeft, welke het lokale beleid op elkaar probeert af te stemmen.

Dat neemt niet weg dat de lobbyfunctie zoals die door de formele Streekraad werd uitgevoerd via een andere weg vorm zal moeten krijgen. De vraag of er in de regio een regionale vertegenwoordiging aanwezig is welke de int ergemeentelijke samenwerking aanstuurt dient in het geval van Oost - Groningen overwegend somber t e worden beoordeeld. Niet zozeer wat betreft de samenstelling van de Streek raad, deze is immers gebaseerd op gelijkwaardigheid, maar wel wat betreft de mate van sturing en daadkracht. De vert egenwoordiging voert vrijwel enkel coördinerende taken uit en wordt per slot van rekening niet voor niets opgeheven.

Oordeel

4. Gemeentelijke inspraak

Op de vraag of er binnen de regio sprake is van een evenredige of gelijkwaardige gemeentelijke inspraak binnen de vertegenwoordiging kan voor Oost -Groningen positief beoordeeld worden. Ondanks de discussie omtrent de positie van de Streekraad, is men wel te sprek en over de manier waarop de individuele gemeenten in de raad vertegenwoordigd zijn. Als gezegd is de vertegenwoordiging op basis van gelijkwaardigheid samengesteld en dit principe wordt ook toegepast als het gaat om de gemeentelijke inspraak. Ondanks de verschillen binnen de regio wat bet reft krimp, kerntaken (voorzieningen- wonen en werk en) en aantal inwoners is er binnen de regio niet echt sprake van het zogenaamde ‗Calimero-gevoel‘: kleine gemeenten hebben niet het gevoel dat ze door de kleine omvang ten opzichte van een andere partij –gemeente- niet serieus worden genomen en die visie ook uitdraagt. Daar komt bij dat de inspraak van gemeenten zich niet enkel beperkt tot een controlerend instrument maar in meerdere fasen van de besluit vorming kan worden toegepast. Dit betekent dat gemeentelijke inspraak door gemeenten zowel gebruikt wordt al s initiatief om nieuwe plannen te ont vouwen als aanvulling op eerder gepresenteerde voorstellen. Dit maakt het instrument doelmatig en effectief. De kanttekening die hierbij geplaatst moet worden is dat inspraak veelal lok aal en niet direct regionaal geori ënteerd is. Dit betekent dat gemeenten het instrument met name toepassen om te zien of er binnen de eigen gemeentegrenzen het een en ander gerealiseerd kan worden- What‘s in it for me-. Dit gebrek aan regionale visie, het bij elkaar over de schutting heen kijken, wordt in het achtste principe van Ostrom, de taak verdeling, nadrukkelijker besproken.

Oordeel Niet - Volledig 1 2 3 4 5 Niet - Volledig 1 2 3 4 5 3. Regionale vertegenwoordiging 4. Gemeentelijke inspraak

5. Strafsysteem

De vraag of dat er binnen de regio s prake is van een duidelijk en effectief strafsysteem vormt, met het oog op de achtergronden van de gekozen speltheorieën, een belangrijke voorwaarde voor een optimale gezamenlijke samenwerking. Dit principe bepaald immers de ‗beloning‘ voor gemeenten om samen te werken of voor eigen gewin te kiezen. Kijkend naar de situatie in Oost -Groningen kan worden geconcludeerd dat men niet of nauwelijks een regionaal strafsysteem heeft. Dit heeft verschillende oorzaken.

Ten eerste stelt men dat in het verleden een dergelijk systeem nooit is opgesteld omdat de samenwerking altijd ingegeven was uit bepaalde win -win-situatie. Dit betekent dat gemeenten enkel toenadering tot elkaar zochten als zij dachten dat een samenwerking voor hen beiden van toegevoegde waarde was. In dit verband was er in het verleden ook geen sprake van een verleiding voor gemeent en om zich niet aan de gemaakte afspraken te houden. Nu de individuele gemeent en gezamenlijk met de krimpproblematiek te maken krijg en en de samenwerking niet langer ingegeven wordt vanuit een wederzijdse winsituatie, maar uit een bepaalde nut en noodzaak is het vooralsnog de vraag of deze manier van samenwerken in de toekomst standhoudt. Wat betreft de aanpak van de krimpproblematiek is op intergemeentelijk niveau immers nog nauwelijks samengewerkt. Het regionale woonplan vormt, als gezegd slechts het vertrekpunt en is met name vanuit de provincie ingegeven. Het tweede argument dat men aanreikt voor het feit dat er op dit moment nauwelijks sprake is van een regionaal strafsysteem heeft bet rekking op de vraag, waar een dergelijk systeem ondergebracht dient te worden. De St reekraad lijkt hier de meest voor de hand liggende optie, ware het niet dat er besloten is deze organisatie op k orte termijn op te heffen. Met het oog op dit vijfde principe een spijtig besluit. Omdat de Streekraad in het verleden heeft aangetoond wel degelijk over een toezichtfunctie te beschikken. Zo moesten de gemeent en Stadskanaal en Vlagt wedde bij hun uittredin g uit de Streekraad Oost-Groningen in 2007 een zogenaamde uittredingssom betalen. Ondanks het feit dat dit bedrag enkel betrekking heeft op enkele praktische kostenposten en niet zozeer als straf kan worden gezien, geeft het wel aan dat de Streek raad een z ekere toezichtfunctie had. Met het oog op de krimpproblematiek hadden zij hun toezichtfunctie door middel van een strafsysteem meer handen en voeten kunnen geven.

Nu zien de gemeenten het coördineren van een dergelijk systeem voornamelijk als taak van de provincie Groningen. In de bestuurlijke afspraken omtrent het regionale woonplan heeft de provincie de volgende punten opgenomen:

Zodra gaat blijk en, dat het genoemde aant al per gemeente (c.q. regio) wordt overschreden, dan gelden de volgende regels:

a. als een gemeente problemen constateert bij de realisering van haar nieuw toegezegde uitbreidingscapaciteit voor de genoemde periode kijkt ze eerst intern, dus binnen de gemeentelijke mogelijkheden, of dat opgelost kan worden;

b. als de gemeent e het niet intern op kan lossen, klopt ze bij de regio aan. De regio kijkt of ze de gemeent e een helpende hand kan bieden binnen het totaal van de toegekende uitbreidingsruimte binnen de periode 2010 -2010;

c. kan de regio die helpende hand ook niet bieden, dan kan de gemeent e alsnog aankloppen bij de provincie. Dat geldt ook voor randvoorwaardelijke zaken, zoals bv. planschadeclams. De provincie zal daarbij uiteraard precies willen weten waarom het probleem in de gemeente/ regio niet opgelost kon worden.

Het is duidelijk dat dergelijke ‗regels‘ geen betrekking hebben op zoiets als een regionaal strafsysteem. Ze vormen eerder een aanreiking van de noodzakelijke weg waarlangs problemen moeten worden aangepakt. Waarbij tevens de opmerking moet worden gemaakt wat men met ‗de regio‘ zoals dat onder b vermeld is, precies bedoelt.

Aan het begrip ‗regionaal strafsysteem‘ is in Oost-Groningen kortom vooralsnog weinig aandacht besteed. Gezien het feit dat de regio in drie subregio‘s is opgedeeld, een formele en sturende regionale vertegenwoordiging mist, nieuwe motieven en belangen om regionaal samen te werken – vanuit nut en noodz aak- centraal zullen staan en krimp een groot aantal opgaven met zich mee brengt, zal dit echter op korte termijn moeten veranderen. Een duidelijke struc tuur is immers een belangrijk vereiste voor een optimale regionale samenwerking.

Oordeel