• No results found

2. Demografische Krimp

2.1 Achtergronden in krimp

De ontwikkeling van de bevolkingomvang is afhankelijk van de natuurlijke aanwas (saldo van geboorten en sterft e) en het migratiesaldo. Veranderingen in beide (demografische) ont wikkelingen worden door grofweg t wee factoren bepaald; S ociaal- culturele en (regionaal -) economische (V an Dam, e.a., 2006). Figuur 2.1 laat zien dat deze relatie tussen economische, sociaal -culturele en demografische ontwikkelingen wederkerig is.

Sociaal- culturele factoren zijn vooral van invloed geweest op het aantal geboorten. Zo heeft de emancipatie van vrouwen (acceptatie en gebruik van voorbehoedsmiddelen, toenemende opleidings - en arbeidsparticipatie) vooral in de jaren zestig en zeventig gezorgd voor een daling van het

Figuur 2.1: De w ederkerige relatie tussen economische, sociaal- culturele en demografische ontw ikkelingen (Van Dam e.a., 2006 , p.27)

Nederlandse vruchtbaarheidscijfer: van 3, 1 in 1960 tot 1,6 in 1980. Sindsdien is dit cijfer weer iets gestegen, maar het lijkt zich nu te stabiliseren rond 1,7-1,8 ver onder het niveau van de brut o- vervangings factor (Derks e.a., 2006). Naast de emancipatie van vrouwen heeft ook de individualisering bijgedragen aan het lage vruchtbaarheidscijfer. Men is gemiddeld op steeds latere leeftijd gaan samenwonen of trouwen en vrouwen kregen op gemiddeld steeds later leeftijd hun eerste kind.

Een andere invloed op de bevolkingsontwikkeling en met name op het geboortecijfer is de economische conjunctuur. Het vertrouwen dat mensen hebben in de ec onomie, en daarmee in de ontwikkeling van hun inkomen, beïnvloedt niet alleen de woningmarkt en de aanschaf van duurzame goederen, maar ook het krijgen van kinderen. Zo was het geboortecijfer in Nederland relatief hoog rond de hoogconjunctuur van 2000 (Latten & De Jong, 2005). Daarnaast is ook het migratiesaldo conjunctuur gevoelig. Immigratie neemt toe als het goed gaat met de economie, en af als de conjunctuur terugloopt. Het omgekeerde geldt vanzelfsprekend voor emigratie. Dit verband is niet alleen op nationaal maar ook op regionaal niveau terug te zien (Van der Gaag, Van Wissen, Van Imhoff, 1999). De complexiteit rondom de wederkerige relatie tussen economische, sociaal -culturele en demografische ont wikkelingen, wordt veroorz aakt door het feit dat sociaal -culturele en economische ontwikkelingen nauwelijks van elkaar te scheiden zijn. Zo kan zelfs het feit dat mens en steeds ouder worden deels worden teruggevoerd op economische ontwikkelingen. Wanneer men redeneert dat de toenemende welvaart via (medisch-) technologische en maatschappelijke ontwikkelingen heeft geleid tot een toename van de le vens verwachting, en daarmee in een groei van het aandeel ouderen is de bevolking, komt tot de conclusie dat het onderscheid tussen beide factoren erg lastig te maken is. (V an Dam e.a., 2006). Het feit dat demografische ont wikkelingen niet door één leidende factor bepaald kunnen worden is in de discussie omtrent krimp een belangrijk aandachtspunt. Zo vormt het volgens velen de basis voor de verklaring van de sterke regionale verschillen van k rimp, dan wel de mogelijke oplossing om verdere krimp in een gebied tegen te gaan (Latten, 2009; Van Dam e.a., 2006, Derks e.a., 2006).

In het algemeen wordt een sterke bevolkingsdaling aangetroffen in regio‘s waar het economisch minder goed gaat, terwijl in welvarende regio‘s vaak juist een sterke groei van de bevolking wordt gevonden. De specifieke vraag hierbij is echter wat is in deze ontwikkeling de oorz aak en wat het gevolg? Groeide eerst de bevolking sterk en nam hierdoor ook de ec onomie een vlucht, of verbeterde eerst de economie en trok dit weer mensen aan? A nders gezegd; leidt werkgelegenheidsgroei tot bevolkingsgroei, of zorgt bevolkings groei voor een toename in de werk gelegenheid? Een groeiende bevolking kan in beginsel een positief effect hebben op de werkgelegenheid. Het is immers zo dat hoe meer mensen ergens wonen, hoe groter de vraag naar producten, diensten en voorzieningen. Hetgeen werkgelegenheid creëert. Aan de andere kant kan een grote of groeiende werkgelegenheid op zich ook aantrekkingskracht uitoefenen op mensen, dit wordt onder meer weerspie geld in een grote druk op de woningmarkt (Van der Gaag e.a., 1999). Het ‗kip-of-ei-vraagstuk‘ staat al lange tijd centraal in onderzoek binnen de stedelijke en regionale economie. Het uitgangspunt binnen deze studies was echter altijd economische en demogr afische groei. Van Dam e.a. (2006) vragen zich af of deze studies ook van toepassing kunnen zijn in situaties van economische en demografische krimp.

“Is demografische k rimp een oorzaak of gevolg van economische k rimp?” (Van Dam e.a., 2006, p. 26). Met het oog op de significante demografische verschillen op regionaal niveau in Nederland is dit een interessante vraag. Het kan immers zowel de oplossing bieden voor de krimpproblematiek, als de maatregel die helpt verdere krimp in een bepaalde regio te voorkomen.

2.1.1 Regionale variati e in Nederland

De bevolkingsgroei in Nederland varieert aanzienlijk per regio. Gedurende de laatste dertig jaar is de bevolkingsgroei in de regio‘s aan de randen van Nederland en in de noord - en zuidvleugel van de Randstad achtergebleven bij het Nederlands e gemiddelde. Een sterker dan gemiddelde bevolkingsgroei trad op in Noord-Brabant, Utrecht, grote delen van Overijssel, de Kop van Noord- Holland en uiteraard Flevoland. In enkele regio‘s was er s prak e van een duidelijke bevolk ingsafname: in en rondom Delfzijl en in Zuid -Limburg (Van Dam e.a, 2006).

Bij een nadere beschouwing op het niveau van de Nederlandse gemeenten blijkt dat bevolkingsafname nauwelijks een nieuw verschijnsel is. Vooral gedurende de jaren zeventig hebben veel gemeenten in de Randstad te maken gehad met een sterke bevolkingsdal ing. De laatste dertig jaar is Rotterdam koploper geweest, met een verlies van 40.000 inwoners, gevolgd door Haarlem, Amsterdam, Den-Haag en Hilversum. De belangrijkste oorzaken van deze bevolkingsafname zijn huishoudens verdunning en suburbanisatie. Huishoudens verdunning is met name een gevolg van de toegenomen individualisering en de toegenomen participatie. Dit betek ent dat het gemiddeld aantal personen per huishouden is gedaald maar dat het t otaal aantal (een - en t weepersoons) huishoudens is toegenomen. Figuur 2.2 laat zien dat het aantal (eenpersoons) huishoudens de afgelopen dertig jaar t en opzichte van de bevolkingsomvang fors toenam. Het aantal huis houdens op 1 januari 2009 bedroeg 7,31 miljoen en neemt als gezegd sterker toe dan de bevolkingsomvang. In 2025 zal het aantal huishoudens volgens het CBS zijn opgelopen tot ongeveer 8 miljoen en waarvan het merendeel, bijna 40 proc ent, zal bestaan uit eenpersoonshuishoudens. Met name het groeiende aantal ouderen (vergrijzing) is hiervan de grootste oorzaak. Het aantal ouderen zal met meer dan 50 procent toenemen, van 2,3 miljoen nu tot 3,5 miljoen in 2025, hetgeen neer komt op ongeveer 20 procent van de totale bevolking in Nederland.

Suburbanisatie – het vertrek van met name jonge gezinnen uit de centrale steden naar omliggende gemeenten- is een typische vorm van selectieve migratie (naar huishoudenssamenstelling en naar inkomen) en is de hoofdoorzaak van krimp in de gr ote steden. Daar heeft dez e ont wikkeling geleid tot een onevenwichtige bevolkingsopbouw (veel jongeren, veel ouderen en daardoor veel een - en tweepers oonshuishoudens). De instroom van grote aantallen buitenlandse migranten heeft dit proces slechts in geringe mate gedempt, en de verarming van de grote steden alleen maar versterkt (Latten & De Jong, 2005). Duidelijk is geworden dat suburbanisatie, huishoudens verdunning en vergrijzing sterk met elkaar verweven (demografische) processen zijn.

De laatste tien jaar is het beeld rondom krimp enigszins gewijzigd. Naast de grote gemeent en uit de Randstad en de enkele perifere regio‘s in het Zuiden en het Noorden van het land, zullen in de toekomst steeds meer regio‘s en gemeenten te mak en krijgen met een afname van de bevolking. Op figuur 2.3 en 2.4 zijn de verschillen t ussen de bevolkingsontwikkeling van de afgelopen jaren en de prognoses tot en met 2025 duidelijk zichtbaar. V an de huidige 467 gemeenten z ullen 259 gemeent en (55 procent) te maken krijgen met een (verdere) bevolkingskrimp. De grootste relatieve bevolkingsafname zal optreden in de regio‘s Zuid-Limburg, Oost-Groningen, Zeeuws-Vlaanderen en Delfzijl en omstreken. Opvallend aan figuur 2. 4 zijn de intraregionale verschillen binnen provincies. Zo blijkt dat in veel krimpregio‘s nog steeds groeigemeenten voorkomen, en dat in veel groeiregio‘s ook krimpgemeenten voorkomen.