• No results found

7. Conclusies, Reflectie & Aanbevelingen

7.1 Beantwoording deelvragen

Om antwoord te geven op bovenstaande centrale vraag is het z aak om allereerst de beschreven onderzoeks vragen uit hoofdstuk één te beantwoorden. Analoog aan de onderzoeksopz et zullen in deze paragraaf de vragen beantwoord worden.

De eerste twee vragen zijn overwegend beschrijvend en dienden met name als acht ergrond voor het verdere onderzoek. Dit betekent dat deze vragen, hoewel ze uiteraard noodzakelijk waren voor het onderzoek, niet direct antwoord geven op de centrale vraag. Deelvraag drie en vier gaan meer de diepte in en koppelen daarbij de ac htergronden met zowel de theorie als de empirische opzet. Omdat deelvraag vier een sterk verband houdt met de centrale vraag zal de beantwoording van deze vraag niet afzonderlijk maar in de beantwoording van de centrale vraag worden meegenomen (paragraaf 7.2). Antwoord op het laatste deel van de cent rale vraag; ‗aan de hand van welke voorwaarden kan deze intergemeentelijke samenwerking in de t oekomst leiden tot een doelmatige aanpak van krimp‘, wordt gegeven in de vorm van aanbevelingen in paragraaf 7.5.

7.1.1 Achtergronden van demografische krimp

Zoals uit de concluderende paragraaf van hoofdstuk twee bleek wordt het teruglopend bevolkingsaantal met name veroorzaakt door de blijvend lage vruchtbaarheid, de toenemende sterfte (de babyboomgeneratie komt te overlijden) en het bescheiden positieve migratiesaldo . Al

verscheidene jaren is er in een aantal regio‘s in Nederland sprake van teruglopende bevolkingsaantallen. Deze krimp is ec hter niet nieuw en heeft zich ook in het verleden al in verschillende regio‘s en gemeenten voorgedaan. Meestal kon deze afname worden verklaard door de toenemende huishoudens verdunning: niet het aant al huishoudens nam af, maar het gemiddeld aantal personen per huishouden. Bij een gering groeiende of stabiel blijvende woningvoorraad leidt dit op een lager ruimtelijke schaalniveau (regio, gemeent e) tot een bevolkingsafname.

Vanuit een internationaal perspectief gezien is deze huidige en aanstaande demografis che krimp in Nederland bescheiden en sommigen stellen zelfs dat het te verwaarlozen is. Demografische krimp doet zich in Europa met name voor in Oost- en Zuid-Europa en grot e delen van Scandinavië.

De tot nu toe gevoerde discussies over de – ruimtelijke - gevolgen van demografische krimp gaan vrijwel uitsluitend over de gevolgen van een afname van de t otale bevolking en worden gekenmerkt door extreme verwachtingen, in zowel negatieve als positieve zin, en eenvoudige redeneringen. Uit deze paragraaf blijkt echter dat de ruimtelijke gevolgen van krimp beperkt zijn. Demografische ontwikkelingen, zoals teruglopende bevolkingsaantallen, hebben meestal niet meer dan een versterkend effect op ruimtelijke ont wikkelingen. De fixatie op bevolkingsaantallen alle en, wordt daarom ook als zinloos ervaren. De ruimtelijke effecten van een verandering in het aantal huishoudens of de samenstelling van de bevolking zijn al veel significanter, vooral met het oog op de woningmarkt en de woonomgeving. Het feit dat deze conclusie wordt getrokken betekent echter niet dat krimp geen ruimtelijke gevolgen kent. Demografische krimp (vooral bij terugloop van het aantal huishoudens of een verandering van de bevolkingssamenstelling) kan op lager schaalniveaus, zoals, wijken, dorpen, steden en regio‘s, op het gebied van leefbaarheid flinke gevolgen hebben. Bovendien kan er in dit geval s prake zijn van een zelfversterk end effect. Wel is het belangrijk om de gevolgen ook de positieve (ontspannen woningmarkt, verdunning, vergroening en ontstedelijking), te relativeren. ―Krimp k an niet worden beschouwd als een doemscenario, maar al evenmin als een hoera -scenario”.

7.1.2 Regionale samenwerking als doelmatige aanpa k

Naast bewustwording, het accepteren en vervolgens het maken van de denkomslag van de groei- naar de krimpgedachte wordt ook regionale samenwerking tussen gemeenten als een essentiële stap (factor) gezien om krimp doelmatig op t e pakken. De voornaamste reden hiervoor ligt in het feit dat wanneer gemeenten hun beleid individueel blijven voeren en bijvoorbeeld woningbouwprogramma‘s onderling niet met elkaar afstemmen, dit kan leiden t ot negatieve externe effecten. Ten eerste worden onrendabele ruimtelijke investeringen en verlieslijdende grondexploitaties veelvuldig genoemd. Dez e zijn meestal het gevolg van leegstand, lange verkooptijden en overinvesteringen. Daarnaast ligt bij een gebrekkige regionale samenwerking conc urrentie t ussen gemeenten op de loer. Hoewel dat deze concurrentie ook voordelen met zich mee kan brengen, gemee nten zetten meer in op de kans en van krimp; het ontwikkelen van kwalitatief hoogwaardige woonmilieu‘s, „van meer naar beter‟. Door middel van specifieke en kwalitatieve investeringen (unieke woonprojecten en nieuwe woonconc epten) beogen gemeenten zich te o nderscheiden. Men stelt dat eindelijk de denkomslag wordt gemaakt van kwantiteit naar kwaliteit, van aanbodgeric ht naar vraaggeric ht en van luiheid (het maakt niet uit wat er

gebouwd wordt, want de woningen komen toch wel vol) naar activiteit . Niettemin wordt concurrentie tussen gemeenten om bovenstaande redenen als onwenselijk ervaren en is het zaak dat gemeent en zich zo goed mogelijk regionaal organiseren.

Het regionaal met elkaar samenwerken van gemeenten kan op verschillende manieren. Naast de hiërarchische weg (verticale coördinatie) en de meest vergaande vorm van intergemeentelijke samenwerking, gemeentelijke herindeling kan samenwerking ook op publ iekrec htelijke basis vorm krijgen ( de Wet Gemeenschappelijke Regelingen). Door de regiospecifieke eigenschappen van krimpgebieden (veelal plattelandsgemeenten met een enkele centrumgemeente) en het padafhankelijke karakter van veel krimpgemeenten is het echter moeilijk om een bestaande samenwerkings vorm één op één op de krimpregio‘s toe te passen. De gedachte dat een toename van het ‗man-made capital‘ –meer boten (Daly, 2005) niet automatisch leidt tot een toename van de winst of de groei van de vis vangst, gaat ook op voor gemeent en. Een toename van het aant al woningen leidt niet altijd tot groei. Men name het feit dat gemeenten in krimpregio‘s hun beleid dienen aan te passen aan de mogelijkheden die de ‗surrounding‘ hen biedt is moeilijk. Met name als bli jkt dat er binnen een regio sprake is van een verdeelde krimp. De ‗surrounding‘ van de ene gemeenten kan immers verschillen van de andere gemeent e binnen de regio. Dit versterkt het gebrek aan regionaal commitment en vraagt om een specifieke aanpak. Om dez e reden dient regionale samenwerking in krimpgebieden een combinatie te zijn van een top down benadering (verticale coördinatie) en het opstellen van gezamenlijke (toegankelijke) regionale programma‘s.

7.1.3 De speltheorie in krimpgebieden

Gemeenten zijn gewend met groei om te gaan en zien het krimpen van de gemeente als een bestuurlijk falen. Om deze, en financiële redenen, streven gemeenten in krimpsituaties op de eerste plaats naar een continuïteit –eigen gewin- boven het regionale belang. In dit proces is het vertrouwen tussen de gemeenten onderling minimaal. Gemeenten streven immers niet alleen allemaal hetzelfde na, ze hebben alle ook vrijwel dezelfde aanpak. Hier komt bij dat gemeenten ten opzichte van elkaar vaak rationeel handelen en veelal kiez en voor eigen gewin. Dit ondanks het feit dat het gezamenlijke probleem – een afname van de bevolking- het beste door middel van regionale samenwerking opgepakt kan worden.

Bovenstaande situatie is door middel van diverse speltheorieën theoretisch onderbouwd. De krimpsituatie wordt volgens de literatuur immers gekenmerkt door begrippen als ‗vertrouwen‘, ‗eigen gewin‘, ‗freeriding‘ en ‗concurrentie‘. De wetenschap die zich expliciet met dergelijke begrippen bezig houdt is de wetenschap van de speltheorieën. Een wetenschap waarbij de beslissingen van mens en en de manier hoe dat hier op gereageerd wordt centraal staat. De meest bekende theorie binnen de speltheorie is het zogenaamde ‗prisoner‘s dilemma‘. Binnen dez e theorie staat eveneens het individuele en het gez amenlijk belang centraal. De afweging tussen beide belangen wordt ook in dit verband gemaakt op basis van vertrouwen en eigen gewin; gezamenlijk optreden levert het beste resultaat op, maar onzekerheid over het handelen van anderen leidt ertoe dat partijen voor individueel gewin kiezen. Een vertaling van het prisoner‘s dilemma naar de situatie van k rimpgemeenten heeft

met name betrekking op het ‗regionale gat‘, de ‗angst voor freeriding‘ en het gebrek aan ‗regionaal commitment‘. Naast het prisoner‘s dilemma is de situatie van krimpgemeenten ook vertaald naar een ander s peltheoretisch concept; the tragedy of the commons. Dit conc ept stelt dat een gemeenschappelijk goed op basis van recht vaardigheid en gezamenlijk gemaakte afsprak en geëxploiteerd dient te worden. Beide t heorieën zijn van toepassing op de relatie tussen krimpgemeenten en om deze reden is er besloten om de theorie van Ostrom te gebruiken. Ostrom combineert in haar werk zowel het ‗prisoner‘s dilemma‘ als ‗the tragedy of the commons‘ met elkaar. Daar komt bij dat de theorie van Ostrom ten opzichte van de overige speltheoretische benaderingen het meest praktisch is ingestoken. Ostrom heeft anders dan overige speltheoretici vanuit een inductieve werk wijze een toepasbaar instrumentarium ontwikkeld, welke op verschillende speltheoretische situaties toegepast kan worden. Kortom: Ostrom‘s theorie combineert de verschillende dilemma‘s binnen de speltheorie en probeert hier een praktische invulling aan te geven. Uiteindelijk vormden de acht ontwerpprincipes van Ostrom het onderzoekskader voor het verder onderzoek. Deze acht principes vormen immers de handleiding om een nat uurlijke hulpbron – inwoners- te exploiteren zonder dat er sprake is van freeriding en eigen gewin. Ondanks dat er dit onderzoek welis waar sprake is van een situatie waarin zich meerder speltheoretische dilemma‘s afspelen, is het niet zo dat er een enkele natuurlijke hulpbron dient te worden geëxploit eerd. Om deze reden zijn de ontwerpprincipes van Ostrom naar de situatie van krimpgemeent en geoperationaliseerd. Per ont werpprincipe is een tabel opgesteld met daarin de geoperationaliseerde onderzoekselemen ten. Deze tabellen vormden de basis voor de mini-enquêt es, welke aan de respondenten werden voorgelegd.

De uiteindelijke relatie t ussen de t heorie van Ostrom; in hoeverre de principes een verklaring vormen voor de gebrekkig samenwerking tussen krimpgemeenten en de feitelijke toepasbaarheid van de principes op de situatie van krimpgemeenten, is deels in paragraaf 6.6.2 omschreven en zal ook in de theoretische reflectie (7.4.1) aan de orde komen.