• No results found

i. De Chineesche beweging

1. Overzicht van den landbouw

a. Moessonverloop. I n het algemeen kan, w a t regenval betreft, het verslag-jaar tot de normale jaren gerekend worden, m e t uitgesproken kenteringsmaxima.

Op Java en Madoera was de eerste helft van J a n u a r i droog, daarna en in Februari kregen de Noordelijke kustvlakten eveneens te weinig regen, terwijl de regenval in de bergen overvloedig was. I n M a a r t regende het alleen in de Noordelijke kust-vlakte van W e s t - J a v a te weinig. Deze regenverdeeling had op den rijstoogst grooten invloed. I n April en Mei regende het zwaar, vooral m de Zuidelijke residenties, terwijl in J u n i de regenval grillig verdeeld was. De J u l i m a a n d was droog. I n Augustus was W e s t - J a v a n a t ; beoosten Semarang bleven verschillende streken regenroos. De m a a n d September was droger dan n o r m a a l ; in October was Oost-Java°droog, doch West- en Midden-Java vochtig ; in November was dit eerder omgekeerd, terwijl in December W e s t - J a v a vochtig was en beoosten Chenbon de negatieve afwijkingen overwogen. I n het laatste kwartaal was de regenval op vele plaatsen grillig. Half December brak de Westmoesson door.

Op Sumatra had de geheele Noordhelft in J a n u a r i een teveel aan regen, terwijl bezuiden den evenaar te weinig regen viel. I n M a a r t kreeg Deli te weinig en S u m a t r a ' s W e s t k u s t te veel. De m a a n d e n April, J u n i en Augustus waren alge-meen vochtig. I n September viel vooral veel regen in de kustvlakte van Djambi af zuidwaarts. De m a a n d October was weer regenrijk, November was aan den drogen k a n t en in December viel er op het eiland, over het geheel genomen, veel regen. De W est eraf de eling van Borneo, Bangka en Billiton vertoonden evenals de Oostelijke vlakte van S u m a t r a een zeer n a t t e n Oostmoesson. W a t de Oostelijke Buitengewesten betreft, kan opgemerkt worden, dat J a n u a r i , Maart, September en October aan den drogen kant, doch de m a a n d e n April en J u n i daarentegen regenachtig waren. Over het algemeen had in het droge Zuidoosten de landbouw dit jaar weinig tekort aan regen en k w a m de nieuwe aanplant tijdig in den grond.

b. Oogstresultaten. Eenjarige Inlandsche gewassen. Op Java h a d in de Noordelijke kustvlakte van het Westelijk deel, alsmede in het gebied tusschen Semarang en Soerabaja, de ongunstige regenverdeeling in de m a a n d e n J a n u a r i en Februari°nadeeligen invloed op de beplanting der rijstvelden, hetgeen plaatselijk tot belangrijke oogstmislukkingen aanleiding gaf. Op de droge bouwvelden slaagde de aanplant echter goed. De lang aanhoudende regens brachten eenige vertraging teweeg in den aanplant van tweede gewassen op sawahs, hetgeen echter wemig nadeeligen invloed had op de oogstresultaten. De bijplant in de l a a t s t e m a a n d e n van h e t jaar was voor maïs vroeg, voor rijst ongeveer op tijd.

H e t totaal der geoogste geslaagde uitgestrektheden was kleiner dan m 1930, doch 4 % grooter dan gemiddeld in de periode 1921/1930. De aanplant van alle gewassen was eveneens geringer dan in het vorige jaar.

Tabel I geeft een meer gedetailleerd overzicht van de in 1931 geoogste opper-vlakten van de voornaamste eenjarige Inlandsche gewassen. Vorig verslagjaar zijn alle. jaarcijfers van 1921 af opgegeven, t h a n s wordt volstaan m e t het 10-jang gemiddelde, de cijfers voor de jaren 1928 t / m 1931 in % van dit gemiddelde, als-mede een opgave, voor welk percentage gemiddeld in 1928/1931 deze gewassen van sawahs en van droge gronden geoogst werden.

I n het algemeen is 1931, wat de geoogste uitgestrektheid betreft^ een normaal jaar. Alleen van padi gogo en van „diverse p e u l v r u c h t e n " is de uitgestrektheid grooter dan in vorige jaren, terwijl sterke dalingen verband hielden m e t den lagen prijs, dien vele producten m a a k t e n (aardnoot, Inlandseh suikerriet, katoen en djarak). Vermeldenswaard is nog, dat, in vergelijking m e t 1930, de oogst van cassave, tabak en uien groot was, terwijl weinig b a t a t e n geoogst werden en de cultuur van gierst en widjèn weer ingekrompen werd.

E e e d s vier jaren werkt de gedifferentieerde landbouwstatistiek, waarbij de oogstcijfers van sawahs en droge gronden afzonderlijk verzameld worden. Aan-gezien de verhouding tusschen deze oppervlakten voor elk gewas zeer constant blijkt te zijn, kan m e n onderscheiden de gewassen, die voornamelijk op sawahs

58 DE ECONOMISCHE TOESTAND.

lijk genoe ite uitgest

CD b f i ' O 0

a °

CD +e

• s 0

LANDBOUW 59 en die, welke voornamelijk op droge gronden gekweekt worden. Van alle gewassen t e z a m e n werd 45 % van droge gronden en 55 % van sawahgronden geoogst.

Groote uitgestrektheden droge gronden werden m e t overjarige gewassen (klapper, thee, koffie, sereh, vruchtboomen, bamboe, enz.) beplant, welke naar zeer ruwe schatting ± 1 millioen ha in beslag n e m e n . H e t geoogst oppervlak gewassen van droge gronden correspondeert ongeveer m e t het resteerend areaal.

Van de sawahs was + 200 000 ha verhuurd voor niet-Inlandschen landbouw, op de resteerende 3 074 000 ha werd geoogst van eene uitgestrektheid van 4 192 795 ha, hetgeen overeenkomt m e t eene bezetting van 1 3 6 % . Van 3 073 000 ha, of 100 % van het niet-verhuurde sawahdeel, werd rijst geoogst-De oppervlakte aan Oostmoesson-rijst weegt dus op tegen de mislukte en niet

(of m e t droge gewassen als uien, lombok, enz.) beplante oppervlakte m den

Westmoesson. . Ei]st, kedelé en katoen waren de meest voorkomende sawahgewassen, terwijl

cassave, „diverse knolgewassen" en widjèn bijna uitsluitend op droge gronden werden gekweekt. Ook aardappelen en groenten werden voor meer dan viervijlde gedeelte op droge gronden gekweekt. De overige gewassen besloegen meerendeels J tot | van den aanplant op sawahs, eene verhouding, welke niet sterk afwijkt van de verhouding der oppervlakten van sawahs en droge gronden.

Voor de Buitengewesten moet, wegens het grootendeels ontbreken van land-bouwstatistieken, bij de beoordeeling van de resultaten van de teelt van eenjarige bevolkingsgewassen voornamelijk afgegaan worden op plaatselijke berichtgevingen.

Met uitzondering van enkele mislukkingen (o. a. bandjirschade in de lebak-streken van P a l e m b a n g ) waren de padi-oogsten over het algemeen van normaal tot zeer goed. De in de tweede helft van het jaar opnieuw in den grond gebrachte aanplantingen hadden in enkele gewesten overlast van den grooten regenval;

tegen het eind van het jaar en in begin 1932 traden de groote rivieren van Djambi, Palembang, de Westerafdeeling van Borneo en de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo buiten hare oevers en brachten ter plaatse belangrijke schade toe aan de t e velde staande gewassen. Ook voor de op hooger gelegen gronden aangeplante ladang-rijst was in genoemde gewesten de weersgesteldheid minder gunstig, nl. veel regen tijdens het plantklaar m a k e n der terreinen. I n deze ge-westen 'hebben de beplante uitgestrektheden groote uitbreiding ondergaan. _

De oogst van maïs verliep normaal. De aanplant in h e t merengebied van Zuid-Celebes onderging eene inkrimping tengevolge van het laat droogvallen van de oevers der meren.

O m t r e n t de andere tweede gewassen (aardnoten, kedelé, cassave, e. cl.) meld-den verschillende gewesten uitbreidingen en slechts enkele gewesten inkrimpingen t e n behoeve van den aanplant van rijst of andere, meer Winst belovende ge-wassen. De oogstberichten luidden over het algemeen gunstig.

Meerjarige Inlandsche gewassen en ondernemingscultuur. De suikerrietaan-plant 1930—1931 had te lijden van de aanhoudende regens, hetgeen tot abnor-m a a l late rijping en tot tegenvallende rendeabnor-menten aanleiding gaf. Volgens de cijfers van het proefstation t e Pasoeroean bedroeg in 1931 de opbrengst gemiddeld 139,4 q / h a (kristal), teeen 147,9 q / h a in 1930 en 150,9 q / h a in het topjaar 1928.

De slechtste resultaten vertoonden Sidoardjo en Djombang (meer dan 20 q / h a minder dan in 1930) ; daarna volgen Pasoeroean, Modjokerto en Koedoes (10—

20 q / h a m i n d e r ) . De jonge aanplant 1931/1932 ontwikkelde zich aanvankelijk gunstig, doch had later te lijden van de droogte in November en December. _

De ondernemingstabak slaagde naar wensch in Deli en de Vorstenlanden ; m den Oosthoek daarentegen had een gedeelte van den aanplant last van droogte.

De resultaten van den koffie-pogst waren op J a v a over het algemeen middel-matig, in de Buitengewesten vrij normaal.

Voor thee en kina was het klimaat in 1931 n o r m a a l ; de rubbercultuur onder-vond tegen het einde van het jaar eenigen overlast van de vele regens.

De klappercultuur herstelde zich vrijwel overal van de droogte der vorige jaren- de productie kwam weer op normaal peil, terwijl de vruchtzetting over het algemeen bevredigend was. I n Banjoemas en Bagelen richtte Brachartona

60 DB ECONOMISCHE TOESTAND.

hevige schade a a n ; door snel ingrijpen, waarbij + 200 000 boomen bekapt werden, kon deze plaag weder bedwongen worden.

De bloei van de kapok is plaatselijk door regen geschaad; in de voornaamste centra dezer cultuur zijn de oogsten echter goed geslaagd.

W a t peper betreft, is de Lampong-oogst 15 à 20 % beneden normaal uit-gevallen; B a n g k a leverde daarentegen een behoorlijk beschot. Voor nootmuskaat en kruidnagel was het klimaat in 1931 gunstig.

c. Voedseltoestand. I n verband m e t de crisis werden onderzoekingen in-gesteld naar den voedseltoestand in de desa's.

Uit deze onderzoekingen bleek, dat op J a v a en Madoera voedselschaarscbte slechts onder den invloed van bepaald aanwijsbare factoren in beperkte gebieden optrad.

De algemeene situatie was aldus, dat het jaar inzette m e t groote voorraden landbouwproducten, welke den invloed ondergingen van de sterke prijsdaling in het laatst van 1930. Alleen wie verkoopen moest, om leeningen af te lossen of belastingen te betalen, verkocht; vele gegoede landbouwers en handelaren hielden het product op speculatie aan. I n de eerste m a a n d e n van 1931 overheerschte het aanbod van buitenlandsche rijst de m a r k t zoodanig, dat alle voedingsmiddelen zeer goedkoop werden.

Omstreeks J u l i veranderde de algemeene situatie. Berichten omtrent belangrijke oogstmislukkingen in de Noordelijke kustvlakte van W e s t J a v a en in E e m -bang, en vooral buitenlandsche berichten o m t r e n t geringe oogsten, overstroomingen in China en de gespannen verhouding tusschen J a p a n en China deden de rijst-prijzen sterk stijgen. Na enkele m a a n d e n trad weer prijsdaling in.

Over bijna geheel J a v a was de voedselsituatie gunstig. De b a t a t e n c u l t u u r werd sterk ingekrompen, terwijl vóór J u l i en opnieuw na September 1931 de oogstbare cassave op het veld werd gelaten om op die wijze eene waardevolle voedselreserve te vormen. Gedurende Augustus en September was de tijdelijke prijsstijging aan-leiding voor den l a n d m a n om veel cassave te oogsten. De verlenging van den groeiduur van de cassave was tevens oorzaak, dat de productie per hectare aan-zienlijk t o e n a m . Aan het eind van het jaar waren de voorraden aan voedings-middelen kleiner clan aan het begin van 1931, doch grooter dan normaal.

I n N o o r d - B a n t a m en eenige districten van B a t a v i a ontstond tengevolge van oogstmislukking eene plaatselijke rijstschaarschte, waaraan door reliefworks van Begeeringswege werd tegemoet gekomen.

Ook in enkele andere districten van W e s t - J a v a , waar de bevolking voor een groot deel is aangewezen op inkomsten uit eigen theetuinen, uit de vlechtnijver-heid en uit den arbeid op rubberondernemingen, was gedurende eene korte periode, welke aan den oogst voorafging, de toestand minder gunstig. Tijdelijke moeilijk-heden k w a m e n eveneens in Kediri voor.

Zeer duidelijk bleek, dat het aanpassingsvermogen van de desahuishouding aan de veranderde economische omstandigheden zeer groot is en dat het saam-hoorigheidsbesef van den landbouwenden stand nog voldoende krachtig is om het ontstaan van plaatselijken voedselnood t e voorkomen.

I n de Buitengewesten was over het algemeen, dank zij de aan de aanplan-tingen gegeven uitbreidingen en de grootendeels goed uitvallende oogsten, de voedseltoestand normaal tot gunstig t e noemen. Slechts in enkele gevallen was de toestand minder gunstig tengevolge van plaatselijke oogstmislukkingen. Dit was het geval t e Serbodjadi in Atjeh, Bohorok ter Oostkust van S u m a t r a , S a m b a s in de Westerafdeeling van Borneo en op het riviereiland Alabio in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo. Te B a n t a u (Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo) was de toestand minder gunstig door bet feit, dat te veel rijst uit geldgebrek werd verkocht. I n eenige van deze gevallen werd van Overheidswege hulp verleend, in de overige kon de bevolking het rijsttekort nog aanvullen door mais, cassave of gadoend.

d. Prijsverloop der landbouwproducten. H e t prijsverloop in 1931 stond zeer sterk onder den invloed van de internationale depressie. I n tegenstelling m e t de ineenstorting van het prijsniveau in de tweede helft van 1930 daalden de prijzen

LANDBOUW