• No results found

Overheidszorg voor de delfstoffenwinning

i. Goud en zilver

8. Overheidszorg voor de delfstoffenwinning

Wetgeving en mijnrechtelijhe toestand. I n verband m e t de nader geregelde bevoegdheden van de Europeesche en Inlandsche a m b t e n a r e n bij het Binnen-landsch B e s t u u r voor de Gouvernementslanden van J a v a en Madoera zijn enkele wijzigingen aangebracht in verschillende regelingen betreffende den mijnbouw

(zie I . S. 1931 nos. 168, 372 en 373).

E e n verbod tot mijnbouwkundige opsporingen en/of ontginningen binnen het n a t u u r m o n u m e n t „Doengoes I w o e l " (res. Buitenzorg, prov. W e s t - J a v a ) is uit-gevaardigd bij G. B . 2 M a a r t 1931 n°. 23 ( 1 . S. n°. 9 9 ) .

Bij G. B . 6 J u n i 1931 n°. 33 ( I . S. n°. 190) zijn eenige gedeelten van de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo gereserveerd voor opsporingen en ontginningen van Gouvernementswege m e t betrekking tot diamant, platina, osmium en iridium.

Bij G. B . 7 J u n i 1931 n°. 3 zijn gedeelten van het gouvernement der Moluk-ken en van de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo gereserveerd voor opsporingen en ontginningen van Gouvernementswege, m e t betrekking tot alle in het 1ste lid, onder b, van art. 1 der Indische Mijnwet genoemde delfstoffen.

Van de ontginningen van Gouvernementswege in eigen beheer werden er twee opgeheven: de Poelau Laoetsteenkolenmijnen en de goud en zilvermijnen „ T a m -bang S a w a h " .

De ei^en mijnbedrijven van het Gouvernement o m v a t t e n t h a n s twee kolen-bedrijven°(de Oembilin- en de Boekit Asam-mijnen) en één tinbedrijf (de Bangka-tinwinning). . .

E i n d e 1931 waren 7 aannemingsovereenkomsten voor de winning en verwer-king van delfstoffen van kracht.

H e t aantal gemengde bedrijven onderging geen verandering; het zijn de N.V.

„Gemeenschappelijke Mijnbouw Maatschappij B i l l i t o n " en de N . V . „Neder-landsch-Indische Aardolie-Maatschappij".

Op verzoek werd de van Gouvernementsweg e verleende mijnconcessie „Goe-r o e p a h i " inget„Goe-rokken. E i n d e 1931 wa„Goe-ren 218 zoodanige mijnconcessiën van k„Goe-racht, terwijl 44 aanvragen voor mijnconcessiën in behandeling waren.

H e t aantal mijnconcessies, verleend door Inlandsche Zelfbesturen, die hunne mijnrechtcn nog niet aan het Gouvernement hebben overgedragen, bedroeg einde 1931 52.

Overeenkomsten op den voet van art. 5a der Indische Mijnwet. I n don loop van 1931 zijn zes nieuwe overeenkomsten m e t do te 's-Gravenhage gevestigde N V .Nederlandsche Koloniale Petroleum M a a t s c h a p p i j " aangegaan (wet van 30 Mei 1931, opgenomen in N. S. n°. 230 en I. S. n". 328) voor de opsporing en ontginning van aardolie en aanverwante delfstoffen in terreinen, gelegen m de gewesten Palembang, Madoera, Atjeh en Onderhoorigheden, Eiouw en Onder-hoorigheden en Manado.

Met de te 's-Gravenhage gevestigde N . V . „ D e Bataafsche P e t r o l e u m Maat-s c h a p p i j " zijn vijftien nieuwe overeenkomMaat-sten aangegaan (wet van 30 Mei 1931, opgenomen in N. S. n°. 231 en I . S .n°. 329) voor de opsporing en ontginning van genoemde delfstoffen in eenige terreinen, gelegen in de gewesten Atjeh en Onder-hoorigheden, Palembang, Batavia, Bodjonegoro, Soerabaja, Madoera en Zinder-en Oosterafdeeling van Borneo.

H e t aantal z.g. 5a-overecnkomsten bedraagt t h a n s 35.

D a a r n a a s t was einde 1931 bovendien één overeenkomst voor tin en wolframium van kracht.

a

W I N N I N G VAN DELFSTOFFEN 131 Vergunningen tot het winnen van niet in de Indische Mijnwet genoemde delf-stoffen Voor de winning van deze delfdelf-stoffen werden gedurende 1931 b ver-gunningen verleend, waarvan 1 door de Regeering (voor de winning van klei), ï door liet College van Gedeputeerden van den Provincialen R a a d van W e s t - J a v a (voor de winning van m a r m e r , kalk- en zandsteen) en 4 door het College van Gedeputeerden van den Provincialen R a a d van Midden-Java (voor de winning van k a l k g e s t e e n t e n ) . , • • , - , J _„

Gedurende 1931 werden 3 vergunningen ingetrokken, terwijl 1 vergunning door tijdsverloop k w a m t e vervallen.

E i n d e 1931 waren 181 vergunningen van kracht, terwijl 7 aanvragen om win-ningsvergunningen in behandeling waren.

Mijninspcctie. Gedurende 1931 werden 52 mijn- en opsporingswerken voor erts en kolen en 99 voor aardolie één tot drie malen door het personeel der mrjn-inspectie bezocht. . . . . • « > • •

Deze inspecties werden uitgevoerd door het hoofd der mrjmnspectie, ô mijn-inspecteurs, 1 adjunct-mijninspecteur, 2 a m b t e n a r e n voor het mspecteeren der petroleumterreinen en 1 werktuigkundig-electrotechnisch ambtenaar, speciaal voor het nagaan van de machinale installaties der mijnwerkcn.

I n 1931 vonden »bij de kolenmijnen 19 doodelijke ongevallen plaats, waarbij 26 personen binnen 24 uur na het ongeval aan de bekomen verwondingen over-leden te^en 33 in 1930; bij de ertsmijnen hadden 11 doodelijke ongevallen plaats m e t evenveel slachtoffers, tegen 17 in 1930; bij de aardoliewinnmgen 5 doodelijke ongevallen, waarbij, evenals verleden jaar, 11 dooden t e betreuren waren. H e t aantal door bedrijfsongevallen doodelijk getroffen personen per 1000 onder- en bovengrondsche arbeiders is voor den kolenmijnbouw ongeveer gelijk gebleven ( + 2 5 ) - voor den ertsmijnbouw is dit cijfer iets gedaald en gelijk m de laatste iaren onder 0,5 0/(l0 gebleven; het aantal dooden bij de aardoliewinnmgen is boven 1 "/ gestegen hetgeen veroorzaakt is door het sterk ingekrompen aantal arbei-dere en de r a m p te Sanga-Sanga (mijnwerk Louise, Oost-Borneo), waar bij het blusschen van een brand in een electrische emulsieseheidmgsmstallatie b Europe-anen h e t leven verloren.

Behalve deze laatstgenoemde r a m p valt nog te vermelden het omkomen van 2 E u r o p e a n e n tengevolge van blikseminslag in een boortoren op h e t mijnwerk Badjoebano- (Djambi) en een mijngasontploffing in de Poelau Laoet-mijn, waarbij 7 Inlandscne arbeiders het leven lieten.

Geologische en mijnbouwkundige onderzoehingen en adviezen van Landswege.

De geologische opname op Java is oorspronkelijk van een aantal p u n t e n gelijk-tijdig uitgegaan: in het bijzonder van terreinen, die in 1928/1929 t e n behoeve der voorbereiding van excursies, te bonden bij gelegenheid van het 4de Pacific Science Congres, gedetailleerd waren opgenomen. Verscheidene bladen 1 : 100 000 waar-binnen deze terreinen gelegen zijn, werden sindsdien in h u n geheel geologisch

afeekaarteerd. "

I n aansluiting daaraan worden nu óf de aanliggende bladen opgenomen, ox zoodanige andere bladen, waarvan het onderzoek urgent is om het vereischte in-zicht t e krijgen in de stratigrafie van het Java-tortiair in het algemeen.

De veldopname van de volgende bladen werd beëindigd: in W e s t - J a v a blad 14 Bajah en in Midden-Java blad 58 Boemiajoe en blad 67 Bandjarnegara Ver gevorderd zijn de bladen 30 Poerwakarta en 54 Madjenang inWest-Java, 82 Klaten

in Midden-Java en 92 Randoeblatoeng in Oost-Java. _ H e t onderzoek der verzamelde fossielen, noodzakelijk voor eene juiste

in-deeling der tertiaire afzettingen, kost echter nog onverwacht veel tijd. Aangezien een groot deel van het areaal der bovengenoemde bladen uit deze formatie bestaat, moest teneinde later van geheel J a v a gelijkvormige kaarten te kunnen ver-krijgen m e t drukken van de reeds opgenomen kaartbladen nog gewacht worden.

ï n t u s s c h e n kan voor de juiste ligging der genoemde bladen zoomede voor eene beschrijving van de voorloopige uitkomsten van het geologisch onderzoek verwezen worden naar de jaarverslagen van den Opsporingsdienst, opgenomen m het Alge-meen Gedeelte van het Jaarboek van het Mijnwezen in Ned.-Indië.

z

132 DE ECONOMISCHE TOESTAND.

Bii de t e n behoeve van deze kaarteering verrichte uitgravmgen k w a m e n in September 1931 uit eene nieuwe fossielengroeve in de buurt van Ngawi, uit lagen, welke jonger zijn dan die, welke in 1891/1892 aan Dubois de Pühecanthroptis-resten opgeleverd hebben, eenige schedelfragmenten t e voorschijn van eene nog onbekende, diluviale menschensoort, welke in analogie m e t den voor enkele jaren in China gevonden, eveneens diluvialen Peking-mensch (Sinanthropus pekmensis) den n a a m Javanthropus soloensis ontving.

E e n e beschrijving van het nieuwgevonden materiaal, van de h a n d van den hoofdingenieur W . F . 1'. Oppenoorth, is in April 1932 te Bandoeng verschenen in n°. 20 der „Wetenschappelijke Mededeelingen" van den Dienst van den Mijn-bouw in Nederlandsch-Indië.

H e t verslag van het onderzoek naar het voorkomen van ertsafzettmgen m Z u i d - B a n t a m kwam gereed en werd gepubliceerd als n°. 20 van de serie „Ver-slaeen en Mededeelingen betreffende Indische delfstoffen en hare toepassingen .

BDe geologische kaarteering van Sumatra kon in 1931 hare eerste bladen (schaal 1 • 200 000, m e t toelichting), 1 Teloekbetoeng en 4 Soekadana doen ver-schijnen terwijl een drietal volgende kaartbladen ter drukkerij werden gezonden nl 2 Ko'taägoeng, 5 Kotaboemi, en 10 Batoeradja, Voorts worden voor den druk gereed gemaakt de bladen 3 Bengkoenat, 6 Kroë, 7 Bintoehari£ii 15 Praboemoelm.

H e t terrcinwerk is ongeveer tot eene lijn gevorderd, die m e n van Palembang over L a h a t naar de Talo-monding in Benkoelen kan trekken.

Bij de geologische opname blijft de aandacht voortdurend ook op economisch belangrijke kwesties gevestigd. Zoo wordt de moeilijk toegankelijke kustvlakte ter hoogte van de grens der residenties P a l e m b a n g en Benkoelen door middel van ondiepe handboringen afgezocht, om daar zoo mogelijk het verlengde te vinden van de productieve petroleumterreinen van P a l e m b a n g . I n het Bansan-gebergte worden de gepropvlitiseerde zones, dat zijn blijkens de ervaring op S u m a t r a de streken waar goud- en zilverertsen zouden kunnen voorkomen, m e t bijzondere zorg in kaart gebracht.

H e t is voorts zeer moeilijk gebleken de tertiaire afzettingen ter W e s t k u s t m e t die ter Oostkust van Zuid-Sumatra overeen te brengen, dit vraagstuk zal slechts door p a l e o n t o l o g i s c h e studie van liet daartoe verzamelde uitgebreide fossiel-materiaal k u n n e n worden opgelost.

De bodemkundige kaarteering van Sumatra had, voor zoover de Opsporings-dienst daarbij betrokken is, geregelden voortgang. Vrijwel de geheele Lampoeng-sche Districten werden afgewerkt, slechts een klein gebied in. de moerassen nabij de monding der Mesoedji-rivier zoomede het kaartblad Kroë dienen nog opgenomen te w o r d e n ° I n de residenties Benkoelen en P a l e m b a n g werd het werk reeds be-gonnen.

N a a r m a t e het laboratorium, do analysen der grondinonsters aflevert, worden de opname-resultaten uitgewerkt. Blad 4 Soekadana kwam gereed voor den druk;

dit blad o m v a t het gebied van de voorgenomen nieuwe Javanenkolonisatio tus-schen Goenoengsoegih en Soekadana en is in dit opzicht van bijzonder belang.

De slechte economische omstandigheden op J a v a , die de noodzaak van versterkte;

emigratie voor J a v a n e n — vooral naar Zuid-Sumatra — met zich brengen, doen de kaarteering van gronden, welke anders nog weinig aandacht zouden genieten, aan beteekenis winnen.

I n West-Borneo werden geologische verkenningstochten gemaakt in het stroomgebied van verschillende noordelijke zijtakken der Kapoeas-rivier, nl. de Landak, Sekajam, Ketoengau, E m p a n a n g , Embaloeh en M e n d a l a m ; ook het Merengebied werd hierbij opgenomen. De onderzoekingen moesten oui technische redenen op enkele plaatsen tot over de landsgrens worden voortgezet, hetgeen door de Serawaksche autoriteiten altijd gaarne gezien en gesteund werd. Voorts werden ter hoogte van Sintang en Sernitau enkele belangrijke linkerzijrivieren der Kapoeas onderzocht (Melawi, Silat, e n z . ) , zoomede een gedeelte van liet Müller-gebergte. Door deze en vroegere tochten kan de globale geologische opname van de residentie Westerafdeeling van Borneo t h a n s grootendeels als afgesloten worden beschouwd.

W I N N I N G VAN D E L F S T O F F E N . l p °

I n Oóst-Bomeo werden de verkenningen in het k u s t g e b i e d j u a s c h e n Sama-rinda an de Balikpapan-baai voortgezet. Tevens werden m het M a h a k a m - m e i en-a b l e d len-angs de Djemben-ajen-an, en in het kustgebied ven-an Koeten-ai t e n Noorden ven-an de Mahakam-rivier geologische onderzoekingen verricht naar het voorkomen van oliehoudende anticlinalen. . u^nonlo-nden

E e n verkenningstocht van + 6 m a a n d e n werd gemaakt m de binnenlanaen van Boeloengan en de Tidoengsohe landen, welke toch zich van Tandjoengselo _._ i..i -iTr„„-t„„ J„+ Ar, w,;i;+.Q^a r,n«t, T,nntrnawan. naar net Woorden l o i cic r het W e s t e n tot de militaire post Longnawan Sesaian-rivier heeft uitgestrekt.

I n Zuid-Borneo werd op grond van berichten aangaande eene nieuwe, naai het B e s t u u r veronderstelde primaire, diamantvindplaats bij Martapoera eene geologisch-mijnbouwkundige verkenning verricht m de onderaf deeling van dezen naam8 De nieuwe vindplaats bleek echter van denzelfden aard en oorsprong t e / , m als de overige, door de bevolking dezer streek ontgonnen diamantafzettingen, d w z zij bevatten slechts diamanten, welke in den loop der geologische tijden reeds herhaalde malen getransporteerd zijn. Toch werden belangrijke fP&"&*

verkregen die bij nadere uitwerking vermoedelijk het oude vraagstuk van het p u n t van herkomst der Borneo-diamanten nader tot zijne oplossing kunnen voeren.

Geologisch-technische onderzoekingen.

Rcscrvoirdammen. H e t aantal verrichte onderzoekingen betreffende ^SerYOtf-d a m m e n was als gevolg van ^SerYOtf-de ongunstige tij^SerYOtf-dsomstan^SerYOtf-dighe^SerYOtf-den geringer ^SerYOtf-dan n v o r i g e r e n De drie ontworpen wad&oeks Pendjalin, Bantarkawoeng en Blembeng W i n alle in de af deeling Tegal. De nog bestaande twijfel aan de technische uit-voeAaa heid van deze lerde" wadoek werd door het laatstgehouden onderzoek volledig weggenomen. B a n t a r k a w o e n g zou den grootsten inhoud verkrijgen van d i e t o f n c j t o e op J a v a geprojecteerde wadoeks. De b o d e m g e s t e d h e i d onder de dam-as is echter van dien aard, dat nog m overweging genomen dient t e wolden S e bijzondere voorzieningen tegen onderloopsheid van het d a m h c h a a m moeten worden getroffen. De wadoek Pendjahn was reeds m uitvoering, toen als gevolg van de aardbeving van Boemiajoe in J a n u a r i 1931 nog een nieuw advies werd noodig geacht o m t r e n t de plaats van den aftaptoren.

Hvdroloqie H e t aantal hydrologische onderzoekingen in 1931 bedroeg 23, waarvan 3 in de Buitengewesten. Hieronder verdienen voornamelijk vermelding die voor de watervoorziening der steden Soerabaja en J ° H ^ * M t r Ä werd eene zoowel in technischen als in economise hen zm belangrijk betere dan de aanvankelijk voorgenomen oplossing aangegeven.

I n Januari 1931 L a m als indirect gevolg van de Merapi-uitbarsting door hel Koening-ravijn aan de zuid-helling van den Merapi een ^ ^ f ^ f ^ ^ r beneden, die niet alleen de in aanbouw zijnde nieuwe broncapteenng der w a t t -leiding van Jogjakarta en een deel van de pijp-leiding vernielde, m a a r ook de oude capteering beschadigde. Na plaatselijk onderzoek werd m de eerste plaats ëe andere meer bedrijfszekere wijze van watervoorziening voor deze stad aan-gewezen bestaande uit den aanleg''van eene puttenbatterij m het poreuze, jong-vulkanische zand van den zuidelijken Merapi-voet Daarnevens werd echtei ook

aangegeven hoe de beschadigde bronwaterleidmg kon worden beisteht nl. dooi èe e hevelcapteering en ophanging van de pijpleiding aan kabels. Bovendien werd n e t p l a n van eene coupure uitgewerkt, waardoor het mogelijk zou zijn ora even-tueel optredende zware bandjirs bovenstrooms van de capteering at te leiden _

V o T e ë ë i groot aantal cultuurondernemingen in Oost-Java voornamelijk m het Zuidergebergte, werden voorts oplossingen gevonden voor het daar urgente vraagstuk der fabriekswatervoorziening.

Bodemgesteldheid. H e t jaar 1931 werd gekenmerkt door e% 7e* ° ° gd *a n^ calamiteiten, waarover geologisch advies noodig bleek t e zijn. Li] de ;studie v. u de gevolgen der aardbeving van Boemiajoe, welke 21 J a n u a r i 1931 plaats had, konden plaats en vorm der epicentrale zone worden vastgesteld, waaruit tevens

134 DE ECONOMISCHE TOESTAND.

de samenhang m e t de tektonische gesteldheid der tertiaire lagen aangetoond kon worden. . . .

Met betrekking tot den wederopbouw der kampongwonmgen werd het advies gegeven, de huizen in het geteisterde gebied niet meer uit slecht metselwerk m a a r als vakwerk in hout m e t steen- of bilikopvulling tussclien de stijlen op t e trekken. Aan het hechte driehoekverband werd de voorkeur gegeven boven het raamverband, welks ondeugdelijkheid na de in J a p a n gedurende aardbevingen opgedane ervaringen als bewezen kan gelden.

De gevolgen van de uitbarsting van den Merapi in December 1930 deden zich in de regenrijke eerste m a a n d e n van 1931 voornamelijk in de omgeving van Moentilan sterk gevoelen door den abnormaal versterkten afvoer van zand en modder, waardoor geheele desa's bedolven, wegen vernield en bruggen weg-gevaagd werden. E e n studie van h e t verband tusschen regenval en zandstroomen

(lahars) leverde t e n aanzien van de west- en zuidhellingen belangrijke gegevens op, die het mogelijk m a a k t e n om beveiligingsmaatregelen aan t e geven tegen h e t gevaar, w a a r a a n de bewoners der bedreigde districten blootstaan. H e t onderzoek n a a r de wijze, waarop do zandbezwaren op de zuidoostelijke helling kunnen worden verminderd, kon in 1931 nog niet beëindigd worden.

Do over hot algemeen zeer zware regenval in de eerste m a a n d e n van 1931 bracht ook in andere streken op J a v a ernstige gevolgen m e t zich mede. E r werden niet minder dan 63 onderzoekingen van door aardschuivingen bedreigde kampongs door het B e s t u u r aangevraagd; ook de min of meer catastrofale doorbraak van den d a m van het meertje bij Tjisaroea (Tjiandjoer) op 11 M a a r t 1931 moet aan excessieven regenval worden toegeschreven.

Voorts werden nog over IS andere objecten adviezen uitgebracht, waaronder de fundeeringsbodem van de pijlers der nieuwe Tjisomang-overbrugging, de hoogste brug van Indië (94 m "boven ravijnbodem), welke dient om eene zeer hinderlijke en onbedwingbaar gebleken terreinafschuiving, den z.g. wandclenden berg, in de spoorlijn B a t a v i a — B a n d o e n g , te ontgaan.

Geologisch laboratorium en Museum.

Do door de verschillende geologisch-mijnbouwkundige onderzoekingen en dooi-de J a v a - en Sumatra-kaartecringen verzameldooi-de fossielen, voornamelijk bestaandooi-de uit versteende schelpen, foraminiferen, koralen, ammonieten, en^ andere in de aardlagen opgesloten organische resten, o. a. van afgestorven zoogdieren, reptielen en visschen, werden aan de afdeeling Palaeontologisch Laboratorium ter schifting en voor zoover mogelijk ter wetenschappelijke bewerking overgedragen. Fossielen, waarvan de determinatie in Nederlandsch-Indië moeilijkheden oplevert doordat niet voldoende literatuur over de betrokken diergroep op J a v a aanwezig is, worden nog n a a r specialisten in E u r o p a of Amerika opgezonden. Enkele van de door deze medewerkers bereikte resultaten zijn hierachter onder „ P u b l i c a t i e s "

vermeld.

I n het Petrologisch Laboratorium werd weder een groot aantal gesteenten van den Indischen Archipel chemisch zoowel als microscopisch onderzocht.

I n h e t Agrogeologisch-scheikundig Laboratorium werden duizenden grond-monsters, meerendeels t e n behoeve van de agrogeologische Sumatra-kaarteering, onderzocht op h u n gehalte aan minerale meststoffen, organische verbindingen en op h u n n e geaardheid. I n 1931 k w a m verder een nieuwe, hydrologische afdeeling van dit Laboratorium gereed, waar monsters artesisch water, put- en bron-wateren, die door het Grondpeilwezen, het Geologisch-Technisch Onderzoek en andere af deelingen van den Opsporingsdienst werden ingezonden, volgens moderne methoden worden geanalyseerd.

V a n de zich gestadig uitbreidende collecties van fossielen, gesteenten, ertsen en mineralen, kool en aardolieproducten werden de fraaiste monsters in het Museum uitgestald. Uit het belangrijk aantal ingeschreven bezoekers, dat in 1931 meer dan duizend beliep, blijkt dat zoowel h e t Europeesche als het Inlandsche publiek en in het bijzonder de onderwijsinrichtingen hoe langer hoe meer belang toonen in het werk der geologisch-mijnbouwkundige onderzoekingen, dat hen in s t a a t stelt kennis t e n e m e n van hetgeen de Indische bodem herbergt.

W I N N I N G VAN DELFSTOFFEN. 135 Publicaties.

Behalve de hiervóór reeds vermelde uitgaven, versehenen in 1931 van het Jaarboek van het Mijnwezen", jaargang 1930, het „Algemeen Gedeelte (d. i.

het jaarverslag van den Dienst van den Mijnbouw en van den. particulieren mijn-bouw en het eerste deel der „ V e r h a n d e l i n g e n " , b e v a t t e n d e de resultaten van een palaeontologsch onderzoek van een gedeelte der tijdens de „2de Nederland-sehe Timor-expeditie 1916" verzamelde mollusken.

Over een aantal eveneens van Timor afkomstige echinodermen werd gerappor-teerd in de „Wetenschappelijke M e d e d e e l m g e n " n°. 16, terwijl nos. 17 en IS van deze serie achtereenvolgens behandelen: Ichthyosauriër-wervels van Timor, zoog-dierresten van Borneo, eene merkwaardige uitgestorven vogelsoort v a n West-S u m a t r a , ostracoden van Noordoost-Borneo (n°. 17) en mollusken van Midden-J a v a (n° 18). Voorts werden het blad X I I I (Vogelkop, West-Nieuw-Gumea) van de voorloppige „Geologische Overzichtskaart van den N . O . I . Archipel schaal

1 : 1 000 0 0 0 " en een „ S c h e m a eener algemeene Legenda voor geologische kaar-ten van N e d . - I n d i ë " , beide m e t toelichting, ter perse gezonden.

Ten slotte verscheen nog een „Lijst der uitgaven van den Dienst van den Mijnbouw in Ned.-Indië, in de jaren 1910—1930".

136 DB ECONOMISCHE TOESTAND.

H. NIJVERHEID.

1. Algemeen overzicht.

Hoewel de economische crisis, welke de meeste Indische cultures en ook den handel in ernstige m a t e trof, in verscheidene gevallen aanleiding gaf tot het zoeken van geldbelegging in nijverheidsondernemingen, zoodat de crisis de op-richting van enkele groote, op Westersche wijze geleide bedrijven en van ver-schillende kleine inheemsche bedrijven in zekeren zin heeft gestimuleerd, zijn de in Nederlandsch-Indië reeds bestaande industrieën daardoor niettemin zeer ernstig getroffen. Ondanks de ongunstige omstandigheden, waardoor in de meeste be-drijven eene tot h e t uiterste doorgevoerde bezuiniging geboden was, hebben de meeste oudere bedrijven zich staande k u n n e n houden.

Van de nieuwe Éuropeesche bedrijven dient in de eerste plaats de brouwerij der N . V. Nederlandsch-Indische Bierbrouwerijen te Soerabaja te worden ge-noemd, eene onderneming van grooten omvang, welke onder de nijverheids-bedrijven in Indië, in het bijzonder m e t het oog op hare zeer moderne inrichting, eene belangrijke plaats inneemt. De oprichting van deze in het laatst van 1931 in productie gekomen brouwerij gaf den stoot tot het vestigen van eene nieuwe kapitaalkrachtige concurreerende onderneming, welke een aanvang m a a k t e m e t den bouw van drie brouwerijen ( t e Soerabaja, B a t a v i a en M e d a n ) .

Voorts heeft de omstandigheid, d a t Nederlandsch-Indië een belangrijk afzet-gebied is voor biscuits, seleid tot de oprichting van twee modern ingerichte biscuits-fabrieken, de N . V. H o H o Biscuit Factorij te Tandjoengpriok en de N. V. Biscuitfabriek „ P e l a n g i " t e Soerabaja, die in hoofdzaak goedkoope qualiteiten fabriceeren, bestemd voor de I n h e e m s c h e m a r k t . De belangrijke achteruitgang van den invoer van biscuits, speciaal die van de goedkoope soorten uit Singapore en China, moet voor een groot gedeelte aan den invloed van die bedrijven worden toegeschreven.

De vergroote activiteit op nijverheidsgebied heeft zich bij de naar Europeeschen maatstaf minder kapitaalkrachtige I n h e e m s c h e en Chineesche nijveren geuit in verhoogde belangstelling voor de vervaardiging v a n a r t i k e l e n , waarvan de productie m e t geringe installatiekosten gepaard gaat, o. a. die van eenvoudige waschzeep, van op handgetouwen geweven goederen, automatische aanstekers, soja, enz.

Bij G. B . 23 Sept. 1931 n°. 38 ( B b . n°. 12659) is eene commissie van advies voor de land- en mijnbouwnijverheid in Zuid- en W e s t - S u m a t r a ingesteld.