^ ^ ^ ^ » m g ^ ^ H i £ g j j ^ ^ g
BIBLIOTHEEK KITLV
0154 3618
M
7^/
I N D I S C H V E R S L A G 1 9 3 2
I. TEKST VAN HET VERSLAG VAN BESTUUR EN STAAT VAN NEDERLANDSCH-INDIË OVER
HET JAAR 1931
GEDRUKT TER ALGEMEENE L A N D S D R U K K E R I J — 1932/1933 — 'S-GRAVENHAGE
BETREKKINGEN VAN NEDERLANDSCH-1NDIË MET HET BUITENLAND. à
HOOFDSTUK I.
DE STAATKUNDIGE TOESTAND.
A. BETREKKINGEN V A N NEDERLANDSCH-INDIË MET HET B U I T E N L A N D .
i. Inleiding.
De betrekkingen m e t het buitenland waren in 1931 van geringer beteekenis dan gedurende liet voorafgegane jaar. Voornamelijk was dit een gevolg van de crisis, welke in alle landen de aandacht grootendeels deed concentreeren op nationale maatregelen tot verbetering van den toestand. Onder de internationale pogingen in die richting dienen te worden genoemd de ook voor Nederlandsch- Indië belangrijke restrictie van de productie van verschillende goederen, welke m het afgeloopen jaar op suiker en tin werd toegepast. Onderhandelingen over eene rubberrestrictie leidden niet tot het beoogd doel, terwijl de buiten Overheids- bemoeienis tot stand gekomen theerestrictie niet werd voortgezet.
Op politiek gebied n a m voorts het in September 1931 uitgebroken conflict tusschen J a p a n en China veler a a n d a c h t in beslag. De betrokken bevolkings- groepen gaven echter blijk van de noodige zelfbeheersching. Tegen eene georgani- seerde boycot-actie onder dwang of bedreiging op Indisch gebied n a m de Overheid maatregelen. Bemoeienis was noodig m e t de openbare geldinzamelingen t e n be- hoeve van de strijdende partijen, welke in het belang van de orde en rust slechts m o c h t e n strekken voor liefdadige doeleinden. Ook tegen excessen in de pers door opneming van ontoelaatbare, voor een der partijen kwetsende artikelen, werd ge- waakt hetzij door middel van strafvervolging, dan wel door intrekking van de toelatingskaart van de betrokkenen.
Hoewel niet vallende binnen het verslagjaar, wordt hier volledigheidshalve aan toegevoegd, dat toen de toestand t e Shanghai zich verscherpte, een torpedoboot- jager, de Van Galen, op 21 F e b r u a r i 1932 derwaarts vertrok ter bescherming van de belangen der Nederlanders. Deze bodem kreeg 21 April bevel naar Neder- landsch-Indië terug t e keeren.
Voorts werd eind Mei, op verzoek van den Voorzitter van de door den Volken- bond benoemde commissie van onderzoek naar de toestanden in Mandsjoerije, aan den a m b t e n a a r voor Chineesche Zaken Dr. A. D. A. de K a t Angelino op- gedragen zich naar Noord-China t e begeven, teneinde zich ter beschikking t e stellen van die commissie.
De zuinigheid, welke ten aanzien van de Indische geldmiddelen geboden was, m a a k t e het noodzakelijk slechts bij uitzondering vertegenwoordigers uit Neder- landsch-Indië naar de in E u r o p a gehouden internationale conferenties t e zenden.
W a a r de belangen van Indië het bepaald gewen seht m a a k t e n , d a t een m e t de Indische toestanden op de hoogte zijnde vertegenwoordiger in de Nederlandsche afvaardiging werd opgenomen, werd die t a a k zooveel mogelijk opgedragen aan een deskundige in E u r o p a . Zoo trad Dr. E . Morcsco op als gedelegeerde ter 4de Con- ferentie voor Verkeer en Doorvoer, als plaatsvervangend gedelegeerde op de X H d e Assemblee en als technisch adviseur op de 15de Internationale Arbeids- conferentie; ook in de afvaardiging naar de Ontwapeningsconferentie werd Dr. Moresco benoemd. Overigens werd de behartiging van Indische belangen overgelaten aan de leden der Nederlandsche afvaardiging.
V a n de voornaamste buitenlanders, die in 1931 Nederlandsch-Indië officieel bezochten, zij vermeld de Gouverneur-Generaal van de Philippijnen, de heer Dwight F . Davis.
Voorts bezocht de F r a n s c h e Minister van Koloniën, de heer P a u l E e y n a u d , Nederlandsch-Indië van 6 tot en m e t 12 October 1931, in aansluiting op zijne reis door Achter-Indië en Siam.
2. Nederlandsch-Indië en de Volkenbond.
a. Organisatie van de statengemeensohap. Ter voorbereiding van de Ont- wapeningsconferentie diende pok Nederland gegevens in over de organisatie van zijne weermacht en over de daarvoor uitgegeven bedragen, zoowel in het Rijk in Europa als in de overzeesche gewesten.
4 DB STAATKUNDIGE TOESTAND.
M e t het oog op de speciale belangen van het Indisch leger m a a k t e Dr. E . Moresco deel uit van de Nederlandsche delegatie naar de Ontwapeningsconferentie en werd de heer G. van Ginkel, administrateur bij het D e p a r t e m e n t van Koloniën, als technisch deskundige aan die delegatie toegevoegd.
Op 3 December 1931 onderteekende Nederland, mede voor de overzeesche gewesten, de tijdens de X l l d e Assemblée definitief opgestelde conventie tot ont- wikkeling van de middelen ter voorkoming van oorlog.
I n de mededeeling die de Nederlandsche Eegeering na raadpleging van de Indische deed toekomen aan het Volkenbondssecretariaat n a a r aanleiding van de door de Assemblée van 1930 aangenomen resolutie nopens de verbindingen dooi- de l u c h t m e t den zetel van den Volkenbond in tijden van crisis, werd t e kennen gegeven, dat aan vliegtuigen, die t e n dienste s t a a n van den Bond, alle faciliteiten zullen worden toegekend, welke krachtens het internationaal luchtvaartverdrag v a n 1919 toekomen aan staatsvliegtuigen, andere dan militaire, douane- en politieluchtvaartuigen, m i t s eenige nader omschreven waarborgen worden ver- schaft ter bescherming van de veiligheid van het land. Voorts zouden faciliteiten k u n n e n worden verleend m e t betrekking tot de in de wetgeving v e r v a t t e be- palingen over de luchtvaartpapieren, alsmede voorrang bij landing, vertrek, douane-behandeling, enz.
N a a r aanleiding van de vraag van de Nederlandsche Eegeering, of de door H a a r onderteekende, op de Haagsche Codificatieconferentie van 1930 gesloten verdragen en schikkingen ook voor Nederlandsch-Indië zouden k u n n e n worden aanvaard, werd het volgende geantwoord.
H e t verdrag nopens de nationaliteit zou onder dezelfde reserves, als door Nederland bij de onderteekening geformuleerd t e n aanzien van de nationaliteit van de gehuwde vrouw, voor Nederlandsch-Indië k u n n e n worden aanvaard, m i t s de wet v a n 1910 op h e t Nederlandsch onderdaanschap werd aangevuld, vooreerst teneinde h e t de vrouw, die door haar huwelijk het Nederlandsch onderdaanschap had verkregen of verloren, mogelijk te m a k e n na ontbinding van het huwelijk haar vóór-huwelijksche nationaliteit terug t e krijgen, en voorts teneinde eene uitzonde- ring t e m a k e n op het beginsel, dat het Nederlandsch onderdaanschap wordt ver- kregen door geboorte binnen Nederlandsch-Indië, t e n behoeve v a n kinderen van beroepsconsuls van een vreemden s t a a t en kinderen van a m b t e n a r e n van een vreemde mogendheid m e t eene officieele opdracht door h u n regeering belast, indien zij krachtens h u n n e geboorte tevens eene vreemde nationaliteit zouden ver- krijgen (art. 12, lid 2, van het v e r d r a g ) .
H e t protocol nopens militaire verplichtingen in zekere gevallen van dubbele nationaliteit kon naar het oordeel der Indische Eegeering zonder voorbehoud worden aanvaard; ook tegen h e t protocol nopens een bijzonder geval van vader- landloosheid bestond geen bezwaar.
E e n van de door genoemde Codificatie-conferentie opgestelde voorloopige rege- len betreft den s t a t u s van de territoriale zee, nl. die waarin wordt bepaald dat achtervolging en aanhouding van een schip, dat binnen de territoriale zee eene overtreding heeft begaan, ook geoorloofd is in de open zee, m i t s geconstateerd is dat de overtreding plaats had in de territoriale zee en de achtervolging is aan- gevangen terwijl het overtredende schip zich in die zee bevond (de z.g. ,,hot p u r s u i t " ) . De Indische wetgeving bepaalt t h a n s dat schepen, welker opvarenden ervan worden verdacht een opium- of een visscherijdelict t e hebben gepleegd, slechts mogen worden vervolgd, zoolang het schip zich binnen het Nederlandscb- Indische zeegebied bevindt.
b. Werkzaamheden van economischen en financieelen aard en op het gebied van verkeer en doorvoer. H e t resultaat van de in Februari 1931 gehouden confe- rentie tot unificatie van het chèquerecht werd reeds in het Verslag over 1930 vermeld.
H e t Economisch Comité van den Volkenbond besprak tijdens zijne m J u n i 1931 gehouden 35ste zitting o. m . de vreedzame beslechting van economische qeschillen, de regeling van do ivalvischjacht, w a a r o m t r e n t ter X l l d e Assemblée 'een verdrag ter teekening werd opgesteld, dat op 16 M a a r t 1932 door Neder-
BETREKKINGEN VAN NEDEKLAND8CH-INDIË MET HET BUITENLAND. 5
land m e d e voor Nederlandsch-Indië werd onderteekend, de kenteekenen van oor- sprong en de toepassing van specifieke Invoerrechten naar het gewicht, de be- rekening van het t a r r a en de rechtenheffing van verpakkingsmateriaal. De t e n aanzien van de l a a t s t e twee onderwerpen aangenomen aanbevelingen en conclu- sies o n t m o e t t e n in Indië in het algemeen geen bezwaar. Voorts werden een drie- tal vóór-ontwerp-verdragen opgesteld nopens maatregelen tot afweer van vee- ziekten. Over het algemeen werden die ontwerpen voor Nederlandsch-Indië aanvaardbaar geacht. H e t zou echter voor dat gebied van belang k u n n e n zijn terzake contact t e verkrijgen m e t de omringende landen, teneinde zoo mogelijk te geraken tot eene organisatie zooals op medisch gebied te Singapore reeds bestaat.
Ten aanzien van de vreedzame beslechting van economische geschillen worde nog opgemerkt, dat door de in het voorjaar van 1930 gehouden voorbereidende conferentie voor eene gemeenschappelijke economische actie o. a. de wenschelijk- heid was uitgesproken hiertoe een orgaan in t e stellen. Nadere studie leidde het Economisch Comité tot het voorstel, af t e zien van de oprichting van een per- m a n e n t lichaam voor de beslechting dier geschillen, doch over t e gaan tot de opstelling van eene lijst van vooraanstaande bekwame personen, die zich beschik- baar stellen om als arbiter in economische geschillen op t e treden en die de hun voorgelegde taak zullen beslechten overeenkomstig een door het Comitié reeds opgesteld reglement. E e n e dergelijke soepele en snelle, geheel facultatieve proce- dure zou de oplossing langs minnelijken weg van economische geschillen kunnen bevorderen.
De Volksraad bracht in zijne eerste gewone zitting van het zittingsjaar 1931/
1932 advies uit over het wetsontwerp t o t goedkeuring van het verdrag m e t bij- behoorend protocol van 14 December 1928, betreffende economische statistieken.
D a t dit verdrag niet zonder meer in Nederlandsch-Indië van toepassing zou kunnen zijn, had de Indische Eegeering reeds in H a a r in 1929 uitgebracht advies uiteen- gezet. Dit was een gevolg van h e t feit, dat een groot aantal der aan de inrichting- van de statistiek door het verdrag -gestelde eischen uitgaat van de veronder- stelling, dat een overwegend deel van de voortbrenging in handen is van groot- of middelbedrijven, dan wel van klein-bedrijven, die niettemin langs den weg van eene productie-enquête nog wel t e bereiken zouden zijn. Deze veronderstelling gaat echter niet op voor Nederlandsch-Indië, waar op dit stuk zoo weinig bekend is, wijl een groot deel van de nijverheid het karakter heeft van huisvlijt, hand- werk en klein-ambacht. Voorts bestaat nog dit bezwaar tegen eene industrieele productiestatistiek in Indië, dat verscheidene bedrijfstakken slechte uit één of zeer weinige ondernemingen bestaan, zoodat de te publiceeren cijfers inzage zouden k u n n e n verschaffen in een bepaald bedrijf, dan wel dergelijke inzage voor insiders zeer gemakkelijk zouden m a k e n . De belanghebbenden zouden dan, naar te voorzien is, aan de enquête niet willen medewerken. I n verband hiermede zou bij toetreding tot het verdrag voor Nederlandsch-Indië een aantal reserves moeten worden gemaakt.
N a a r aanleiding van eene door den Volksraad in het afdeelingsverslag gestelde vraag bleek het noodig ook nog reserves t e m a k e n m e t betrekking tot de ver- plichting van handhaving, dan wel instelling van het systeem van „aangegeven w a a r d e n " en t e n aanzien van de doorvoerstatistieken. De Eegeering zegde in de memorie van antwoord toe, deze twee p u n t e n onder de aandacht van den Minister van Koloniën t e zullen brengen. Onder vermelding hiervan adviseerde de Volksraad tot- aanneming van genoemd wetsontwerp.
Blijkens de memorie van toelichting ligt het echter in de bedoeling bij de rati- ficatie v a n het verdrag door Nederland t e verklaren, dat het niet van toepassing zal zijn op de overzeesche gewesten, aangezien eerst overleg zal moeten worden gepleegd m e t de aan dat verdrag deelnemende landen o m t r e n t de toelaatbaarheid van de door Nederlandsch-Indië t h a n s gewenschte voorbehouden. B e s t a a t hier- o m t r e n t zekerheid, zoo zal daarna voor de toetreding van Indië het noodige k u n n e n worden verricht.
I n M a a r t 1931 werd t e Genève eene conferentie van afgevaardigden van centrale bureaux ter bestrijding van de valsche munterij gehouden. Door Neder- landsch-Indië werd aan deze conferentie niet deelgenomen.
6 DE STAATKUNDIGE TOESTAND.
De conferentie stelde o. m . een administratief reglement op voor de centrale bureaux en n a m voorts een aantal aanbevelingen van algemeene strekking aan, waarvan er twee door de Indische Regeering in studio zijn genomen.
Teneinde hulp t e bieden bij de organisatie van het centraal bureau voor de bestrijding der valsche munterij t e B a t a v i a kwam de hoofdinspecteur van politie, tevens leider van h e t gelijknamig bureau t e A m s t e r d a m , de heer J . K. Broekhoff, voor den tijd van r u i m twee m a a n d e n n a a r Indië. Ten behoeve van het B a t a v i - aasch bureau werden opgesteld een Reglement en Voorschriften overeenkomstig de bepalingen en voorschriften van het Valsche munterij-verdrag van 1929 en de in verband daarmede, in 1931 gehouden, bovengenoemde conferentie t e Genève.
Aangezien het bureau reeds eenigen tijd bestond, verzocht de Indische Regeering daarvan overeenkomstig de 4de aanbeveling van de conferentie van 1929 mede- deeling t e doen aan h e t Secretariaat van den Volkenbond.
I n de in December 1931 aan den Volksraad aangeboden ontwerp-ordonnantie op de heffing van de inkomstenbelasting ( „ o r d o n n a n t i e op de inkomstenbelasting 1932", I . S. 1932 n°. 111) is rekening gehouden m e t eenige m e t betrekking tot het voorkomen van dubbele belasting te Genève aanvaarde beginselen. Zoo wordt in overeenstemming m e t den Geneefschen regel de belasting van m e t internatio- naal zeevervoer verkregen winsten overgelaten aan het land, van waaruit het bedrijf wordt geleid of waar de onderneming is gevestigd, waarbij het reciproci- teitsbeginsel toepassing vindt.
V a n 12 t o t 24 October 1931 werd t e Genève de Tierde Algemeene Doorvoer- conferentie gehouden. Met het oog op de belangen van Nederlandsch-Indië m a a k t e Dr. E . Moresco deel uit van de Nederlandsche afvaardiging.
V a n de door de conferentie behandelde onderwerpen waren voor Indië van be- lang de kalenderhervorming en de incidenteel ter sprake gebrachte belemmeringen van de zeescheepvaart.
De hal enderhervorming k w a m in tweeërlei opzicht ter sprake: stabilisatie van de niet op vaste data vallende feestdagen en vereenvoudiging van den Gregori- aanschen kalender. Nopens het eerste p u n t k w a m m e n tot overeenstemming;
eene acte werd opgesteld, waarbij het groote belang van eene stabilisatie van het Paaschfeest werd erkend en waarbij werd gevraagd de betrokken godsdienstige autoriteiten uit t e noodigen het denkbeeld om Paschen t e doen vallen op den Zondag n a den tweeden Zaterdag van April in gunstige overweging' t e n e m e n .
De vereenvoudiging van den Gregoriaanschen kalender had principieele be- teekenis en hield o. m . in: verdeeling van het jaar in een aantal gelijke deelen, invoering van blanco-dagen, e. d. De meerderheid van de conferentie achtte, hoe- wel erkennend, dat de huidige kalender moeilijkheden meebrengt, den tijd voor eene dergelijke hervorming nog niet gekomen; deze aangelegenheid zou voprloopig nog in studie m o e t e n blijven. Tijdens de beraadslagingen had Dr. E . Moresco gelegenheid er op t e wijzen, dat in Nederlandsch-Indië zoowel de Christelijke als de M o h a m m e d a a n s c h e en de J a v a a n s c h e tijdrekening toepassing vinden. Dit brengt t h a n s geen bezwaar mede wijl alle drie dit gemeen hebben, dat zij weken van zeven dagen kennen. Invoering van blanco-dagen zou dit evenwicht verstoren, zoo- dat voor dat gebied elke hervorming, die blanco-dagen m e t zich meebrengt, onaan- vaardbaar zou zijn.
Over de belemmeringen van de zeescheepvaart was een rapport uitgebracht door de I n t e r n a t i o n a l e K a m e r van Koophandel. Onder het hoofd Nederlandsch- Indië werden in dat rapport vage klachten geuit over gebrekkige naleving in Nederlandsch-Indië van de sanitaire conventie. U i t eene door Dr. E . Moresco m e t een lid der genoemde K a m e r gevoerde gedachtenwisseling bleek, dat een der klachten sloeg op den tijd, toen de sanitaire conventie nog niet voor Nederlandsch- Indië aanvaard was en dat de andere grieven in het algemeen waren geuit en niet in het bijzonder op genoemd gebiedsdeel betrekking hadden.
Ter conferentie werden ook besproken de door de doorvoercommissie in 1931 uitgegeven studies over de wetgevingen in de verschillende landen nopens de kustvaart en nopens het verleenen van vergunning tot het voeren van de nationale vlag door zeeschepen, waarvoor ook Nederlandsch-Indië destijds gegevens had verstrekt.
BETREKKINGEN VAN NEDERLANDSOH-INDlS MET HET BUITENLAND. 7
Kustbebakening en -verlichting. De op 23 October 1930 te Lissabon gesloten overeenkomsten nopens seinen voor de zeevaart en nopens bemande lichtschepen buiten h u n station werden mede voor Nederlandsch-Indië aanvaard. Zij traden voor Indië in werking op 22 November 1931 en werden opgenomen in I . S. 1931 n°. 487.
Met betrekking tot de bebakening, waarover t e Lissabon geene overeen- stemming was bereikt, diende de Britsche Eegeering een m e m o r a n d u m in, be- v a t t e n d e voorstellen over een uniform systeem, welke zouden k u n n e n strekken tot grondslag van de besprekingen op eene nieuwe conferentie. De voorstellen werden door de Indische Eegeering in studie genomen.
Wegverkeer. Door de van 16 tot 30 M a a r t 1930 gehouden Europeesche con- ferentie betreffende het wegverkeer werden twee verdragen opgesteld, nl. nopens belasting van buitenlandsche motorrijtuigen en nopens eenheid in de verkeers- teekens, welke m e d e voor de overzeesche gebiedsdeelen der deelnemende mogend- heden bestemd zijn. Tegen toepassing in Mederlandsch-Indië van het verdrag nopens de belasting op buitenlandsche motorrijtuigen bestaat geen bezwaar. Aan- vaarding van het verdrag nopens de verkeersteekens zou in Indië deze moeilijk- heid m e t zich brengen, dat de termijn van 5 jaar voor de vrij kostbare vervanging van de verkeersteekens daar t e lande, voor zoover zij niet m e t de in het verdrag voorgeschrevene m overeenstemming zijn, te kort is t e achten. Ook overigens werden tegen dit verdrag van Indische zijde eenige technische bezwaren geopperd.
c. Bestrijding van het misbruik van opium en andere verdoovende middelen.
Van 9 tot 27 November 1931 vergaderde t e Bangkok de conferentie tot bestrijding van het opiumrpoken. De Nederlandsche delegatie bestond uit de beeren W . G.
van W e t t u m , Adviseur der Nederlandsche Eegeering in internationale opiumzaken, Mr. C. P h . C. E . Steinmetz, Hoofdinspecteur, Hoofd van den dienst der Opium- regie, en Mr. H . H o l t k a m p , Administrateur bij h e t D e p a r t e m e n t van Financiën.
Als secretaris der delegatie trad op de heer P . G. G. J . Lubbers, fungeerend Inspecteur bij den dienst der Opiumregie.
De basis voor de besprekingen der conferentie vormde h e t rapport der opium- enquêtecommissie (zie Indisch Verslag 1931, blz. 9 ) , welker voorzitter, de heer E . E . E k s t r a n d , Secretaris-Generaal der conferentie was.
Over de in dit rapport vervatte aanbevelingen was tevoren door de Indische Eegeering aan de Nederlandsche advies uitgebracht. Voor zoover de conclusies der commissie-Ekstrand betrekking hebben op het opiumvraagstuk in het alge- meen, zonder bepaaldelijk de beginselen van de Indische opiumpolitiek te raken (b.v. noodzaak van internationale samenwerking, wetenschappelijk onderzoek, opiophagen-behandeling), kon over het algemeen m e t de strekking daarvan worden ingestemd. V a n de conclusies m e t een meer technisch karakter vonden er vele in Indië reeds toepassing (b.v. bestrijding van den sluikhandel, gebruik van een geheim kenmerk, controle van den internationalen handel, instelling van een opiumrnonopolie, indiening van jaarverslagen). Medewerking kon worden toe- gezegd aan de aanbevelingen betreffende de verhooging van de m i n i m u m leeftijds- grens voor het verbod van opiumrooken. Bezwaar bestond evenwel tegen een aantal aanbevelingen (b.v. verlaging van den detailprijs, registratie en algemeene rantsoeneering der rookers, verplichting om in de daarvoor aangewezen kitten t e rooken, controle op het rookgerei), welke de beproefd gebleken Indische opium- politiek tot bestrijding van sluikhandel en beperking van gebruik in gevaar zouden k u n n e n brengen. De mede aanbevolen losmaking van de opiuminkomsten van de gewone middelen zou niet zonder bezwaar k u n n e n worden verwezenlijkt.
I n de ter conferentie opgestelde documenten is slechts een zeer klein deel dezer aanbevelingen neergelegd. Scherp kwam tijdens de besprekingen tot uiting, dat zoolang de productie van opium op buitengewoon groote schaal blijft plaats vinden en zoolang belangrijke hoeveelheden opium in de gebieden der betrokken S t a t e n heimelijk worden ingevoerd, geen radicale maatregelen ter bestrijding van het verbruik k u n n e n worden genomen. Door Frankrijk, Groot-Britannië, India, J a p a n , Nederland, Portugal en Siam (de Vereenigde Staten waren door een waarnemer vertegenwoordigd, terwijl China ontbrak) werd een nieuw accoord
8 DE STAATKUNDIGE TOESTAND.
onderteekend, in hoofdzaak inhoudende: dat in den regel opium alleen van Over- heidswege mag worden verkocht (art. I ) ; d a t aan personen beneden de 21 jaar zal worden verboden opium te rooken of eene rookgelegenheid binnen t e gaan, onder bedreiging van zware straffen tegen personen, die minderjarigen tot derge- lijke handelingen t r a c h t e n te brengen (art. I I ) ; en dat aan den regel d a t opium altijd contant moet worden betaald eene wettelijke basis zal worden gegeven
(art. I I I ) . De l a a t s t e twee bepalingen zullen in de Indische opiumwetgeving moeten worden opgenomen. Verder n a m de conferentie een elftal aanbevelingen aan nopens de beperking van de productie, de licentieering, rantsoeneering en registratie van de schuivers, verbetering van de sociale en hygiënische toestanden, de opstelling van eene afzonderlijke opiumrekening, de bestrijding van den sluik- handel, de inlevering van djitjing, de uitwisseling van berichten, de opiophagen- verpleging, het wetenschappelijk onderzoek en de in de jaarverslagen te behan- delen p u n t e n . Tenslotte gaf de conferentie eene gemeenschappelijke verklaring uit over den sluikhandel, waarin vooral op de toestanden in China en Perzië wordt gewezen, en onderhandelde m e n over eene nauwere samenwerking tusschen de opiumdiensten in de verschillende landen.
D e van 27 Mei tot 13 J u l i 1931 t e Genève gehouden conferentie tot recht- streeksche beperking van de vervaardiging van verdoovende middelen werd reeds in h e t Verslag over 1930 (blz. 11) genoemd in aansluiting op de voorbereiding dier conferentie.
Op beperking van den verbouw van papaver en cocablad, voor Indië van veel grooter belang' dan de in het vorig lid genoemde beperking, werd ook reeds aan- gedrongen in het rapport der commissie-Ekstrand. H e t p u n t kwam, zooals reeds is gebleken, mede ter sprake in eene aanbeveling der conferentie t e Bangkok.
Door het Secretariaat en de Raadgevende Opiumcommissie van den Volkenbond is een aanvang g e m a a k t m e t de verzameling van de noodige documentatie ter voorbereiding van eene conferentie tot beperking van den aanplant van papaver en cocablad, waarbij ook a a n d a c h t zal moeten worden geschonken aan de economische gevolgen, welke eene dergelijke beperking voor het betrokken land zou medebrengen.
N a a r aanleiding van de in 1930 wederom onder de a a n d a c h t der Regeeringen gebrachte resolutie van de E a a d g e v e n d e Opiumcommissie over het belang van de sluiting van verdragen voor de uitlevering wegens opiumdelicten gaf de Indische Regeering te kennen, dat de omstandigheden in Indië weliswaar h e t treffen vàn maatregelen in dien zin ook t h a n s nog niet noodzakelijk m a k e n , doch dat Zij m e e n d e Zich niet t e mogen ontrekken aan den plicht om mede t e werken tot de internationale bestrijding van den sluikhandel, zoo het zijn moet ook door de gelegenheid open t e stellen tot uitlevering over en weer v a n hen, die zich schuldig m a k e n aan overtreding van de desbetreffende wetsbepalingen.
I n den loop van het jaar 1931 deed zich een merkwaardig geval voor m e t betrekking tot de bestrijding van den internationalen sluikhandel, waarover ook aan den Volkenbond is gerapporteerd. H e t stoomschip Tjinnoun, op weg van Bushire n a a r China m e t eene groote lading opium aan boord, moest, tengevolge van de bebakening en de geografische ligging der Indische wateren, door die wateren varen om zijn reis t e k u n n e n vervolgen. Daar van aanhouding van de Tjinnoun op het oogenblik, dat h e t schip de Indische wateren binnenvoer, geen n u t werd verwacht, werd in dit geval volstaan m e t het schip t e doen convoyeeren door de Indische territoriale wateren, t o t d a t er geen redelijke kans meer bestond, dat de lading in Indisch gebied zou worden gelost.
d. Gezondheidszorg. D e gezondheidszorg van den Volkenbond bleef in 1931 in. hoofdzaak beperkt t o t de verdere behandeling van reeds aan de orde zijnde onderwerpen: standaardiseering van verschillende serologische producten, de lepra- en malariabestrijding, e. d. Met betrekking tot de lepra aanvaardde de Volken- bond een aanbod van Brazilië om te Bio de Janeiro een lepra-instituut op t e richten. E e n enquête nopens de malariabestrijding wees uit, dat wellicht een surrogaat voor kinine zou k u n n e n worden gevonden, waardoor de kosten der malariabehandeling zouden k u n n e n dalen. I n de tweede commissie der X l l d e
BETREKKINGEN VAN NEDERLANDSCH-INDIË MET HET BUITENLAND. 9
Volkenbondsvergadering m e r k t e Mr. L . J . A. Trip naar aanleiding hiervan o. in.
op, dat in Nederlandsch-Indië ruim voldoende kinine wordt geproduceerd voor de wereldbehoefte en d a t het Kinabureau t e A m s t e r d a m bereid is tegen lageren prijs t e leveren aan Eegeeringen, die de malariabestrijding zelve ter h a n d willen n e m e n .
Ook de hulpverleening aan China vond verderen voortgang; de nieuwe oyer- stroomingen in dat land m a a k t e n dadelijke hulp noodig, waartoe o. a. het Kina- bureau t e A m s t e r d a m gratis 1000 kg kininetabletten ter beschikking stelde. Voorts vertrokken m e t financieelen steun van het Boode Kruis een tweetal Chineescho artsen en een student der Geneeskundige Hoogeschool t e B a t a v i a voor hulp- verleening naar het geteisterde gebied, waarbij de Java—China—Japan-lijn vrijen overtocht verleende.
Met betrekking tot het Singapore-bureaü kan worden medegedeeld, dat Dr.
J . J . van Lonkhuyzen zijne functie van voorzitter van h e t Eaadgevend Comité wegens vertrek heeft neergelegd.
e. Bestrijding van den handel in vrouwen en hinderen. De commissie, die een onderzoek zou instellen n a a r den handel in vrouwen en kinderen in het Verre Oosten, k w a m in Augustus 1931 te B a t a v i a aan, waar zij hare werkzaamheden aanving. Na zich te hebben onderhouden m e t de voornaamste autoriteiten t e dier plaatse bracht de commissie korte bezoeken aan Semarang, Jogjakarta en Soera- baja voor besprekingen m e t de plaatselijke autoriteiten, waarna zij zich inscheepte naar Singapore. Na een bezoek aan de Straits Settlements, zette de commissie haar onderzoek voort t e Medan.
E e n door het comité nopens den handel in vrouwen en kinderen opgesteld vóór-ontwerp-protocol voor aanvulling van het verdrag betreffende den vrouwen- handel van 1921 ( I . S. 1924 n°. 70) en waarin de strijd wordt aangebonden tegen de handelingen der souteneurs, werd door de Indische Begeering in studie ge- nomen. Daarbij bleek dat het in principe voor Indië zou k u n n e n worden aanvaard.
Door den Volksraad (zitting 1931/1932, bijlagen, onderwerp 76) werden be- handeld een ontwerp algemeene maatregel van bestuur en een ontwerp-ordon- nantie tot aanpassing van de Indische wetgeving (de uitleveringsverordening en het Wetboek van Strafrecht) aan de verdragen nopens den handel in vrouwen en kinderen en nopens dien in ontuchtige uitgaven ( I . S. 1924 n°. 70 en 1928 n°. 6 1 ) .
f. Gevangeniswezen. Met betrekking tot het in 1929 door den Volkenbond in studie genomen vraagstuk van het gevangeniswezen stelde de Internationale Commissie voor Strafrecht en Gevangeniswezen een aantal regelen op inzake de behandeling van gevangenen. Op alle belangrijke p u n t e n s t e m t het Nederlandsch- Indische strafstelsel m e t deze regelen in. Bij de behandeling in de X l l d e Assem- blée werd dit ontwerp op veel breeder basis geplaatst, aangezien ook de geleide- lijke unificatie van het strafrecht, samenwerking der s t a t e n tot voorkoming en beteugeling van strafbare feiten, uitvoering van straf, beveiligingsmaatregelen en bijstand aan ontslagen gevangenen in het rapport aan de Volkenbondsvergadering werden aangeroerd.
g. Intellectueele samenwerking. Bestudeering van h e t ontwerp-verdrag tot de bescherming van den wetenschappelijk en eigendom leidde de Indische Begee- ring tot de conclusie, dat dit verdrag, waartegen ook overigens eenige bezwaren waren aan te voeren, wellicht bescherming zou k u n n e n verleenen aan ontdekkers, voor wier arbeid door anderen practische toepassingen worden gevonden, doch dat het zich niet leende voor de in Indië gewenschte bescherming van veredeld plantmateriaal (den kweekerseigendom). H e t ontwerp-verdrag toch had het oog op geleerden, die, wellicht geheel belangeloos, in den loop h u n n e r onderzoekingen eene ontdekking doen. Bij den kweekerseigendom s t a a t m e n echter voor heel iets a n d e r s : hier gaat het om onderzoekingen tot verbetering van een product, op zettelijk verricht in door de belanghebbenden in de cultures opgerichte laboratoria en proefstations door daartoe aangenomen en bezoldigde personen. De bescher-
10 DE STAATKUNDIGE TOESTAND.
ming, welke deze wetenschappelijke arbeid behoeft, is niet te vinden in eene belooning voor het gebruik van de resultaten van h u n werk door anderen, doch in een monopolie om gedurende eenigen tijd gevrijwaard t e zijn tegen gebruik door anderen van die resultaten, welke m e t gropte inspanning en geldelijke offers zijn verkregen.
I n H a a r antwoord aan den Volkenbond naar aanleiding van het ontwerp- verdrag betuigde de Nederlandsche Kegeering s y m p a t h i e m e t het beginsel, m a a r Zij deed voorts uitkomen, dat het systeem, dat soepel en eenvoudig is, bij de toepassing tot onoverkomelijke moeilijkheden aanleiding zou k u n n e n geven. Daar- om gaf de Nederlandsche Begeering m e d e in korte trekken een systeem aan, volgens hetwelk de moeilijkheden zouden kunnen worden ondervangen.
I n Nederlandsch-Indië zou echter, in afwachting van de totstandkoming van eene internationale bescherming, speciaal van den kweekerseigendom de ge- wenschte bescherming k u n n e n worden verkregen door eene nationale regeling en tevens, waar noodig, door instelling van uitvoerverboden van veredeld plant- materiaal (c. q. van z a a d ) .
h. Slavernij. Voor den tijd van één jaar is een beperkt comité van des- kundigen ingesteld, dat ingevolge eene resolutie van de XTIde Assemblée de door de Eegeeringen verschafte of overgebrachte gegevens betreffende de slavernij zal onderzoeken en aan den Volkenbondsraad zal rapporteeren ten einde dezen in s t a a t t e stellen maatregelen t e b e r a m e n tot het verleenen van hulp aan de landen, die zich tot afschaffing van de slavernij hebben verbonden en aan zulke hulp be- hoefte m o c h t e n hebben. Door den Conseil werd in dit comité o. a. benoemd Mr. A. Neytzell de Wilde, oud-voorzitter van den Volksraad.
i. Arbeidsorganisatie. Tijdens de eerste gewone zitting van het zittingsjaar 1931/1932 behandelde cle Volksraad het ontwerp van wet tot goedkeuring van het ontwerp-verdrag betreffende den gedwongen of verplichten arbeid. Blijkens dat wetsontwerp zullen bij de bekrachtiging van het verdrag reserves worden gemaakt ten eerste t e n aanzien van den verplichten arbeid van de opgezetenen der parti- culiere landerijen en voorts op artikel 3, dat eene definitie geeft van de autori- teiten bevoegd tot het opleggen van gedwongen arbeid (zie blz. 16 van het Verslag over 1930). De behandeling door den Volksraad bepaalde zich in hoofdzaak tot het vragen van inlichtingen over de beteekenis van het verdrag. Voorts werd ge- vraagd of het voorbehoud op het verbod van gedwongen arbeid t e n behoeve van particulieren niet aan een termijn zou k u n n e n worden gebonden. Hiertegen had de Begeering echter bezwaar; de ongunstige financieele omstandigheden s t a a n eenige voorspelling, wanneer alle particuliere landerijen zullen zijn teruggekocht, in den weg. Den 2den September 1931 advieseerde de Volksraad tot aanneming van het wetsontwerp.
I n I . S. 1931 n°. 483 is eene ordonnantie afgekondigd tot wijziging en aanvul- ling van de heerendienstregelingen in de Buitengewesten. Deze herziening heeft, blijkens de considerans der ordonnantie, t e n doel zoo spoedig mogelijk t e komen t o t algeheele afschaffing en sluit dus aan bij de strekking van het verdrag op den gedwongen arbeid. Tevens strekte deze ordonnantie tot het in overeenstemming brengen van de landswetgeving m e t de bepalingen van het verdrag ( m i n i m u m en m a x i m u m leeftijd en arbeidsduur).
Terzake van de door de 14de Arbeidsconferentie aangenomen aanbevelingen betreffende den inclirecten dwang tot arbeid en de regeling van den gedwongen arbeid werd door de Indische Begeering eene nota ontworpen ter overlegging aan de Staten-Generaal (zitting 1931/1932, bijlage 249 ( 4 ) ) .
I n antwoord op de vraag van de Nederlandsche Begeering, of de door de 12de Arbeidsconferentie (1929) aangenomen ontwerp-verdrag en nopens de aanduiding van het gewicht op groote stukken, vervoerd per schip en nopens de bescherming tegen ongevallen van arbeiders, werkzaam bij het laden en lossen van schepen, ook in Nederlandsch-Indië zouden k u n n e n worden toegepast, deelde de Indische Begeering m e d e dat dit ten aanzien van eerstgenoemd verdrag mogelijk was.
H e t tweede verdrag zou alleen in groote havens en dan nog m e t eenige af- wijkingen in verband m e t plaatselijke omstandigheden kunnen worden toegepast.
BETREKKINGEN VAN NEDERLANDSCH-INDIË MET HET BUITENLAND. 1 1
Aan de Nederlandsche delegatie n a a r de 15de Arbeidsconferentie werd, m e t het oog op de belangen van Nederlandsch-Indië, Dr. E . Moresco als technisch raads- m a n van de Begeeringsafgevaardigden toegevoegd. De conferentie behandelde ten eerste den leeftijd waarop kinderen mogen worden toegelaten tot het verrichten van arbeid in niet-industrieele beroepen (in eerste discussie), t e n tweede den arbeidsduur in de kolenmijnen, welk onderwerp op de vorige conferentie niet de vereischte meerderheid had verkregen en in de derde plaats de gedeeltelijke her- ziening van het verdrag betreffende den arbeid van vrouwen gedurende den nacht
(1. S. 1923 n°. 461). Nopens het eerste p u n t werd een vragenlijst ontworpen, waarop de Eegeeringen zullen worden geraadpleegd; wijl in Indië de vorige door de Arbeidsorganisatie ontworpen verdragen nopens arbeid van kinderen gewijzigd van toepassing zijn, is ook de voorbereiding van het nieuwe verdrag voor die gewesten van belang. Nopens het tweede p u n t kwam een ontwerp-verdrag tot s t a n d ; hoewel dit in de eerste plaats van belang is voor de Europeesche kolen- produceerende staten, geldt het verdrag universeel. Op Nederlandsch-Indië zal dit verdrag, indien Nederland het ratificeert, op grond van art. 421 van het Vredes- verdrag van Versailles, ook toepasselijk worden, tenzij plaatselijke omstandig- heden dit zullen beletten, E e n e herziening van het verdrag nopens den nacht- arbeid van vrouwen (derde agenda-punt) k w a m niet tot stand bij gebreke van de vereischte meerderheid van s t e m m e n .
Van de door de conferentie aangenomen aanbevelingen dient vermeld t e worden eene resolutie over de wenschelijkheid van hot houden van eene p a d - gevende conferentie van Aziatische landen, waarover de betrokken Eegeeringen zouden worden geraadpleegd.
Toepassing van arbeidsverdragen in Nederlandsch-Indië. I n het rapport, dat aan de 15de Arbeidsconferentie werd uitgebracht door de commissie voor onder- zoek van de toepassing der arbeidsverdragen, werd geklaagd over te summiere aanduiding van de redenen van niet-toepassing dier verdragen in de koloniën. De commissie gaf daarin in groote trekken aan, welke omstandigheden konden gelden als „plaatselijke o m s t a n d i g h e d e n " , die eene toepassing in die gebieden in den weg staan, nl. hetzij de geografische ligging, het klimaat, de aard van den arbeid, do gewoonten, de godsdienst, enz., dan wel eenige andere oorzaak, welke een specifiek locaal karakter heeft. H e t p u n t zou nader door den E a a d van Beheer van het Arbeidsbureau worden bestudeerd.
H e t door de 3de Arbeidsconferentie (1921) aangenomen verdrag betreffende den m i n i m u m leeftijd, waarop jeugdige personen mogen worden toegelaten tot het verrichten van arbeid als t r e m m e r of stoker, werd 17 J u n i 1931 door Neder- land bekrachtigd ( I . S. 1931 n°. 409). Aan het verdrag, dat in Indië slechts gedeeltelijk van toepassing is, was reeds, voor zoover in verband m e t de plaatse- lijke omstandigheden mogelijk was, uitvoering gegeven bij Ord. van 27 Febr. 1926 ( I . S. n°. 8 7 ) .
3. Economische en Verkeersbetrekkingen.
a. Handelsverdragen. Tijdens de tweede gewone zitting van het zittingsjaar 1930/1931 adviseerde de Volksraad tot aanneming van het ontwerp van wet tot goedkeuring van het op 28 Mei 1930 t e Belgrado tusschen Nederland en Zuid - slavië gesloten handels- en scheepvaartverdrag (onderwerp 9 2 ) . H e t Koninklijk besluit tot openbaarmaking van dit verdrag is opgenomen in I . S. 1932 n°. 222.
I n zijne buitengewone zitting van 1931 behandelde dit College voorts het wetsontwerp tot goedkeuring van het op 22 December 1930 t e Oslo tusschen Nederland, België, Denemarken, Noorwegen en Zweden gesloten verdrag inzake economische toenadering (onderwerp 114). H e t Koninklijk besluit tot bekend- making van dit verdrag werd opgenomen in I . S. 1932 n°. 165.
Voorts werden voorloopige regelingen van de handelsbetrekkingen, of ver- lenging daarvan, m e t Portugal, Brazilië en Chili opgenomen in I. S. 1931 nos.
311 en 482 en 1932 n°. 87, terwijl de in 1926 tot stand gekomen wijziging van het handelsverdrag m e t Duitschland van 1851 werd afgekondigd in I. S. 1931 n°. 176.
12 DE STAATKUNDIGE TOESTAND.
b. Internationaal Landbouw Instituut te Home. Door het I n t e r n a t i o n a a l L a n d b o u w I n s t i t u u t werd eene herziening voorbereid van de conventie van 1902 ter bescherming van voor den landbouw nuttige vogels (N. S. 1917 n°. 495), teneinde ook de tropische landen daarin te betrekken. H e t houden van eene conferentie moest echter worden uitgesteld.
I n 1930 had het I n s t i t u u t zich uitgesproken voor de oprichting van nationale waarnemingsposten m e t betrekking tot de agrarische wetgeving. I n Nederlandsch- Indië werd eene wijziging van de bestaande organisatie van de theoretische en praktische beoefening van het agrarisch recht en zijne sociale werking daar t e lande niet noodig geacht. Tegen eene samenwerking, welke meer het karakter zou hebben van een correspondentschap dan van een waamemingspost, bestond geen bezwaar.
De overige werkzaamheden van het I n s t i t u u t t e R o m e in 1931 waren voor Indië van zeer weinig belang. Vermelding verdient, d a t de heer M. B . Smits, chef van de sectie voor den tropischen en subtropischen landbouw, tevoren wd. hoofd van de afdeeling Landbouweconomie van het D e p a r t e m e n t van L a n d - bouw, Nijverheid en H a n d e l , in 1931 ontslag n a m en opgevolgd werd door een Zwitser, eertijds werkzaam bij het koffie-proefstation te Malang.
c. Handel met verschillende landen. Uiteraard had de handel m e t ver- schillende landen zeer sterk t e lijden onder de wereldcrisis. H e t verlaten van den gouden standaard door Engeland en J a p a n had op den export uit Nederland n a a r Indië een zeer nadeeligen invloed. De geheele Indische handelsbeweging is, volgens de voorloopige opgaven, in 1931 tot niet veel meer dan de helft van die van 1929 teruggevallen en in vergelijking m e t 1930 m e t ruim 30 % ver- minderd.'
Den import van Indische tabakken in Amerika dreigde bovendien een groot gevaar door de invoering van eene bepaling in de Amerikaansche tariefwet, het z.g. a m e n d e m e n t - B l a i n e , krachtens hetwelk na 1 J a n u a r i 1932 een invoerverbod zou k u n n e n worden gelegd op goederen, die zijn vervaardigd onder gedwongen arbeid of arbeid m e t poenale sanctie, zoo die goederen althans in voldoende hoeveelheid in de Vereenigde S t a t e n zelf werden geproduceerd. Hoewel h e t niet zeker was of deze bepaling op de tabak van toepassing zou zijn, besloten de Delische tabaksmaatschappijen afstand te doen van het klachtrecht, (d.i. het recht om koelies, die zich niet houden aan het arbeidscontract, strafrechtelijk te doen vervolgen), daarmede practisch een einde m a k e n d aan den arbeid m e t poenale sanctie op h u n n e ondernemingen.
De nieuwe lijn der N . V . Koninklijke P a k e t v a a r t m a a t s c h a p p i j op Zuid-Afrika bleek een succes.
d. Scheepvaart. Op uitnoodiging van de Italiaansche Begeering was Neder- landsch-Indië vertegenwoordigd op het in September 1931 t e Venetië gehouden 15de I n t e r n a t i o n a a l Scheepvaartcongres; de H e e r ir. W . Cool n a m deze vertegen- woordiging belangeloos op zich. H e t congres behandelde o.m. eenige vraagstukken op het gebied van havenwerken en rivierverbetering.
H e t Koninklijk besluit t o t openbaarmaking van de op 1 September 1930 te Beval tusschen Nederland en E s t l a n d gesloten overeenkomst betreffende de wederzijdsche erkenning van meetbrieven voor zeeschepen werd bekend gemaakt in I. S. 1931 n°. 128. Op 15 December 1931 werd t e Berlijn eene gelijksoortige overeenkomst gesloten m e t L e t l a n d , welke m e d e op Indië van toepassing zal zijn.
De Scheepvaartconferentie van Simla wordt behandeld in § 4, a, hierna.
e. Luchtvaart. Aan den Volksraad werden, krachtens artikel 71 der Indische Staatsregeling, om advies aangeboden de wetsontwerpen tot goedkeuring van het op 14 Eebruari 1930 t e Madrid tusschen Nederland en Spanje gesloten luchtvaart- verdrag en van het op 12 October 1929 te W a r s c h a u gesloten verdrag tot het brengen van eenheid in eenige bepalingen inzake het internationaal luchtverkeer
(zitting 1931/1932, onderwerpen 23 en 4 3 ) .
Voorts bracht de Indische Begeering aan de Nederlandsche advies uit over het door het Comité International Technique d ' E x p e r t s Juridiques Aériens
BETREKKINGEN VAN NEDERLANDSCII-INDIË MET HET BUITENLAND. 1 3
( C I . T . E . J . A . ) in zijn vijfde bijeenkomst (1930) opgesteld vóór-ontwerp van een verdrag inzake aansprakelijkheid voor schade door luchtvaartuigen op het aard- oppervlak toegebracht. Tegen het ontwerp werden eenige juridische bezwaren aan- gevoerd. H e t zal overigens eerst t e n volle aan zijn doel k u n n e n beantwoorden, wanneer ook een verdrag betreffende de door vliegtuig-exploitanten te stellen garanties (o. m . verplichte verzekering tegen schadetoebrenging) zal zijn tot stand gekomen. Aangezien de K . N . I . L . M . reeds verplicht is zich t e verzekeren tegen het toebrengen van schade, zal toepassing van het verdrag' in Indië voor haar geene verzwaring v a n verplichtingen medebrengen.
I n den loop van 1930 k w a m tusschen de Nederlandsche en de Britsche Kegeering eene regeling tot stand nopens de voorwaarden voor de hervatting der postvluchten naar Nederlandsch-Indië, waarvan in J a n u a r i 1931 door den Minister van B u i t e n l a n d s c h e Zaken aan de Tweede K a m e r der Staten-Generaal mededeeling werd gedaan (Bijlage 270). M e t betrekking tot deze luchtvaart- verbinding eischte ook het vraagstuk van de viseering der paspoorten van passa- giers, die van B a t a v i a naar A m s t e r d a m reizen, oplossing, wijl Perzië, Grieken- land, Boemenië, Turkije, Bulgarije en Zuidslavië t e eerstgenoemder plaats geen consulaat hebben. De viseering, welke t h a n s op tusschenliggende plaatsen ge- schiedt, kan tot ongewenschte vertraging van de reis leiden.
I n zijn eerste gewone zitting van het zittingsjaar 1931/1932 adviseerde de Volksraad tot aanneming van het wetsontwerp t o t goedkeuring van het Protocol van 11 December 1929 inzake wijziging van de artikelen 34 en 40 van het inter- nationaal luchtvaartverdrag van 1919 ( I . S. 1928 n°. 536). Deze wijziging had t e n doel aan de verschillende deelen van h e t Britsche Bijk een zelfstandige stem in de Commission Internationale de Navigation Aérienne ( C . I . N . A.) toe te kennen.
De wet tot goedkeuring van een op 5 J u n i 1929 gesloten Protocol houdende wijziging van de artikelen 3, 5, 7, 15, 34, 37, 4 1 , 42 en van de slotbepalingen van het lucbivaartverdrag kon niet aan den Volksraad om advies worden aangeboden, wijl hierdoor eene uit internationaal oogpunt ongewenschte vertraging zou worden veroorzaakt. Deze wijzigingen vonden hare aanleiding in bezwaren, die verschil- lende s t a t e n hadden geopperd en die er toe zouden k u n n e n leiden, dat zij aan- sluiting zouden zoeken bij een ander luchtvaartverdrag, waardoor aan de eenheid in de internationale regeling betreffende de luchtvaart te kort zou worden gedaan.
De goedkeuringswet is geplaatst in N. S. 1931 n°. 298.
Bij beschikking van den Minister van W a t e r s t a a t van 11 Mei 1931 werd de Begeeringscommissaris bij de Koninklijke Nederlandsch-Indische L u c h t v a a r t - maatschappij ( K . N . I . L . M . ) , de oud-Directeur der B . O . W . , Ir. J . Blackstone, aangewezen om den vertegenwoordiger van Nederland in de C.I.N.A. bij te s t a a n als technisch deskundige voor Nederlandsch-Indië.
Voor de voorbereiding van eene sanitaire regeling voor de luchtvaart, waaraan ook de C.I.N.A. medewerkte, worde verwezen naar § 6, b.
f. Automobiel- en wegverkeer. Bij G. B . 25 J u n i 1931 n°. 35 ( B b . n°. 12592) werd het Hoofdbestuur van de Koninklijke Vereeniging J a v a Motorclub gemach- tigd tot afgifte van „internationale bewijzen voor motorrijtuigen" en „inter- nationale rijbewijzen", bedoeld in de artikelen 4 en 7 van het internationaal verdrag betreffende het verkeer m e t motorrijtuigen van 1926 ( I . S. 1930 n°. 184).
De waarmerking dier bewijzen werd opgedragen aan den Gouverneur van Midden- J a v a .
g. Radioverkeer. Bij de voorbereiding van de in 1932 te Madrid te houden radioconferentie speelde de kwestie van de z.g. koloniale s t e m m e n een belang- rijke rol. K r a c h t e n s artikel 12 van het radiotelegraafverdrag van Londen heeft elk land één stem, doch kunnen bij toetreding van een land tot het verdrag mede voor zijne koloniën, bezittingen en protectoraten, dergelijke gebieden als afzonder- lijke landen worden aangemerkt m e t een eigen stem. Zoo had Nederland een stem voor het Bijk in E u r o p a en beschikte Nederlandsch-Indië over een afzonder- lijke stem, terwijl een afzonderlijke stem was toegekend aan Suriname en Curaçao.
Wijl echter op elke conferentie telkens nieuwe landen op de toekenning van koloniale s t e m m e n aandrongen, werd in 1927 te Washington besloten genoemd
.14 DE STAATKUNDIGE TOESTAND.
artikel 12 van h e t Londensch verdrag te schrappen en de kwestie der koloniale s t e m m e n langs diplomatieken weg, zoo mogelijk vóór den aanvang van de confe- rentie van 1932, t e regelen. De Amerikaansche Kegeering stelde in verband hier- mede voor om alle koloniale s t e m m e n te doen vervallen, behalve t e n aanzien van de Britsche Dominions en Engelsch-Indië. Voor Nederlandsen-Indië zou dit voorstel zeer bezwaarlijk zijn t e aanvaarden, wijl dit land èn door zijne uit- gestrektheid èn door zijne geografische ligging, m a a r vóór alles wegens zijne beteekenis in het internationaal radioverkeer moeilijk de stem kan worden ont- houden, welke het behoeft om in aangelegenheden het radio-verkeer betreffende zijn eigen zienswijze tot uitdrukking t e k u n n e n brengen.
Behalve m e t de in het Verslag over 1930 genoemde landen werden voor radio- telegrafisch verkeer m e t Indië opengesteld: Ierland en het eiland Man, Finland, Polen, Roemenië, de Vereenigde Staten van Amerika, Canada, Cuba, Mexico, Siam en Zuid-Amerika.
4. Cultureele betrekkingen.
a. Bedevaart. H e t aantal Mekkagangers liep in 1931 in vergelijking' m e t het vorige seizoen nog verder t e r u g ; voor de seizoenen 1930—1931 en 1931—1932 bedroegen de cijfers onderscheidenlijk 35 871 en 4157. Hierbij worde aangeteekend, dat het aantal pelgrims uit Nederlandsch-Indië in 1927, in welk jaar evenals in 1931 een z.g. groote haddj (d.w.z. een haddj, waarbij de voornaamste dag een Vrijdag is) viel, 64 133 bedroeg.
Op de van 25 Mei tot 11 J u n i 1931 t e Simla gehouden conferentie voor de aanpassing van de bepalingen van het Londensch Zeeveiligheidsverdrag van 1929 aan de bijzondere eischen die het pelgrimvervoer aan de scheepvaart stelt, was Nederlandsch-Indië vertegenwoordigd door de heeren A. J . W . van Anrooy, Hoofdinspecteur, Hoofd van den Dienst van Scheepvaart (voorzitter der dele- gatie), J . W . Langeler, Inspecteur-afdeelingshoofd bij den Dienst van Scheep- vaart, E . Straatemeier, Directeur der K . P . M , en T. de Meester, Hoofdagent der Java—China—Japan-lijn. Aan de delegatie waren als deskundigen toegevoegd de heeren J . J . van Klaveren, havenmeester 2de klasse, ir. J . A. Schepers, scheeps- bouwkundig ingenieur bij de K . P . M , en P . Vergroesen, Chef van den nautischen dienst der Java—China—Japan-lijn. Door de ter conferentie vastgestelde z.g.
Simla-rules-1931 werden de bezwaren, welke aanvankelijk eene toetreding tot het zeeveiligheidsverdrag in den weg stonden, opgeheven.
E e n e tweede conferentie inzake h e t geneeskundig toezicht op de M o h a m m e - daansche bedevaartgangers werd op 15 Mei 1931 t e Parijs gehouden; zij werd bijgewoond door Dr. W . Th. de Vogel. H e t door deze conferentie vastgesteld ontwerp eener internationale overeenkomst tot regeling van het geneeskundig toezicht is ook ditmaal voor Nederlandsch-Indië slechts zijdelings van belang.
b. Het Institute of Pacific Relations. H o t I n s t i t u t e of Pacific Eelations, gevestigd te Honoloeloe, hield in October 1931 zijn vierde twee-jaarlijksch congres te H a n k o u . Dit internationaal lichaam, samengesteld uit niet-ambtelijke groepen van personen uit de volken, welke vitale belangen hebben in het Pacific-bekken, houdt zich bezig m e t de relaties tusschen Oost en W e s t en t r a c h t de wederzijdsche verhoudingen t e verbeteren, teneinde t e komen tot wederkeerige achting en tot begrip van eikaars moeilijkheden, waardoor bestaande wrijving zon k u n n e n worden opgeheven en misverstanden in de toekomst wellicht zouden k u n n e n worden voorkomen. Dit doel t r a c h t m e n t e bereiken door studie van Pacific- problemen, of door dergelijke onderzoekingen door anderen aan t e moedigen; door het uitgeven van publicaties; door uitwisseling van allerlei gegevens; en door het houden van tweejaarlijksche congressen van personen behoorende tot verschil- lende rassen en volken.
Hieruit volgt reeds, dat het I n s t i t u t e geen officieele instelling is; het wil dit ook niet worden. H e t zoekt zijne s t e u n p u n t e n in de Pacific-landen in particuliere vereenigingen of in andere organen van niet-ambtelijk karakter. I n verschillende landen zijn daartoe z.g. national councils opgericht.
BETREKKINGEN VAN NEDERLANDSCH-INDIË MET HET BUITENLAND. 1 5
Aangezien de vorming van een dergelijken Nederlandschen council nog niet tot stand was gekomen, werd, evenals naar het vorig congres t e Kyoto, m e t goed- vinden van het I n s t i t u t e een niet-officieele waarnemer gezonden n a a r H a n k o u . als hoedanig Dr. A. D. A. de K a t Angelino optrad. Ondanks de ongunstige poli- tieke omstandigheden in h e t Oosten stond zijns inziens hot congres op het hooge in de doelstelling van het I n s t i t u t e genoemde plan.
5. Juridische betrekkingen.
a. Uitlevering. H e t in N . S. 1931 n°. 135 bekend gemaakt uitleverings- verdrag tusschen Nederland en L e t l a n d zal op een nader vast t e stellen d a t u m ook voor Nederlandsch-Indië in werking treden, n a d a t de voor dat gebied vast t e stellen afwijkende bepalingen bij notawisseling zullen zijn geregeld.
Uitlevering door de Indische autoriteiten vond in 1931 niet plaats. Door de Begeering van de Straits S e t t l e m e n t s werden in dat jaar twee Chineezen aan de Nederlandsen-Indische autoriteiten uitgeleverd op grond van daartoe in 1930 gedane verzoeken. Voorts werden in 1931 een zevental op 6 Inlanders en 1 Chinees betrekking hebbende verzoeken om uitlevering gericht tot de Kegeering van de Straits S e t t l e m e n t s , welke nog niet zijn afgewikkeld. I n een dier gevallen betrof h e t uitlokking tot een der in het uitleveringsverdrag genoemde misdrijven.
Overleg m e t de autoriteiten in de Straits Settlements leidde tot de conclusie dat ook uitlokking, hoewel niet uitdrukkelijk in het verdrag genoemd, geacht moet worden in de bepalingen daarvan te zijn begrepen. I n een ander geval rees de vraag of in geval van een licht vergrijp (i.e. „lichte oplichting, negentien maal gepleegd") uitlevering moet worden gevraagd. Op grond van de overweging, dat niet alleen de ernst van het gepleegde misdrijf doch ook de gevaarlijkheid van den dader in aanmerking moet worden genomen, werd besloten uitlevering t e vragen, wijl de dader zich in dit geval negentien maal aan een, zij het licht ver- grijp h a d schuldig gemaakt.
b. Toelating en uitzetting. De uitzonderingen op de vrijstelling van het bezit van een Nederlandsen visum t e n behoeve van houders van door Britsche autoriteiten uitgereikte paspoorten werden in zoover gewijzigd, dat de vrijstelling niet geldt voor uit Britsch-Indië (inclusief Aden en B u r m a ) , H a d r a m a u t , Palestina, Transjordanië en de mandaatgebieden Nieuw-Guinea en Nauru ge- boortige personen ( I . S. 1931 n°. 450).
Door de Begeering van E g y p t e is een nieuw reglement op het verleenen van paspoorten en visa voor dat land uitgevaardigd, krachtens hetwelk de Consul- Generaal van het Britsche Kijk te B a t a v i a geen visum mag afgeven alvorens daartoe t e zijn gemachtigd door den Egyptischen Minister van Binnenlandsche Zaken. Deze machtiging wordt slechts verleend na overlegging van een aantal certificaten. Aangezien deze nieuwe regeling van groot belang is voor diegenen onder de I n h e e m s c h e bevolking, die in Caïro wenschen t e studeeren, werd er ruime bekendheid aan gegeven (zie B b . n°. 12633).
H e t aantal personen, dat in 1931 in Nederlandsch-Indië werd toegelaten, was veel geringer dan in 1930. De cijfers bedroegen: Nederlanders. 3064, andere E u r o p e a n e n 967, J a p a n n e r s 935, Chineezen 1 1 5 4 1 , Arabieren 492 en andere Vreemde Oosterlingen 1429 1). Toelating werd geweigerd aan 500 personen
(2 Nederlanders, 14 andere E u r o p e a n e n , 21 J a p a n n e r s , 360 Chineezen, 4 Ara- bieren en 99 andere Vreemde Oosterlingen). Intrekking van de toelatingskaart, zoomede uitzetting vond plaats in 30 gevallen (16 wegens gevaar voor de open- bare rust en orde, 9 wegens opgave van een valsche hoedanigheid en 5 wegens veroordeeling tot een misdrijf na de toelating).
c. Buitenlands che arbeidskrachten en Indische werklieden in het buitenland.
I n antwoord op een vraag v a n het lid van den Volksraad, den heer G. J . van Lonkhuyzen, nopens de beperking van buitenlandsche werkkrachten ter Oostkust van S u m a t r a , deelde de Begeering mede beperkende maatregelen niet nood-
!) In 1930 waren deze cijfers onderscheidenlijk : 4731, 1533, 1139, 30359, 506 en 2360.
16 DE STAATKUNDIGE TOESTAND.
zakelijk te achten, wijl einde 1930 nog ongeveer 70 % der assistenten ter Oost- kust van S u m a t r a uit Nederlanders bestond, tegen 65,5 % in 1929, terwijl cle immigratie van Nederlandsche particulieren in genoemd gewest van 20,62 % in 1927 gestegen was tot 64,72 % in 1930. De Eegeering voegde hieraan toe, d a t wordt nagegaan in hoeverre de praktijk der l a a t s t e jaren, om bij het sluiten van overeenkomsten op den voet van artikel 5a der Indische Mijnwet de voorwaarde t e stellen, dat t e n m i n s t e f der arbeidskrachten uit Nederlandsche onderdanen moet bestaan, ook bij het verleenen van erfpacht- of landbouw-concessies kan worden gevolgd.
I n verband m e t de slechte economische omstandigheden keerde een groot aantal van de in het buitenland werkzame Indische arbeidskrachten n a a r h u n land terug.
Bij G. B . 9 Dec. 1931 n°. 33 ( J . C. n°. 100) is, m e t vrijstelling van het in art. 1 der Ord. van 9 J a n . 1887 ( I . S. n°. 8) bedoeld verbod, aan den beheerder der Selborne P l a n t a t i o n voor den tijd van één jaar vergunning verleend t o t het aanwerven van t e n hoogste 450 I n l a n d e r s van J a v a voor het verrichten van arbeid op de genoemde, in P a h a n g (Gefedereerde Maleische S t a t e n ) gelegen landbouwonderneming.
d. Arbitrage- en verzoeningsverdragen. De in het N. S. 1931 nos. 5, 11 en 55 bekend gemaakte rechtspraak-, arbitrage- en verzoeningsverdragen m e t Boemenië en Polen, zoomede h e t vriendschapsverdrag m e t Perzië, werden op- genomen in I. S. 1932 n°. 99; de in 1930 openbaar g e m a a k t e verdragen nopens vreedzame beslechting van geschillen m e t Frankrijk, de Vereenigde S t a t e n van Amerika, L u x e m b u r g en Tsjechoslowakije in I . S. 1932 n°. 85.
e. Behandeling van gewonden en gevangenen. I n de eerste gewone zitting van het zittingsjaar 1931/1932 adviseerde de Volksraad tot aanneming van de wetsontwerpen tot goedkeuring van de op 27 J u l i 1929 t e Genève gesloten ver- dragen, onderscheidenlijk voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindend bij de legers t e velde, en betreffende de behandeling van krijgs- gevangenen (onderwerp 2 5 ) .
f. Auteursrecht. De wet tot wijziging van de auteurswet naar aanleiding van de in 1928 te E o m e gesloten herziene Bernerconventie ter bescherming van letterkundige en kunstwerken werd afgekondigd in I . S. 1931 n°. 323, juncto n". 324; het Koninklijk besluit tot openbaarmaking van genoemde Conventie werd opgenomen in I . S. 1931 n°. 435. H e t verdrag is 1 Augustus 1931 voor Indië van kracht geworden.
6. Overige aangelegenheden.
a. Sanitaire conventie. De toepassing van de sanitaire conventie van 1926 ( I . S. 1931 n°. 150) k w a m ter sprake op de 4de Algemeene Doorvoerconferentie (zie blz. 6 ) .
Als uitvloeisel van artikel 49, t e n 4e, van het sanitair verdrag werd tusschen een aantal staten, waaronder Nederland, eene schikking aangegaan nopens af- schaffing van de consulaire visa op de gezondheidspassen. Deze schikking geldt echter alleen voor schepen, die de havens van h e t moederland, dan wel van aan de Middellandsche Zee gelegen koloniën aandoen.
Door het I n t e r n a t i o n a a l Gezondheidsbureau t e Parijs werd aangedrongen op uitzending van medische verklaringen door schepen door middel van draadlooze telegrafie. De daarvoor opgestelde code, welke deel u i t m a a k t van de in 1934 in te voeren „Nouveau Code International de S i g n a u x " , zal van 1 J u l i 1932 af in Nederlandsch-Indië worden toegepast.
b . Sanitaire regeling van de luchtvaart. I n 1929 besloot het P e r m a n e n t Comité van h e t I n t e r n a t i o n a a l Gezondheidsbureau te Parijs — waarin Neder- landsch-Indië is vertegenwoordigd door Dr. W . Th. de Vogel — een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van eene internationale sanitaire regeling voor
BETREKKINGEN VAN NEDERLANDSCII-INDIË MET HET BUITENLAND. 1 7
de luchtvaart. E e n tot dit doel opgesteld vóór-ontwerp-verdrag, geredigeerd aan de h a n d van de door het onderzoek verkregen resultaten, werd nader bestudeerd door de betrokken Eegeeringen, de Commission Internationale de Navigation Aérienne ( C . I . N . A . ) en haar terzake competente organen en weder door het Gezondheidsbureau. De totstandkoming van eene regeling dezer aangelegenheid zal toejuiching verdienen, eensdeels wegens de daaruit voortvloeiende betere sanitaire beveiliging, o. a. tegen overbrenging van gele koorts, cholera en long- pest, anderdeels m e t het oog op het feit dat dit verdrag overbodige en derhalve voor de luchtvaart belemmerende sanitaire maatregelen zal beperken. Op één p u n t werd door de Indische Eegeering in H a a r bij de verschillende stadia van behandeling over deze aangelegenheid uitgebrachte adviezen aan de Nederlandsche Eegeering aangedrongen, namelijk dat verplicht zal worden gesteld op de papieren, welke het vliegtuig m e t zich voert, aanteekening t e houden van den sanitairen toestand in de aangedane luchthavens. Dergelijke berichten uit plaat- sen, welke de Nederland—Indië-vliegtuigen aandoen, worden in Indië langs den gebruikelijken weg meestal eerst bekend lang na aankomst van het vliegtuig.
I n aansluiting hierop worde melding gemaakt van de in I. S. 1931 n°. 454 afgekondigde ordonnantie, houdende verbod van den invoer en het bezit van en het n e m e n van proeven m e t h e t virus der gele koorts in Nederlandsch-Indië.
"Wijl terzake internationale maatregelen niet spoedig waren t e verwachten, werd in navolging van tal van andere landen in het Verre Oosten deze materie natio- naal geregeld, n a d a t zoowel door het Singapore B u r e a u , als door het in 1930 t e Bangkok gehouden 8ste congres der Bar Eastern Association of Tropical Medicine, in verband m e t het groote gevaar van eene besmetting, resoluties in dien geest waren aangenomen.
'2
18 DE STAATKUNDIGE TOESTAND.
B. DE INWENDIGE POLITIEKE TOESTAND.
1. Inleiding.
I n politiek opzicht was het jaar 1931 er een van voorloopige heroriënteering, in vooral drieërlei zin.
De verkiezingen voor den Volksraad hadden aan twee jonge partijen, ni. de Vaderlandsche Club (V.C.) en de Vereeniging van Inlandsche B e s t u u r s a m b t e - naren, de Perhimpoenan Pegawai B e s t u u r Boemipoetra ( P . P . B . B . ) , voor het eerst eene krachtige fractie in dat College bezorgd. Zij hadden zich daardoor op de parlementaire verwerking van de door haar gepropageerde denkbeelden t e be- zinnen, terwijl andere groepen hare positie te midden der veranderde partij- verhoudingen moesten bepalen.
Pletgeen aan het licht kwam bij het proces tegen een viertal voormannen der P a r t a i Nasional Indonesia ( P . N . I . ) . h u n n e veroordeeling, waardoor zij tijdelijk als actieve leiders werden geëlimineerd, alsmede de ontbinding der oorspronkelijke P . N . I . , de oprichting van de P a r t a i Indonesia ( P . I . ) , de vorming van plaatselijke groepen der niet tot deze partij toegetredenen, de Colongan Merdika, waaruit later in zekeren zin eene nieuwe P . N . I . (Pendidikan Nasional Indonesia geheeten) ontstond, m e t de ondervonden organisatorische moeilijkheden in de federatie van nationalistische vereenigingen, de P . P . P . K . I . , dit alles noopte bovendien de Inlandsche politieke wereld zich opnieuw van hare beginselen en organisatievormen rekenschap t e geven.
Ten derde zette de wereldcrisis door. Zij bracht nieuwe problemen, welke ia hoofdzaak w a r e n : hoe te bezuinigen on hoe de economische weerbaarheid van iand en volk d u u r z a a m t e versterken. De eerste vraag concentreerde zich vooral om onderwijsvoorziening en bezuiniging op salarissen, de tweede om de wensche- lijkheid van autarchie of swadeshi en protectionisme. Deze en de daarmede ver- band houdende aangelegenheden noopten de verschillende groepen — de Europe- anen deels nog onderscheiden in „ t r e k k e r s " en „ b l i j v e r s " — hare staatkundige verlangens in verband m e t de gewijzigde tijdsomstandigheden te formuleeren.
Duidelijk en blijvend resultaat leverde al die heroriëntatie en reorganisatie niet op. I n aansluiting aan hetgeen hieromtrent in de inleiding en het overzicht van den politieken toestand in het vorig Verslag is medegedeeld, kan slechts het volgende worden opgemerkt.
I n die inleiding werd gewezen op enkele tendenzen, waardoor de staatkundige ontwikkeling der Indische samenleving gekenmerkt wordt. De eerste daarvan, het verzwakken der associatie-gedachte — bet streven naar organisatie van Europe- anen en Inheemschen in één bond — en de d a a r m e d e gepaard gaande vorming van z.g. raciale partijen, kwam bij de Volksraadsverkiezingen duidelijk aan h e t licht. Van de eenmaal belangrijkste associatie-partijen, den Nederlandsch-Indischen Vrijzinnigen Bond ( N . I . V . B . ) en den Politiek Economischen Bond ( P . E . B . ) , zag de eerste géén, de tweede slechts één Europeesch candidaat gekozen. Bij de P r o t e s t a n t e n en Boomsch-Katholieken bleven de Europeesche partijen, de Christe- lijk Staatkundige Partij ( C . S . P . ) en de Indische Katholieke Partij ( I . K . P . ) , en de I n h e e m s c h e partijen P a r t e i Kaoem Masehi Indonesia ( P . K . M . I . ) , P a k e m p e l a n Politiek Katholiek Djawi ( P . P . K . D . ) e. a. elk een zelfstandig leven voeren.
Opvallend was echter hoe, bij de algemeene beschouwingen tijdens de hoofd- zitting van den Volksraad in 1931, nagenoeg elk der op raciale basis berustende groepen de wenschelijkheid van onderlinge samenwerking erkende; hoe, op de basis der associatie-gedachte, toch vrij belangrijke fracties in den Volksraad tot stand k w a m e n en hoe andere associatie-combinaties werden overwogen.
E e n resultaat van dit laatste is de medio 1932 gevormde Groot Nederlandsche Studiegroep, een rechts-georiënteerde vereeniging van Europeesche, I n h e e m s c h e en Chineesche ingezetenen, waarvan, als buiten het verslagjaar gelegen, slechts melding wordt gemaakt t e n bewijze, dat het hier bedoeld verloop nog geen eind- p u n t bereikte.
E e n ander in het vorig Verslag vermeld kenmerk was de neiging tot politieke organisatie, hetzij op godsdienstige, hetzij op nationalistische basis. Dit kenmerk
DE I N W E N D I G E POLITIEKE TOESTAND. 19 bleef in 1931 voortbestaan, doch niet geheel onveranderd. B i n n e n de P a r t a i Sare- kat I s l a m Indonesia ( P . S . I . I . ) bijvoorbeeld begon aandacht voor meer nationa- listische oriëntatie op te leven, terwijl bij de Persatoean Moeslimin Indonesia
( P . M . I . ) , voornamelijk werkzaam ter W e s t k u s t van S u m a t r a , vrijwel geen onder- scheiding tusschen godsdienst of nationalisme wordt gemaakt, aangezien beide elementen gelijkelijk als bindmiddel worden erkend. H e t overeenkomstige kan eenigermate worden opgemerkt t e n aanzien van de voornamelijk uit Christelijke leden bestaande Sarekat Ambon.
Aan de zijde der nationalistische vereenigingen werd doelbewust gestreefd naar verbreeding van de basis. Duidelijk was dit merkbaar bij Boedi Oetomo, welke organisatie zich, althans statutair, van eene Javaansch-nationalistische t o t eene Indonesisch-nationalistische vereeniging verwijdde. Andere partijen deden veelal iets overeenkomstigs. Aldus werd de aaneensluiting tot één algemeene Indonesisch- nationale Federatie formeel bevorderd. Uiting van het streven naar aaneensluiting was het tijdens de jaarwisseling 1931/1932 gehouden Indonesia Raja Congres.
Tot eene reconstructie van de P . P . P . K . I . k w a m het daar echter niet. Zoodanige reconstructie werd behalve door de noodzaak van algemeene heroriëntatie, in het bijzonder belemmerd door de moeilijkheid om coöperatoren en non-coöperatoren in georganiseerd verband te vereenigen.
De z.g. non-coöperatie-beweging was tijdelijk tot stilstand gekomen door de ontbinding van de P . N . I . ( m e t de P . S . L I . de belangrijkste organisatie op den grondslag van principieele afwijzing van samenwerking m e t de Overheid) ; daarna trad zij in de P . I . en in de nieuwe P . N . I . weder op den voorgrond.
I n doelstelling zijn alle hier bedoelde nationalistische en religieuze politieke vereenigingen het vrijwel eens. Zij streven alle naar de onafhankelijkheid. H e t onderscheid tusschen coöperatie en non-coöperatie blijkt daarbij steeds duidelijker van niet meer beteekenis te zijn dan een, zij het practisch zeer belangrijk, ver- schil in methode. De aanhangers van beide richtingen kunnen, afgezien van per- soonlijke oneenigheden, klaarblijkelijk zeer wel onderling samenwerken. Evenwel, o m t r e n t de wenschelijkheid of de nuttigheid van samenwerking m e t de Overheid, hebben zij eene verschillende opvatting. H e t was deze overeenstemming o m t r e n t doel, deze eenheid naar binnen bij verdeeldheid o m t r e n t methode en daardoor verdeeldheid naar buiten, welke zich in 1931 duidelijk als eene belemmering tot het vinden van een vorm tot georganiseerde samenwei'king in eene federatie deed kennen.
2. Partijgroepeeringen onder de Europeesche bevolking.
De historische ontwikkeling der verschillende Europeesche of gemengde partijen alsmede de p r o g r a m m a ' s daarvan werden in het vorig Verslag uitvoerig toegelicht.
Ter aanvulling van het daarin medegedeelde moge het volgende strekken.
De Nederlandsch-lndische Vrijzinnige Bond was in den Volksraad vertegen- woordigd door een benoemd Europeesch lid. Met twee I n h e e m s c h e leden, die ver- kozen waren, doch niet als N . I . V . B . - c a n d i d a a t , en een benoemd I n h e e m s e n lid werd gevormd de Vrijzinnige Groep, welke fractie derhalve uit vier leden bestaat.
Deze groep is in den Volksraad aan de linkerzijde gezeten.
H e t Hoofdbestuur van den N . I . V . B . bestond uit de heeren: F . L . P . G.
Tournier, voorzitter, A. C. E . Brosius, wd. secretaris, benevens twee leden.
De Christelijk Staatkundige Partij. De voorzitter, Mr. C. C. van Helsdingen, werd voor het eerst door verkiezing — tevoren door benoeming — in den Volks- raad gebracht. N a a s t h e m n a m e n als benoemde leden in de Volksraadsfractie zitting de heeren G. J . van Lonkhuyzen, tevens vertegenwoordiger van eenige Europeesche vakvereenigingen, en E . M. Notosoetarso, tevens vertegenwoordiger van de P a r t a i Kaoem Masehi Indonesia. Van de Economische Groep in den Volksraad schaarde t. a. v. beginselkwesties de heer N. van Zalinge zich aan de zijde van de C . S . P . Samenwerking werd verkregen m e t den vertegenwoordiger
van liet Moluksch Politiek Verbond, Dr. H . D. ,T. Apituley, terwijl in verschil-