• No results found

aanzien van de arbeidsvermogens van de oudere werknemers in de praktijk te brengen. Hieruit blijkt dat het een actieonderzoek betreft dat te boek staat als: ‘participatory action research’(Cassell & Johnson, 2006). In samenwerking gaan de onderzoeker en de onderzochten (hrm-functionarissen) op zoek naar kennis, waarbij de relatie tussen de onderzoeker en alle onderzochten een subject-subject relatie is. De werknemers zelf hebben niet deelgenomen aan dit onderzoek. De nadruk ligt op de mogelijkheden die de experts zien voor op maat ingerichte functies voor oudere werknemers. Dat betreft die functies waar bij de invulling van hun arbeid rekening wordt gehouden met hun specifieke arbeidsvermogens in alle verscheidenheid.

Bij dit actieonderzoek wordt gewerkt vanuit de theorie uit de hoofdstukken 1 tot en met 5 en de tot dan toe verkregen uitkomsten van de eerste drie deelvragen. In samenwerking met de hrm-functionarissen in de bouw wordt de praktijk verkend. De tijdens het onderzoek naar voren gekomen scenario’s worden onderzocht op de bruikbaarheid in de praktijk van de op maat ingerichte arbeid van oudere werknemers. Het onderzoek beweegt zich op het snijvlak van de Delphimethode, de scenariomethode en de focusgroepmethode. Het algemene doel is om de aanwezige kennis en inzichten bij de deelnemers te activeren zodat zij nieuwe ideeën genereren en de bestaande praktijken identificeren en/of evalueren op basis van wederzijdse reflectie en nieuwe opgedane kennis. Dat de deelnemers hun expertise ontlenen aan hun betrokkenheid in de praktijk brengt zowel voor- als nadelen met zich mee. Het voordeel is dat zij de door de onderzoeker bedachte noties kunnen toetsen aan hun praktijk. Tegelijkertijd betekent die praktijk een inperking van hun blikveld, omdat zij zich hierdoor ook laten leiden, al is het maar in de beeldvorming. Het eigen referentiekader geldt hier zeker als beperking. Juist nieuwe, wellicht controversiële noties kunnen zover buiten dat referentiekader liggen dat zij niet als reële opties voor de praktijk worden meegenomen.

In schema 6.3 zijn de fases van het actieonderzoek weergegeven in combinatie met de doelen, de gebruikte methode, de output en de periode waarin de fase heeft plaatsgevonden.

Schema 6.3: Fase van actieonderzoek in de bouw

Fase Doel Methode Output Periode kennismakingsfase - wederzijdse motivatie

helder krijgen - haalbaarheid kunnen schatten - wederzijds inlevingsvermogen in kennis en belangen - empathie - een goede samenwerkingsrelatie - vorming onderzoeksgroep - gezamenlijke ideeën over mogelijkheden januari 2010 - maart 2010 kennisverwervingsfase - interventie - vaststellen van problematiek - zelfstudie - discussie - uitleg - empathie - interviews + analyse

- gezamenlijke notie van de meest recente kennis over de arbeidsvermogens van oudere werknemers - gegevens van de individuele deelnemers over hun denkbeelden en de situatie in ‘hun’ bouwbedrijf

maart 2010

scenariofase - beelden van oudere werknemers - mogelijke en gewenste

toekomstsituatie

- scenariomethode - te bediscussiëren/becommentariëren scenario’s als input voor Delphi-methode

maart 2010 - april 2010

delphi-methodefase - inzicht krijgen in mogelijkheden, knelpunten, verwachtingen en dilemma’s

- delphi-methode - commentaren en reacties op de scenario’s - input voor focusgroep

april 2010 - mei 2010

focusgroepfase - inzicht krijgen in mogelijke handelswij-zen, opvattingen, wensen, problemen en achterliggende motieven

- focusgroep - discussies- bijstelling van het beleid - kennis over

mogelijk-heden voor op maat ingerichte arbeid voor oudere werknemers in de vorm van basisscenario’s

mei 2010 + november 2010

De verschillende fases van het actieonderzoek zijn op de kennismaking en interventie na niets anders dan triangulatie: met behulp van verschillende onderzoeksmethoden dezelfde inhoud onderzoeken.

Fase 0 De kennismakingsfase

Een fase 0, een kennismakingsfase is ook hier als aparte fase onderkend, omdat aan het begin van

actieonderzoeken de kennismaking van cruciaal belang is om na te gaan of een onderzoeksopzet aangaande het onderwerp zowel voor de onderzochten als de onderzoeker haalbaar is of niet. Het vereist van de onderzoeker en de deelnemers inlevingsvermogen in elkaars motivatie voor deelname aan het onderzoek en in elkaars behoefte aan kennis en belangen.

Na een kennismakingsgesprek met twee vertegenwoordigers van een studiegroep van hrm-functionarissen in de bouw in Noord-Holland besluit ongeveer de helft van de studiegroep deel te nemen aan het onderzoek. Zij worden aangevuld door twee hrm-functionarissen die via contacten in de bouw kennis krijgen van het onderzoeksproject en willen participeren. Zo telt de groep die deelneemt aan het actieonderzoek acht leden. Tegelijkertijd met de kennismaking start de opbouw van een samenwerkingsrelatie. Een goed werkklimaat is voor een actieonderzoek een voorwaarde.

Fase 1. De kennisverwervingsfase

In de eerste fase vindt de interventie plaats. De deelnemers hebben op schrift kennis genomen van de meest recente ideeën over de ontwikkelingsmogelijkheden van de arbeidsvermogens van de oudere werknemers (Zinsmeister, e.a., 2009), zoals uitgebreider verwoord in hoofdstuk 2. De conclusie, dat deze ‘oudere werknemers’ vragen om een andere benaderingswijze om hun inzetbaarheid op een juiste waarde te kunnen schatten en er een beter gebruik van te kunnen maken, is met de deelnemers besproken en bediscussieerd. De deelnemers hebben tevens de onderzoeker individueel ondervraagd over deze tekst zodat onduidelijkheden zijn opgehelderd.

Tijdens deze ontmoeting is vervolgens informatie verzameld door de deelnemer te ondervragen over (zie bijlage 5):

1. achtergrondinformatie van de deelnemer;

2. hoe hij of zij aankijkt tegen ouder wordende werknemers en welke beelden gangbaar zijn in het bedrijf; 3. het organisatiebeleid ten aanzien van de oudere werknemers;

4. de arbeidsinhoud in het algemeen en van de oudere werknemers in het bijzonder; 5. de arbeidsrelatie in het algemeen en van oudere werknemers in het bijzonder.

Van deze gesprekken heeft de onderzoeker verslagen gemaakt, die ter verificatie zijn voorgelegd aan de betreffende deelnemer. Na toetsing en aanvulling zijn de verslagen vastgesteld, waarmee aan de eis van de wederkerige adequaatheid is voldaan. Met de informatie uit de gesprekken is een eerste beeld ontstaan van de wijze waarop tegen oudere werknemers wordt aangekeken in de organisatie en wat daarvan valt terug te zien in het organisatiebeleid, de arbeidsinhoud en de arbeidsrelatie. Hiermee zijn de eerste data verkregen.

Fase 2 De scenariofase

De tweede fase start met het schrijven van een scenario door de afzonderlijke deelnemers, waarin zij de volgende vraag beantwoorden: “Welke praktisch bruikbare scenario’s zijn er te bedenken, binnen de

arbeidsrelatie en de arbeidsinhoud in samenhang met het organisatiebeleid, die op maat ingerichte arbeid van de oudere werknemers mogelijk maken?”

Het kenmerk van de scenariomethode is dat de onderzoeker en de betrokkenen tezamen een model bouwen. Swanborn (2002) noemt een scenario “een beschrijving van de huidige toestand (van de

samenleving of een aspect daarvan), van mogelijke of gewenste toestanden, alsmede van reeksen ingrepen en gevolgen daarvan die de huidige toestand naar die mogelijke of gewenste toestand zouden kunnen leiden.” (p.201). Het gaat om mogelijke toekomsten te ontwerpen, waarbij het onderzoek gebaseerd kan zijn

op een Delphi-methode (Swanborn, 2002). Waar Steyaert en Lisoir (2002) aangeven dat in groepsdiscussies de scenario’s worden ontwikkeld, is hier gekozen voor een Delphi-online-methode, waarbij de deelnemers per toerbeurt reflecteren op elkaars scenario via email en daaraan hun commentaar toevoegen. Dit vindt echter pas plaats in fase 3.

De deelnemers hebben voor het schrijven van hun scenario informatie en hulpvragen gekregen, die zij kennen vanuit de aangereikte literatuur in de eerste fase (zie bijlage 7).

De scenario’s vormen de input voor de Delphi-methode.

Fase 3 De Delphi-methodefase

Baarda e.a. (2005) noemen de Delphi-methode “een zeer gestructureerde vorm van groepsinterview.” (p. 238). De deelnemende experts krijgen een vraag voorgelegd waarop zij verzocht worden schriftelijk te reageren. De onderzoeker vat samen en trekt conclusies en vraagt individueel of collectief nogmaals te reageren (Baarda, e.a., 2005). ’t Hart e.a. (1999) stellen dat de methode is gebaseerd op intersubjectiviteit met in het begin een meningspeiling, maar later in het proces vindt ook meningsvorming plaats. De deelnemende experts beïnvloeden en leren van elkaar, waarmee getracht wordt te komen tot nieuwe inzichten en mogelijkheden. Soms vinden bij een Delphi-methode vooraf gesprekken en discussies plaats met de deelnemers. Die dienen dan tot een verkenning van mogelijke antwoorden op de vragen of ter voorbereiding van de constructie van vragenlijsten. In deze Delphi worden de deelnemers gevraagd vooraf scenario’s te schetsen.

Linstone & Turoff (1975) definiëren Delphi breder als “a method for structuring a group communication process

so that it is effective in allowing a group of individuals, as a whole, to deal with a complex problem.” (p.3).

Swanborn (2002) geeft aan dat de Delphi-methode niet alleen gericht is op zicht krijgen op doelstellingen en verwachtingen, maar ook gericht is op het theoretische model als geheel en mogelijke interventies. Skulmoski, Hartman & Krahn (2007) concluderen op basis van hun onderzoek naar de Delphi methode dat het een “flexible

research technique” is, “well suited when there is incomplete knowledge about phenomena” “……no two Delphi studies are the same. There are many varieties of Delphi ranging from qualitative to quantitative, to mixed-method Delphi.“(p.12). In dit onderzoek is gekozen voor een kwalitatieve aanpak. Nadrukkelijk wordt

gezocht naar nieuwe mogelijkheden in de arbeidsorganisatie voor op maat ingerichte arbeid van oudere werknemers.

Dit actieonderzoek is een voorbeeld van een beleidsgerichte Delphi (policy Delphi (Linstone & Turoff, 1975)). Met een beleidsgerichte Delphi wordt niet zozeer getracht om ontwikkelingen zo nauwkeurig mogelijk te voorspellen, maar wel om tot betere adviezen en maatregelen te komen, waarmee een gegeven situatie kan worden veranderd. Juist het opsporen van de verschillende en onderling strijdige opvattingen over mogelijke oplossingen voor een belangrijk beleidsprobleem staat centraal. Bij een beleidsgerichte Delphi gaat het niet om het verkrijgen van een zo groot mogelijke consensus over de toekomst maar om wat er moet gebeuren, welke alternatieven er zijn en hoe gehandeld kan worden. Baarda e.a. (2005) geven aan de Delphi een geschikte onderzoeksmethode te vinden voor beleidsonderzoek. Skulmoski e.a. (2007) melden dat dan met een kleine groep kan worden volstaan. In de praktijk kennen zij voorbeelden van drie tot 171 deelnemers. Baarda e.a. geven aan dat minder dan tien deelnemers volstaat. Aan dit kwalitatieve onderzoek nemen acht hrm-functionarissen deel vanuit zes arbeidsorganisaties. Het aantal rondes van reflectie en commentaar bij een Delphi is meestal twee of drie, maar ook één komt voor. Onder het aantal rondes wordt verstaan hoe vaak eenzelfde respondent gevraagd wordt te reflecteren op dezelfde inhoud en deze van commentaar te voorzien. In een tweede ronde neemt de respondent ook kennis van de reflecties en commentaren van andere deelnemers. Meerdere rondes worden vooral gebruikt om aan consensus te werken (Skulmoski, e.a., 2007). Het aantal rondes in dit onderzoek is één hetgeen in de praktijk vooral voorkomt bij validering van onderzoeksuitkomsten of vaststellen van criteria (Skulmoski, e.a., 2007). De meeste Delphi kennen twee of drie rondes, maar die onderzoeken zijn altijd kwantitatief van aard.

De scenario’s die de hrm-functionarissen zelf hebben ontwikkeld in de vorige fase zijn zonder commentaar door de onderzoeker per toerbeurt voorgelegd voor commentaar aan de collega-deelnemers, die zelf ook scenario’s hebben ontwikkeld. Ook de voorgaande commentaren zijn meegestuurd, zodat een discussie met vertraging heeft plaatsgevonden. Dit is de tweede databron, die in feite bestaat uit de scenario’s en de serie commentaren. De deelnemers hebben tijdens de Delphi-methode-fase de tijd gekregen tot reflectie om weloverwogen te reageren. Aan het eind van deze interacties en discussies op afstand heeft de onderzoeker samenvattingen gemaakt van de scenario’s en de discussie. Dit is de feedback van de onderzoeker aan de deelnemers.

Fase 4. De focusgroepfase

Bij een online of schriftelijk Delphi is het niet gebruikelijk om af te sluiten met een groepsdiscussie (Steyaert & Lisoir, 2005). Als nadeel wordt genoemd dat dan de anonimiteit wordt doorbroken. In dit onderzoek is van anonimiteit geen sprake en vormt derhalve geen belemmering. Zodoende kent dit onderzoek ook onderzoekselementen van een focusgroep.

Het focusgroeponderzoek verschaft een gedetailleerd inzicht in de handelswijzen, opvattingen, wensen, problemen en achterliggende motieven van een specifieke groep belanghebbenden (Barbour, 2005). Een belangrijk kenmerk hierbij is dat de informatie die uit een discussie in een focusgroep naar voren komt, kwalitatief van aard is (Swanborn, 2002). Het betreft hier een kleine populatie van deskundigen met behoeften aan bijstelling van het huidige beleid gericht op de oudere werknemers.

De spanningsvelden, dilemma’s, mogelijkheden en onmogelijkheden zijn in een focusgroep bediscussieerd. De thema’s die hierbij aan de orde zijn geweest zijn: beelden over oudere werknemers, werken met gemengde teams en leren van oudere werknemers. Ter vergroting van de betrouwbaarheid is deze fase van het onderzoek verricht door twee onderzoekers. De onderzoekers hebben gefunctioneerd als gespreksleiders. De uitkomsten van de discussie zijn door de deelnemers nogmaals verwerkt in hun scenario. De discussies in de focusgroep vormen de derde databron. Deze data zijn geanalyseerd met behulp van ATLAS.ti 5.2 (zie bijlage 8) op de arbeidsvermogens van oudere werknemers, de arbeidskwalificatie, -prestaties en -motivatie van oudere werknemers, de arbeidsrelatie, de arbeidsinhoud, het organisatiebeleid (met betrekking tot oudere werknemers) en achtergrondgegevens.

Het gehele traject is in de vorm van een verslag samengevat en geordend in twee basisscenario’s. Dit verslag is wederom besproken in een focusgroep. Naast een inhoudelijk debat heeft zich de mogelijkheid voorgedaan om consensus te bereiken over de interpretatie. De bijgestelde en van nieuwe discussie-elementen voorziene tekst is vervolgens wederom voorgelegd ter verificatie, alvorens deze is gepubliceerd (Zinsmeister & Meerman, 2011).

HOOFDSTUK 7

ONTWIKKELING VAN ARBEIDSVERMOGENS

GERELATEERDE DOCUMENTEN