• No results found

Om de ontwikkelingen op de terreinen van de arbeidsorganisatie, de arbeidsmarkt en de arbeids-verhoudingen te kunnen plaatsen wordt een beeld geschetst van enkele economische, politieke, sociale en culturele ontwikkelingen in Nederland op basis van bestaande studies. De paragraaf sluit af met consequenties van deze ontwikkelingen voor de mogelijkheden tot inzet van de arbeidsvermogens van oudere werknemers.

Arbeidsverhoudingen

Arbeidsrelatie

Arbeidsmarkt Arbeidsorganisatie

Ontwikkelingen in het economische en het politieke systeem

De Nederlandse economie met zijn traditie van overleg, consensus, veelvuldige kartelvorming en uitgebreide collectieve voorzieningen heeft aan het eind van de twintigste eeuw enkele liberale kenmerken gekregen. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat er nog steeds sprake is van een verregaande coördinatie, maar dan in meer repressieve zin: inperking van rechten, opleggen van verplichtingen (Touwen, 2006). Zo woedt al een tijd de discussie of beschermingsmaatregelen voor oudere werknemers een vorm van leeftijdsdiscriminatie zijn en hebben werknemers ouder dan 57 jaar een sollicitatieplicht gekregen. Niet dat zij veel kans maken op betaalde arbeid, het leidt voor hen wel tot inkomensonzekerheid.

Vanaf het begin van de jaren tachtig is het macro-economische beleid sterk gericht op privatisering en deregulering van de economie, alsmede op flexibilisering van de arbeidsmarkt (Klamer, 2005). Opvallend is dat deze ‘neoliberale hervormingen’ zijn ingebed in de bestaande, op consensus gerichte institutionele omgeving (Arnoldus, e.a., 2004). Ook de wereldwijde tendens vanaf de jaren tachtig om restricties op internationaal kapitaalverkeer op te heffen heeft vooral in open economieën tot gevolg gehad dat er ruimte is ontstaan voor een neoliberaal beleid gericht op internationale concurrentie (Touwen, 2006).

Op het bestuursmodel van Nederlandse arbeidsorganisaties hebben de neoliberale hervormingen en de internationalisering van markten veel invloed gehad. In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw verdwenen langzaam de beschermingsconstructies die ervoor zorgden dat de kapitaalverstrekkers geen bestuurlijke invloed op het bedrijf konden krijgen (bijvoorbeeld door preferente aandelen in handen van de besturende familie te houden). De positie van de aandeelhouders is versterkt door het aantrekken van beurskapitaal, dat noodzakelijk blijkt voor grootschalige technologische investeringen (Touwen, 2006). Bedrijfssaneringen (re-engineering) zijn verantwoordelijk voor het ene massaontslag na het andere. Niet omdat daar een directe noodzaak toe is, maar omdat bedrijven daarmee een betere concurrentiepositie kunnen verkrijgen en alvast kunnen anticiperen op wellicht slechtere tijden (Van Witteloostuijn, 1999). Die slechtere tijden komen er prompt, bij wijze van selffulfilling prophecy. Dan moet er echt worden afgeslankt en buitelt de ene anorexiastrategie over de andere (Van Witteloostuijn, 1999). Eind 2010 is deze ontwikkeling goed zichtbaar bij TNT-post. Een bedrijf dat een goede winst maakt, maar oudere werknemers met een vast arbeidscontract ontslaat en jongere werknemers met flexibele contracten en lagere beloning aanneemt met medewerking van de vakbonden.

Topmanagers dienen de aandeelhouderswaarde te bevorderen door bijvoorbeeld de anorexiastrategie (afslanken en tegelijkertijd een hogere efficiency) te koppelen aan een boulimiastrategie (het opkopen van bedrijven). Winst maken is niet genoeg, veel winst maken is niet genoeg, heel veel winst maken is de eis (Van Witteloostuijn, 1999; Engelen, 1995). Het topmanagement regelt het en de werknemer heeft het nakijken, hij wordt verkocht of ontslagen of moet genoegen nemen met een lager salaris terwijl zijn arbeid wordt geïntensiveerd. De zogenaamde ‘moderne investeerders’, bijvoorbeeld hedgefondsen of multinationals, in tegenstelling tot de traditionele participatie- en investeringsmaatschappijen, kopen (investeren in) een bedrijf dat vervolgens wordt gedwongen geld te lenen bij de investeerder om de investeerder te kunnen betalen. Het rendement voor de hedgefonds of de multinationals wordt verder verkregen door verkoop van af te splitsen onderdelen van het bedrijf, opgedrongen nieuwe leningen tegen een hoge, niet marktconforme rente met lange looptijd bij de investeerder en ten slotte met de verkoop van de restanten van de onderneming (Wester, 2007).

Deze saneringshype wordt als onafwendbaar gepresenteerd vanwege de informatisering3 en de mondialisering,

maar daar valt veel op af te dingen (Van Witteloostuijn, 1999).4 Op basis van uitgebreid onderzoek benoemen

Dhondt en Kwakkelstein (2004) de mythes van de Nederlandse informatiemaatschappij. In het economische systeem worden veel keuzes gemaakt, die gepresenteerd worden als onafwendbaar en noodzakelijk vanwege

mondiale concurrentieoverwegingen, maar feitelijk niet worden onderbouwd (Krugman, 1996).5 In zijn

proefschrift over mondialisering concludeert Went (2007) dat er veel overdrijving zit in de claims van

3 De invloed van de technologie is in de economie altijd weer de verklaring voor het onverklaarbare en onmeetbare. Technologische verandering is iets ongrijpbaars, dat tot iets dwingends uitgroeit (Postman, 1993).

4 Geavanceerde technologieën vergroten de vraag naar hooggeschoold personeel niet. Integendeel zelfs. De bediening wordt juist eenvoudiger. Daarbij leidt de modegevoelige informatietechnologie vaak tot mislukte, grootschalige en buitengewoon dure informatiseringprojecten die geen enkel ander doel dienen dan verandering om de verandering (Van Witteloostuijn, 1999).

5 Zo is in Nederland de omvang van invoer en uitvoer rond de laatste eeuwwisseling in relatieve zin nauwelijks of niet hoger een eeuw geleden (Kleinknecht, 1998). Voor sommige landen zoals Nederland is er zelfs sprake van de-internationalisering, als er naar de cijfers voor import en export wordt gekeken (Van Witteloostuijn, 1999).

globaliseringsideologen over het einde van de nationale staat, of over multinationals die ‘footloose’ zouden zijn geworden. Een werkelijk gemondialiseerde wereldeconomie is nog ver weg, maar het functioneren van de wereldeconomie verandert aanmerkelijk en de gevolgen van de toenemende internationalisering van de productie van goederen zijn ook aanzienlijk (Went, 2007; Went, 2002). De hedendaagse economische, politieke, sociale en culturele processen van mondialisering zijn zonder precedent. Het wegvallen van duidelijke scheidslijnen tussen internationale en nationale ontwikkelingen, en tussen externe en interne zaken binnen de arbeidsorganisaties vereisen nieuwe strategieën en antwoorden van overheden, arbeidsorganisaties en sociale bewegingen (Went, 2007). Maar tegelijkertijd is het enige dat zich daadwerkelijk grenzeloos manifesteert: de financiële stromen (Went, 2007; Went, 1995).

Het neoliberalisme kenmerkt zich wereldwijd door het primaat van het kapitaal tegenover de factor arbeid en de politiek. De ontwikkeling van de wereldeconomie wordt bepaald door de beschikkingsmacht van particulieren over geld, mensen en goederen. Mondiaal is sprake van een voortdurende concentratie van economische (en daarmee ook politieke en culturele) macht in handen van een steeds kleiner aantal private ondernemingen (Went, 2007; Went, 1995). Als afgeleide van deze liberalisering is binnen Nederland de privatisering van publieke diensten en bedrijven (de sociale zekerheid, de arbeidsvoorziening, de

telecommunicatie, het openbaar vervoer, de gezondheidszorg, het onderwijs, e.d.) op gang gekomen. Politieke en maatschappelijke vormen van controle op kapitaalverkeer worden afgebouwd (Klamer, 2005). Marktwerking wordt als nieuw leidend principe beschouwd en tot op heden, vrij kritiekloos, als synoniem gezien voor kwaliteit en efficiency, terwijl de overheid en haar apparaat in grote mate worden geassocieerd met verspilling en bureaucratie (Hoogerwerf, 1995). Politiek is onder invloed van de neoliberale ideologie verworden tot de kunst van het managen en boekhouden.

Het neoliberale marktdenken is gebaseerd op de economische keuzetheorie (‘public choice’) (Self, 1993). Een belangrijke vooronderstelling hiervan is dat burgers onwetend en hebzuchtig zijn. Een andere belangrijke vooronderstelling is dat politici, ambtenaren en belangengroepen het politieke proces manipuleren voor het behalen van eigen doeleinden. Het neoliberale marktdenken staat voor vrijheid voor de markt en afslanking van de staat, leidend tot verlaging van belastingen en collectieve uitgaven, afname van overheidspersoneel, privatisering en deregulering. Tevens moet de werkwijze van de markt, waarbij valt te denken aan concurrentie, financiële prikkels en prestatiecontracten, in het openbaar bestuur en de collectieve sector worden ingebracht (Self, 1993).

Ontwikkelingen in het sociale en het culturele systeem

Het individu is in de huidige samenleving als homo economicus ondergeschikt aan het liberale marktdenken (Klamer, 2005). Doordat een gemeenschappelijke inspiratiebron ontbreekt, mist het individu een richtsnoer om zijn normen en waarden aan te ontlenen. Dit leidt tot de ruimte voor de liberale vrije markt, die elk individu exploiteert vanuit het economische idee van een oneindige behoeftebevrediging. De verabsolutering van de individuele vrijheid leidt naar calculerend consumentisme en een asociale samenleving met onverschilligheid, onverantwoordelijkheid en zelfzuchtig gedrag (Verbrugge, 2004). Deze hebzucht wordt gevoed door het neoliberale marktdenken.

Volgens het SCP (Bijl, e.a., 2007) laten recente gegevens een genuanceerder beeld zien dan in eerdere jaren. Een paar jaar geleden werd de individualisering in de Nederlandse samenleving steeds sterker. Burgers leefden steeds meer naast dan met elkaar. Dit beeld wijzigt zich. Mensen willen minder gebonden zijn aan vaste tijden of wekelijkse verplichtingen en meer zelf bepalen hoe intensief en hoe frequent zij zich inzetten. Maar mensen maken nog steeds in dezelfde mate onderdeel uit van sociale netwerken, waar ze weliswaar minder tijd aan besteden, maar dit niet ervaren als een groeiende oppervlakkigheid van de sociale contacten. Met name ouderen hebben meer aandacht voor persoonlijke ervaringen en belevingen van zichzelf en anderen en zodoende een grotere intimiteit en diepgang in de contacten (Houben, 2009).

Individualisering in de huidige samenleving betekent dat mensen zich in sociaal opzicht losmaken van de bindingen vanuit de collectiviteit en zich in toenemende mate onttrekken aan traditionele normen en waarden. Het vrijheidsprincipe vraagt in toenemende mate om beheersing van gedrag en een hoge graad van civilisatie in de onderlinge omgang (De Swaan, 1988). Individualisering gaat niet samen met collectivisme, maar wel met collectivisering van goederen en voorzieningen in de zin van het gemeenschappelijke en in principe voor iedereen bereikbaar maken van essentiële goederen en diensten (De Swaan, 1988). Was het individu in de

voorop en is de collectiviteit ondergeschikt aan het individu, waarmee langzamerhand het draagvlak voor de collectieve voorzieningen verdampt. Tegelijkertijd is er nog nooit zo weinig individuele vrijheid geweest als nu (Sennett, 2000). Maatschappelijke kaders en socialisatieprocessen leiden tot simpele eenduidige opvattingen waar het individu niet vanaf lijkt te kunnen en mogen wijken. De grote hoeveelheid keuzes die de huidige mens moet maken is misleidend. De keuze bestaat slechts uit de keuze van wat vooraf al is bedacht. Binnen arbeidsorganisaties: veel verantwoordelijkheid, maar weinig ruimte om keuzes te maken. Het is slechts een individuele vrijheid binnen neoliberale condities.

Het idee van de geïndividualiseerde werknemer hangt samen met het idee van de informatiemaatschappij waar ‘de nieuwe werknemer’ functioneert. Die kan goed voor zichzelf opkomen, kan zelf uiting geven aan zijn of haar wensen en mogelijkheden (Dhondt & Kwakkelstein, 2004). Op basis van een breed draagvlak voor dit beeld van individualisering stuurt de overheid in de arbeidsverhoudingen en de arbeidsvoorwaarden steeds meer op keuzevrijheid voor de werknemers aan. Op basis van hun data constateren Dhondt & Kwakkelstein (2004) dat slechts weinig werknemers in de werksituatie echt zelf kunnen kiezen en dat degenen die wel als keuzevaardig zijn aan te merken onder tijdsdruk niet tot keuzes kunnen komen. Zij komen tot de constatering dat Habermas idee van de kolonisering van de ‘leefwereld’ door het ‘economisch systeem’ bewaarheid wordt. De ‘waarachtige keuzevrijheid’ in de leefwereld is aan banden gelegd. Eveneens stuiten zij op het psychologisch mechanisme van de ‘cognitieve dissonantie’. “Personen zijn geneigd keuzen, zelfs al leiden die tot nadelen voor

de eigen persoon, als positief te beoordelen.” (p. 57).

Uit meerdere onderzoeken blijkt dat het neoliberalisme ertoe leidt dat het algemeen belang en groepsbelang verdwijnen ten gunste van het eigen belang in de vorm van winst, gebaseerd op de cultuur van het ondernemen (Hoogerwerf, 1995).

“De ideologie van het marktdenken is verwant met de ideologie van het managementdenken (‘managerialism’): een ideologie die is geschapen door managers en voor managers. Volgens deze ideologie bestaat de maatschappij uit talrijke bedrijven, verenigingen en andere organisaties. Maatschappelijke besluiten worden genomen als resultaat van de interactie die zich tussen managers van de organisaties voltrekt, niet als gevolg van de wil van de kiezers, de eisen van de consumenten of de behoeften van de werknemers. Individuen hebben op de maatschappelijke keuzen geen andere invloed dan via de organisaties en hun managers. (….) Dit proces kent geen morele grenzen en zijn wettelijke grenzen worden in het proces zelf bepaald.” (Hoogerwerf, 1995, p. 200) Consequenties voor inzet van de arbeidsvermogens van oudere werknemers

De Nederlandse economie heeft een aantal liberale kenmerken gekregen, maar wordt nog steeds gekenmerkt door een verregaande mate van geïnstitutionaliseerde samenwerking tussen overheid en sociale partners. Het hierbij passende door de overheid geleide centraal beleidsoverleg leidt tot het bezien van de oudere werknemers als een homogene categorie (Themacommissie Ouderenbeleid, 2005; SER, 2005), die zich leent voor algemene maatregelen, zoals het moeilijker maken om met vervroegd pensioen te gaan, een sollicitatieplicht (zonder uitzicht op een baan, maar wel binnen korte tijd een lagere uitkering) en een mogelijk verbod op beschermingsmaatregelen vanwege leeftijdsdiscriminatie. De uit dit overleg voortvloeiende keuzes voor de inzet van de arbeidsvermogens van de oudere werknemers worden als vele andere economische keuzes als onafwendbaar en noodzakelijk gepresenteerd.

Alhoewel de populariteit van de informatisering en mondialisering als verklaring voor de onafwendbaarheid en noodzakelijkheid van economische keuzes in contrast staat met de feiten, leidt ze wel tot daadwerkelijke opdrachten voor het management. De nadruk ligt vooral op efficiency. Waar mogelijk worden de

arbeidskosten verlaagd. De perceptie van oudere werknemers is dat zij te duur zijn om de internationale concurrentie aan te kunnen en niet mee kunnen komen met de informatisering (zie ook hoofdstuk 2 en 5). De neoliberale marktideologie heeft een denken en doen met zich meegebracht vanuit onverschilligheid, onverantwoordelijkheid, korte termijn denken, kosten-baten gerichtheid en zelfzuchtig gedrag. Hoewel Bijl e.a. (2007) het beeld van de onverschilligheid en onverantwoordelijkheid enigszins nuanceren is het de vraag in hoeverre dit denken en doen ruimte biedt voor de inzet van de arbeidsvermogens van de oudere werknemers. De constatering, dat slechts weinig werknemers in de werksituatie echt zelf kunnen kiezen en dat degenen die wel keuzevaardig zijn onder tijdsdruk niet tot keuzes kunnen komen, leidt tot scepsis over de vraag of in arbeidsorganisaties daadwerkelijk mogelijkheden bestaan om invulling te geven aan kansen en uitdagingen die kunnen leiden tot de inzet van de arbeidsvermogens van de oudere werknemers. De geschetste contextuele omstandigheden lijken arbeidsrelaties die de inzet van de arbeidsvermogens van oudere werknemers mogelijk maken niet of nauwelijks te bevorderen.

2 ONTWIKKELINGEN MET BETREKKING TOT DE ARBEIDSORGANISATIE:

GERELATEERDE DOCUMENTEN