• No results found

‘Jij kiest’

In document Leef vanuit het beste van God (pagina 107-111)

Neem eens in overweging wat God tegen Abraham zei: ‘Ik zal u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn.’ (Genesis 12:2).

Je kunt tot zegen zijn als je gezegend bent, eerder niet. Als jij niet gezegend bent, kun je anderen niet zegenen.

De zegen was niet gebaseerd op Abrahams goedheid. Later in het-zelfde hoofdstuk trad er een droogte op en besloot hij naar Egypte te trekken (Genesis 12:10-20). Omdat hij bang was dat iemand hem om zijn mooie vrouw Saraï zou doden, die — mocht je het willen weten — op dat moment in de zestig was, loog Abraham en zei: ‘Zij is mijn zus.’

Vervolgens nam farao Saraï op in zijn harem, met de bedoeling haar tot vrouw te nemen. En wie werd er door God om deze kwestie aangepakt?

Maar de HEERE trof de farao en zijn huis met zware slagen, vanwege Saraï, de vrouw van Abram.

Genesis 12:17 Abraham deed precies hetzelfde bij Koning Abimelech in Gerar (Genesis 20:1-18). Wie kreeg een reprimande? Niet Abraham, maar de koning. God waarschuwde hem in een droom: ‘Je bent ten dode opgeschreven, want zij is met een andere man getrouwd. Als je haar aanraakt, dood Ik je.’ De koning kwam naar Abraham en riep uit:

‘Waarom heb je gezegd dat ze je zus is?’ Abraham antwoordde: ‘Omdat ik bang was dat je mij zou doden.’ Dus God berispte farao en koning Abimelech en gaf Abraham knechten, vee en schapen. Abraham loog niet alleen over zijn vrouw, maar ook was hij — in zekere zin — haar koppelaar. Hij vergaarde grote rijkdom door zijn vrouw aan een ander te geven. Niet één maar twee keer! God zegende hem en hij was de gezegende des Heren. Abraham werd een van de rijkste mensen op aarde, niet omdat hij de meest rechtschapen en volmaakte kerel was, maar omdat hij geloofde dat hij gezegend was.

Omdat Abraham geloofde dat hij gezegend was, kon hij Lot het beste land uit laten kiezen (Genesis 13:1-11). Die twee, oom en neef, waren zo rijk — hun vee meegerekend — dat zij niet meer bij elkaar konden wonen. Hun herders kregen ruzie over het grasland. Dus zei Abraham tenslotte: ‘Kies jij maar. Het hele land ligt voor je open.

Besluit waar je naartoe wilt gaan. Als jij verlangt naar de Jordaanvlakte te gaan, waar water in overvloed is en de begroeiing weelderig, doe dat dan. Dan is de Jordaanvlakte van jou en dan neem ik de woestijn. Of, als jij de woestijn wilt, dan neem ik de Jordaanvlakte.’ Dit toont aan dat Abraham op God vertrouwde.

De restjes

Als jij ooit dieren gehouden hebt, dan snap je dit. Het grootste deel van mijn leven heb ik paarden gehad. Ik heb stukken grond gekocht en het gras bekeken om te zien of het grondwater hoog genoeg stond en of het grasland goed was. Iemand die grazende dieren houdt, zou niet goed snik zijn als hij zei: ‘Wil jij dit vruchtbare, goed bevloeide land, of wil je de woestijn?’

Ik ben in dat deel van Israël geweest, waar Abraham en Lot dit gesprek met elkaar gevoerd hebben. Tegenwoordig is de afstand die je bij Hebron loopt van de ene tot de andere grasspriet wel drie meter.

Toch wordt er gezegd dat het land rond Sodom en Gomorra — voordat God het vernietigde — als de hof van de HEERE was (Genesis 13:10).

Er was genoeg water en het was weelderig begroeid. Abraham zei: ‘Kies welke kant je uit wilt.’ Daar hoefde Lot geen seconde over na te denken en hij koos het goede land.

Waarom kon Abraham dat? Omdat hij niet alleen naar natuurlijke dingen keek. God was zijn Bron en hij gehoorzaamde God. Abraham geloofde dat hij gezegend was, dus kon hij zeggen: ‘Kies jij maar wat jij wilt, ik zal toch meer voorspoed hebben.’

Dit zou je vandaag de dag kunnen vergelijken met een keuze uit twee verkooprayons: het ene waar iedereen geld als water kan ve rdie nen, en het andere waar nog niemand succes heeft gehad. In plaats van te vechten voor het goede gebied zegt de ene verkoper: ‘Hé, kies jij maar welke je wilt. Ik ben gezegend. Geef mij maar wat er overblijft, en ik zal meer succes hebben dan wie ook.’ Die verkoper ziet God als zijn Bron in plaats van alleen zijn eigen persoon en eigen inspanningen.

Genesis 13 laat ons zien dat Abraham in de zegen geloofde en daardoor leefde hij in voorspoed. In het volgende hoofdstuk nam hij

318 slaven, die in zijn huis geboren waren, en ook opgeleid als soldaat (er moeten ook vaders, moeders en kinderen geweest zijn; ik weet zeker dat hij meer dan 1.000 slaven gehad heeft). Met alleen de slaven die in zijn huis geboren waren, versloeg hij vier koningen. Alleen met hen!

De oorlogsbuit als gevolg van deze overwinning had een waarde van vele miljoenen. Abraham gaf tienden aan Melchizedek, de koning van Salem. Toen zei de koning van Sodom: ‘Geef ons alleen onze vrouwen en kinderen terug, maar houd de bezittingen voor uzelf.’ Abraham antwoordde: ‘Ik zweer bij de HEERE, God, de Allerhoogste, … dat ik niets, van draad tot schoenriem toe, ja, niets van alles wat van u is, zal nemen, zodat u niet kunt zeggen: Ik heb Abram rijk gemaakt.’ Hij gaf miljoenen aan buit terug die door de overwinning echt van hem waren, omdat hij geloof in God stelde (Genesis 14:14-23). Abraham geloofde in de zegen en het was Gods zegen die hem rijk maakte (Spreuken 10:22).

‘Hoe durf je!’

God heeft gezegd dat Hij je zal zegenen (Deuteronomium 15:6).

Ik bid dat je dit begrijpt!

In mijn jeugdjaren was ik introvert, te verlegen en beschaamd om mensen aan te kijken. Niks ging echt goed. Ik geloofde gewoon niet dat ik iets kon. Ik was al wedergeboren voordat ik op 23 maart 1968 een bovennatuurlijke ontmoeting met de Heer had. Daarna geloofde ik dat ik gezegend was en dat alles wat ik ter hand nam, vruchten zou afwerpen (Deuteronomium 28:8). Het heeft even geduurd, maar ik begon zegen te ervaren. Door mijn eigen domheid hebben Jamie en ik het ongeveer vijf tot tien jaar zwaar gehad, maar niemand kan ooit gemerkt hebben dat wij arm waren. Ik heb het nooit aan iemand verteld. Ik gedroeg mij

er niet naar en ook aan mijn spreken was het niet te merken, ik liep er ook niet terneergeslagen bij en had ook geen treurige blik.

Het was zelfs zo dat ook Jamie’s vader geen idee had hoe moeilijk wij het hadden. Toen wij verschillende jaren geleden ons bedienings-gebouw in Colorado Springs aan de Heer opdroegen, heb ik wat van die verhalen verteld om God de eer te geven voor wat Hij gedaan had. Ik getuigde ervan hoe God ons in staat gesteld had het gebouw schuldenvrij voor de bediening te kunnen openen. Wij prezen God en deelden verhalen over onze ‘dagen van armoede’ om het contrast aan te geven en zeiden: ‘Ik heb dit niet gedaan, maar God!’ Jamie’s vader liep het podium op en berispte mij en zei: ‘Hoe durf je! Als wij geweten hadden dat het jullie zo verging, zouden wij jullie geholpen hebben.

Nu heb je ons in een kwaad daglicht gezet!’ Onze eigen familie wist niet dat wij het zwaar hadden. Niemand wist het. Wij zeiden het tegen niemand omdat wij geloofden dat wij gezegend waren, ook al konden wij het nog niet zien.

Het duurde even voordat ik wat dingen door had, want ik leer maar langzaam, maar weet je wat? Nu zijn wij gezegend. Ik werk tegen woordig veel beter samen met Gods bovennatuurlijke wetten. Zijn zegen is op bovennatuurlijke wijze overvloedig zichtbaar geworden. Maar zelfs in die tijd geloofden wij dat wij gezegend waren. Je moet geloven!

In document Leef vanuit het beste van God (pagina 107-111)