• No results found

Geen bezwering

In document Leef vanuit het beste van God (pagina 146-149)

E

en tijdje geleden hadden wij een kantoor in Manitou Springs in Colorado. Het gerucht ging dat de meest vooraanstaande satanist van Amerika het huis ernaast gekocht had, er ging wonen en er zijn hoofdkwartier zou inrichten. Het bleek maar een gerucht te zijn en het is nooit gebeurd, maar terwijl dat gerucht de ronde deed, kwamen mensen naar mij toe en vroegen: ‘Ga je je gebouw te koop zetten? Ga je weg uit Manitou Springs?’ Als ik vroeg waarom ik zou verhuizen, was hun antwoord: ‘Omdat de hogepriester van de satanskerk naast jou komt wonen!’

Ik antwoordde: ‘Ik hoop dat hij er gaat wonen. Die kerel heeft Jezus nodig.’

‘Maar het is de hoogste priester die satan in Amerika heeft!’

‘Dat maakt mij niks uit’, zei ik.

Mensen die van zoiets onder de indruk zijn, snappen de kracht van de zegen niet. Wat God gezegd en gedaan heeft, kan satan niet stoppen, behalve als wij angstig worden en geloven dat hij dat wel kan.

‘Werk?’

Toen je nog mocht roken in een vliegtuig, zat ik eens op een vlucht naast een hogepriester van de satanskerk. Hij wilde mij vervloeken, mijn hart eruit snijden en mij als offer aanbieden. Wij zaten op de achterste rij, ik in het midden, ingeklemd tussen die man, die bij het raam zat, en een van mijn medewerkers, die aan het gangpad zat. De satanist rookte twee sigaretten terwijl het vliegtuig nog bij de gate geparkeerd stond. De stewardess kwam langs en zei dat hij moest stoppen met roken. Hij vervloekte haar waar zij bijstond. Het was een verachtelijke, kwaadaardige en valse kerel. Zijn baard reikte tot zijn middel en hij droeg een legerjack dat vol brandgaten zat van de sigaretten. Hij stonk een uur in de wind en zijn nagels waren wel twee en een halve centi-meter lang, met groene en gele troep die eronder vandaan kwam. De man was walgelijk, smerig en onbeschoft — en ik zat naast hem.

Ik probeerde een gesprek met hem te beginnen en vroeg hem onder andere waar hij vandaan kwam. Toen ik vroeg: ‘Wat voor werk doet u?’

Antwoordde hij: ‘Werk?’ (Herinner je je Maynard, die hippie die niet werkte, van de Dobie Gillis show? Deze vent klonk precies zoals hij.) Hij ging verder: ‘Waarom zou ik werken als de regering goed in mijn levensonderhoud voorziet en ik mijn eten uit vuilnisbakken kan halen?

Ik krijg overheidssteun. Dit kapitalistische systeem kan niet functio-neren zonder dat er 10% werklozen zijn. Ik help het systeem er alleen maar mee.’

Ik vertelde hem dat God Adam en Eva schiep en ze werk te doen gaf (Genesis 2:5). Ik zei: ‘Je moet wat doen, niet alleen om anderen tot zegen te zijn, maar ook voor jezelf.’ Ik begon over de Heer te vertel-len, maar hij wilde niet luisteren. Hoewel hij uit het raam keek, bleef ik doorpraten. Het vliegtuig was intussen vertrokken en we waren

inmiddels in de lucht. Hij draaide zich gewoon om, trok zijn neus naar me op en schreeuwde: ‘Je praat met een discipel van de Maharishi’, of iets dergelijks. Hij sprak zijn grote, lange naam uit, waarvan ik later ontdekte dat het een van de namen voor de duivel was. Later in ons gesprek gaf hij toe dat hij een hogepriester van satan was. Hij beweerde dat hij bij meer dan twintig mensen het hart uitgesneden had tijdens het brengen van menselijke offers. Deze man was een puinhoop! Hij had net in mijn gezicht geschreeuwd (letterlijk), en je kon haat en vuur in zijn demonisch-bezeten ogen zien.

Wat zou jij in zo’n situatie gedaan hebben? Had je de hand van de man aan de andere kant gegrepen en gezegd: ‘We moeten bidden! In de Naam van Jezus, binden wij deze demonen …?’

Die kerel had mij uitgedaagd, dus ik stak ook mijn neus naar hem op en schreeuwde terug: ‘Je hebt te doen met een discipel van de Here Jezus Christus en mijn God is groter dan jouw god!’ Je had moeten zien wat die man deed. Toen ik dat zei, werd hij hysterisch! Hij werd aangegrepen door een panische angst. Hij sprong overeind, zette zijn voeten op de stoel en leunde achterover tegen de muur. Hij begon als een hond te blaffen, met zijn tanden te klakken en allerlei dingen te doen. Twee Filippijnse vrouwen die voor ons zaten, staarden naar ons.

Ik kon hun ogen net boven de rugleuning uit zien steken terwijl zij naar ons keken.

‘Doe je best maar!’

Ik brandde tegen hem los: ‘Jouw god is een sukkel. Hij is een niemendal!’ Weet je, er kwam geen enkele stewardess naar ons toe en zes rijen mensen voor ons stonden op en liepen weg. Ik weet niet waar de andere passagiers bleven; ze waren gewoon ineens weg.

‘Jouw god is een sukkel. Wat heeft ‘ie een klungel van een vent hier naast mij gezet. Jij bent een erbarmelijk vertegenwoordiger van jouw god. Jij moet uit vuilnisbakken eten. Je stinkt. Wie wil jouw god dienen?’ Ik gaf hem gewoon de volle laag.

De vlucht duurde vier en een half uur, en die hele tijd leverden wij vernietigende kritiek op elkaar. Op een zeker moment zei hij: ‘Ik moet naar het toilet.’ Hij stond op en toen hij terugkwam, was hij rustig. Ik weet niet wat hij gedaan heeft, maar hij was gekalmeerd. Hij keek uit het raam en merkte op: ‘Mooie dag, hé?’

Ik antwoordde: ‘Elke dag is een mooie dag met Jezus.’ Toen ik Jezus’

naam noemde, sprong hij weer overeind en begon weer te blaffen. Toen bedreigde hij me en zei: ‘Ik heb zevenentwintig mensen gedood en hun hart als menselijk offer gebracht. Ik kan jou vervloeken en binnen een paar minuten tijd ben je dood!’

Ik antwoordde: ‘In Spreuken 26:2 staat dat een vloek zonder reden niet aankomt. Ik daag je uit. Vervloek me. De vloek zal op jou terecht komen. Doe je best maar!’ Ik daagde die vent gewoon uit.

In document Leef vanuit het beste van God (pagina 146-149)