• No results found

EEN ONVERWACHT BESLUIT: LUTHER VERLOOFD MET KÄTHE

In document CATHARINA VON BORA (pagina 45-51)

Het jaar 1525 begon met een sombere, bange Nieuwjaarsdag. Steeds dichter en dichter pakten de wolken zich opeen, die zich al sinds de maand oktober van het vorige jaar aan de horizon hadden vertoond en het naderende onweer begon zich steeds dreigender te doen aanzien.

In Thüringen, Frankenland en Zwaben had het al lang onder de onder ondragelijke lasten zuchtende boeren gesmeuld; daar was Luthers prediking van ‘De vrijheid van een christenmens’ als een vonk in de opgehoopte tondel gevallen, en een brand was ontstaan, waarvan de vlammen van de wereld schrik en angst aanjoegen. Werkelijk had Luther, op wie zij hun hoop vestigden, zich het lot van de arme ongelukkige boeren aangetrokken en met de stem van een profeet de adel scherp in het geweten getast, en hen vermaand de boeren toe te geven wat zij in hun twaalf artikelen eisten, want die eisen waren billijk, en het zou dan ook weldra tot een gewenste vrede zijn gekomen, als de ridders maar enig doorzicht of zelfs enige menselijkheid hadden bezeten.

Daar Luthers woorden echter geen gevolg hadden, ja zelfs de adel zich nog veel meer verhardde in zijn trots brak het onweer met vreselijke kracht los.

In het Schwartwald begonnen, breidde zich het oproer, aangroeiend als een lawine, door het gehele Zwabenland, Frankenland en Thüringen.

Overal stegen de vlammen op van kastelen en kloosters en het bloed van de op de wreedste wijze vermoorden schreide ten hemel. Door de Zwichauer profeten nog steeds aangezet, maakte een woeste, dierlijke waanzin zich van de boeren meester; het

was alsof de aard van een tijger die bloed geroken had in hen was gevaren en vorsten en ridders verstijfde het bloed in de aderen.

Luther was ten diepste verslagen en bezwaard. Met zijn onverschrokken heldenmoed waagde hij zich tweemaal te midden van de oproerige benden, om door de macht van zijn stem de moordenden en plunderenden te beteugelen en tot bezinning te brengen.

Maar deze keer bleef zijn woord machteloos en met een verslagen hart keerde hij naar Wittenberg terug; met nog meer droefheid dan voorheen schreef hij een blaadje "tegen de rovende en moordende boeren" en riep de vorsten tegen hen op ten strijde.

Werkelijk maakten deze zich op zijn woord direct op en traden de ongeregelde bonden van de brandstichters met een welgeordend, strijdvaardig leger tegemoet.

Nu was de zege niet lang twijfelachtig, en met een onlesbare dorst naar wraak woedden, tot Luthers nieuwe smart, nu de overwinnaars na afloop van de strijd tegen alles wat de boerenkiel droeg.

Door het hele land luidden de klokken. De vrede en de harten van de stedelingen jubelden van dankbaarheid. Luther echter zat eenzaam in zijn cel en treurde. Hij gebruikte spijs noch drank, hij dacht niet aan slapen, hij zat slechts met gebogen hoofd op de grond te staren en slaakte lange, diepe zuchten. Hij had er ook reden toe, want het scheen wel dat alle hand tegen hem was. Vloeken en verwensingen van de zijden van de Roomsen: "U bent de man wiens godslasterlijke rede over de vrijheid de ketenen van de slavernij heeft verbroken en al dit bloedvergieten na zich gesleept."

Vloeken en verwensingen ook van de zijde van de boeren: "U hebt onze hoop bedrogen; nog erger: u hebt ons verlaten en verraden."

En zijn vrienden? Angstig en bevreesd trokken zij zich terug. Ook het Evangelie scheen zijn macht verloren te hebben. Ach, was het met hem gedaan?

Bij al deze zorgen voegde zich nog, om de maat vol te maken, het verpletterende bericht uit Torgau, dat de vorst wiens wijsheid en standvastigheid een sterke steun voor de zaak van het Evangelie waren geweest, de 5e Mei het tijdelijke met het eeuwige had verwisseld. Niets dan treurigheid, overal rampen! Moest het dan weer nacht worden, nadat de morgenstond van de nieuwe dag eerst zo schoon de hemel had gekleurd? Wilt U dan Uw dienaar dus te schande maken, o God, nadat hij zo vol moed zijn loop was aangevangen?

In Wittenberg vroeg men elkaar vol angst af: "Waar is Luther?" Zijn kansel was leeg, zijn studenten vonden een verlaten leerstoel. Daar zat hij in zijn cel, heel alleen, zelfs zijn trouwe dienaar durfde hem niet naderen, veel minder dus enig ander.

Dood voor de wereld zat hij daar, alleen levend voor het gebied van de geest en het leven van het gebed. Zo had hij daar steeds gezeten als er iets groots in hem omging;

zo had hij ook gezeten toen hij het besluit opvatte de paus en de hele wereld de waarheid te zeggen en de strijd te aanvaarden met Rome's bijgeloof.

Luther, wat bezielt u thans, wat overdenkt u? Is uw zuchten de klacht van een Elia:

"Het is genoeg, neem nu Heere mijn ziel?" Is dit zwijgen een stomme vertwijfeling aan u zelf en aan de waarheid van uw roeping?

Nee, dat kan het niet zijn, - het is een strijd, de krachtige strijd van een heldenhart.

Zie, hij bidt! O, thans zal de spanning van zijn ziel wijken. Zie, hij bidt! Thans bevindt het verslagen gemoed zich op de rechte plaats vanwaar hem de hulp komen zal. En zie, de benevelde ogen zien weer helder voor zich, van het bewolkte voorhoofd verdwijnen de rimpels, - een heilig voornemen spreekt uit zijn ten hemel geslagen blik en met een krachtig besluit verlaat hij zijn cel, met vaste schreden wendt hij zich naar het huis van één van zijn beste vrienden, de schilder Lukas Cranach, en klopt daar aan.

De schilder bevond zich juist in zijn werkplaats en op zijn ezel stond het portret van Bugenhagen, één van de leraars van Wittenberg. Bij het binnentreden van. Luther liet hij verheugd zijn penseel vallen en ging hij hem met uitgebreide armen tegemoet.

"Mijn Maarten! O, God zij geloofd, dat wij u terug hebben! Wij verkeerden in de grootste angst over u, want in vier dagen hebben wij uw aangezicht niet aanschouwd.

God zij geloofd, die onze angst van ons heeft genomen! - Maar, hoe kijkt u zo opgewekt, Maarten? Wat voor goed is u overkomen, dat uw blik zo helder en kalm de toekomst tegemoet ziet?"

Bijna plechtig zag Luther zijn vriend aan en zei: "Laat doctor Bugenhagen en de rechtsgeleerde, doctor Apel, verzoeken hier te komen, u drieën moet mij een vriendschapsdienst bewijzen!"

Zonder te vragen waarom zond Cranach een boodschap aan de beide vrienden en weldra waren deze aanwezig, niet minder verheugd bij de aanblik van Luther dan de schilder.

Nu nam Luther op plechtige toon het woord. "Mijn geliefde vrienden!" sprak hij vastberaden. "Een grote omkeer heeft in mijn hart plaatsgehad, waarover ge u zeer zult verwonderen! Ik zal uw ziel niet lang ophouden, maar het u in korte woorden mede- deden: God heeft broeder Maarten bevolen: "Ga heen, en neem een vrouw!"

De aanwezigen zagen elkaar verbaasd, bijna ontsteld aan en konden geen woord uitbrengen; hun ogen zochten na de eerste schrik de doctor, die rustig voortging: "Ja, dit is van de Heere geschied, en het is bijna een wonder in mijn ogen, daarom is mijn hart ook zo gerust bij dit besluit."

"Dan zij de naam des Heeren geloofd!" riep thans Lukas Cranach, die het eerst weer tot zich zelf kwam. "Broeder Maarten, dat is van God, en een verhoring van mijn stille gebeden. Maar zeg ons nu ook wie onder de dochteren des lands de uitverkorene is!"

"Haar naam is Catharina von Bora!" sprak Luther en zijn stem klonk vol en diep.

Opnieuw volgde een ogenblik van stilte, daarop traden de drie mannen op de doctor toe en drukten hem met innigheid de handen.

"Ook dit is van God," riep Cranach in blijde vervoering: "want van allen die ik ken is zij degene, die de profeet des Allerhoogsten het meest waardig is."

Ook Bugenhagen gaf in hartelijke bewoordingen zijn blijdschap over de gedane keuze te kennen, terwijl Cranach de deur opende en weldra met zijn gade terugkwam.

In vrouwe Barbara's ogen schitterden twee heldere pareldroppels terwijl zij op de doctor toetrad en hem de hand reikte.

"De Heere zegene u, eerwaarde heer," sprak zij met bewogen stem: "en de Heere zegene de maagd, die ge u hebt verkoren! O, hoe dank ik mijn God, die u zo grote genade heeft bewezen en na de droeve dagen die u doorleefd hebt zulk een vrolijke zonneschijn over uw hoofd doet opgaan! Ach doctor, u hebt tot hiertoe in uw woorden de echtelijke staat juist zo hoog geroemd, thans zult u ervaren dat hij u nog meer geluk zal aanbrengen, dan woorden vermogen uit te drukken."

Op dit ogenblik kwam een bediende binnen met een kruik wijn en vier zilveren bekers op een verguld blaadje. "Zet u neer, vrienden," nodigde Cranach: "opdat de ontroerde harten weer tot rust mogen komen."

Terwijl vrouwe Barbara de bekers vulde met Spaanse wijn, namen de mannen plaats op de fraaigesneden houten zitbankjes die haar echtgenoot had aangeschoven.

"Maar vertel ons nu eens, broeder Maarten," zei Cranach, zich vergenoegd in de handen wrijvend: "hoe zulk een groot verandering in uw ziel heeft plaatsgehad, want ik had zulk een besluit nooit van u durven verwachten!"

Luther dronk een teug wijn eer hij antwoordde. "De mensen wikt, God beschikt," zei hij toen. "En wanneer Hij iemand ergens toe leidt, wie vermag dan de verzenen tegen de prikkels te slaan? Het eerst dacht ik aan mijn vijanden, die zeggen: dat is ook een held, die anderen tot de echtelijke staat aanzet, maar zichzelf er niet in waagt. En toen besloot ik de duivel en zijn aanhang, de grote hanzen, vorsten en bisschoppen te trotseren door een vrouw te nemen en zo door mijn gedrag op mijn woorden over de verworpen en verachte huwelijke staat het zegel te drukken.

En nu ben ik van plan dat zelfs zo spoedig mogelijk te doen, opdat de tijd mij niet ontbreke om mijn voornemen ten uitvoer te brengen, want de tijden zijn boos en wellicht is mijn laatste uurtje weldra geslagen. Ik wil dus zodra mogelijk bruiloft houden, opdat de dood mij niet voor die tijd verrasse. Verder heb ik ook gedacht aan mijn goede oude vader en aan diens verdriet toen ik als een ongehoorzame zoon in het klooster ging. Nu wil ik mijn zonde weer goed maken en hem op zijn vaak herhaalde bede antwoorden: "Zie lieve vader, uw Maarten heeft een vrouw, wees nu gerust en verheug u met hem!" Ten derde gedacht ik velen van mijn vrienden die nog zwak van moed zijn en die niet durven overgaan tot een huwelijk omdat Luther het ook niet doet zo wil ik dus mijn leer, die misschien weldra na mijn dood weer onderdrukt zal worden, nog met mijn voorbeeld voor de zwakken bekrachtigen!"

"En onze lieve Käthe!" riep in blijde verrukking vrouwe Barbara uit. "Zij is een gezegende onder de vrouwen, haar snoeren zijn gevallen in lieflijke plaatsen!"

"Heeft zij al enig vermoeden van wat u haar wilt vragen?" vroeg doctor Apel.

"Nee," antwoordde Luther: "wel heb ik haar in de laatste tijd vaker ontmoet dan anders het geval was en ik heb haar menigmaal met innerlijk welgevallen gadegeslagen als zij aan haar bezigheden was en haar veel deugden mij steeds duidelijker werden. Toch ben ik niet hartstochtelijk verliefd, en klopt mijn hart zeer rustig, zoals men het ook van een veertiger als ik verwachten kan, hoewel ik Käthe hartelijk liefheb. Zij zal dan ook wel in het minst niet vermoeden wat haar heden zal overkomen, maar toch hoop ik dat zij mij haar hand niet zal weigeren. U, mijn geliefde vrienden, wil ik nu vragen met mij tot haar te gaan, opdat mijn verloving, in het bijzijn van getuigen geschied, van kracht en geldig zij voor de gehele wereld."

"Nu, dat is een aangename taak, zoals ik er nog maar weinig bij de hand heb gehad,"

jubelde Cranach.

"Maar zeg mij, Maarten, waarom u zulk een besluit zo heimelijk wilt ten uitvoer, brengen. Moest niet Melanchton . . ."

"Ach, spreek mij niet van hem," viel Luther in. "Hij behoort tot die wankelmoedigen, die vrezen dat mijn ganse werk zal instorten indien ik in het huwelijk treed, en dat dan nog wel met een voormalige non. Wat geschieden moet, moet dus nu in alle stilte gebeuren, opdat niet de satan opnieuw allerlei hindernissen in de weg moge leggen, niet alleen van de zijde van onze vijanden, maar ook van die van onze vrienden!"

Doctor Apel had, schijnbaar in diep nadenken verzonken, toegeluisterd. Thans hief hij met een verlegen lachje het hoofd op en wendde zich tot Luther.

"Mijn ziel is zeer verblijd, evenzeer als die van onze vrienden hier; en toch één zaak werpt een schaduw over mijn vreugde, n.l. deze, of Catharina, bij al de voortreffelijk-heid van haar hart en gemoed wel een genoegzaam ontwikkelde geest bezit om u op de duur te voldoen? Uit het klooster heeft zij zeker niet te veel geleerdheid en kennis

meegebracht! Vergeef mij, dat ik zulk een bedenking durf opperen, maar zij moest mij van het hart!"

Luthers ogen schitterden van een heilig vuur. "Wel, vriend Apel, wat is het dan, dat Meester Philippus Melanchton zijn vrouw zo dierbaar en zijn huis tot zulk een tempel van geluk maakt? Zie, ook hij heeft niet naar een enkel geleerde vrouw gezocht, maar meer op het hart gezien. Een geleerde vrouw toch is als een grote stekende vlieg, wier vleugels glinsteren en die er enkel op uit is te schitteren en te steken. Wat de man behaagt en hem het huwelijk tot een paradijs maakt is een vrouw met een zacht, vroom gemoed, met een stille, ootmoedige ziel, met een hart vol liefde en toewijding, en met een zachte, kundige hand, die haar huis wèl weet te regeren."

Een dankbare blik uit Barbara's ogen beloonde de doctor voor dit woord.

"Laat ons nu echter in Gods naam gaan," drong Cranach aan, terwijl hij naar mantel en baret greep.

De mannen verlieten onder ernstig zwijgen het huis en vrouwe Barbara maakte stil achter hen het teken van het kruis.

Op de deel zaten vrouwe Elze en Catharina von Bora en schilden rapen voor het middageten.

"Is het dan waar?" vroeg de laatste: "dat de nieuwe keurvorst bij zijn troonsbeklimming plechtig verklaard heeft de zaak van het Evangelie met alle macht en ijver in zijn bescherming te nemen?"

Vrouwe Elze knikte toestemmend. "Reeds tijdens het leven van zijn broeder, heeft hij zich herhaaldelijk vriendelijk en minzaam tegen doctor Maarten uitgelaten en hem met eerbewijzen overladen."

Catharina's ogen schitterden. "Ere wie ere toekomt! Zie, de grote doctor is van zijn schouderen en opwaarts hoger dan al het volk, en keizer, koningen en vorsten, allen moeten voor hem bukken."

Met een glimlach zag Elze de geestdrift, die zich van Catharina, meester maakte, zodra de naam van Luther genoemd werd, maar wijselijk trachtte zij het gesprek op een ander onderwerp te brengen.

"Wilt u vandaag liever in de keuken bezig zijn, of boven wat wij gesponnen hebben in de kast wegleggen?" vroeg zij vriendelijk.

"Kies maar wat u het liefst wilt, dan doe ik het andere," was Käthe's antwoord.

Op dit ogenblik werd de zware klopper gehoord en nadat Catharina dienstvaardig de deur had geopend, traden Luther, Cranach, Bugenhagen en Apel binnen. Ernstig, bijna plechtig was hun groet, niet vriendschappelijk en gemeenzaam zoals anders, zodat Catharina enigszins bevreemd ter zijde trad.

De vier mannen traden eerst op vrouwe Elze toe, wie hun plechtige aanhef eveneens een plotselinge schrik veroorzaakte.

"Wil mij veroorloven," zo begon Luther: "in uw tegenwoordigheid en in het bijzijn dezer drie geachte vrienden met Catharina von Bora een gewichtige aangelegenheid te bespreken."

Met een vragende blik op Luther en de drie op de achtergrond gebleven mannen wenkte vrouwe Elze, na een ogenblik van beraad, Käthe naderbij te treden, die nu met een snelkloppend hart naar voren trad.

"Hartelijk geliefde jonkvrouw!" zo ving Luther aan: "het is u welbekend hoe ik ten allen tijde levendige belangstelling getoond heb in uw lot en hoe ik voor u heb uitgezien naar een waardig echtgenoot, opdat u in de heilige staat van het huwelijk uw bestemming geheel bereiken mocht. Toch hebben mijn bemoeiingen tot de huidige

dag niet mogen gelukken, hetgeen mij zeer bezwaard heeft en mij een oorzaak was van grote bekommernis. Daar echter het spreekwoord zegt "alle goede dingen bestaan in drieën," zo kom ik heden nogmaals in zulk een aangelegenheid tot u en vraag ik u.”

Angstig afwerend hief de jonkvrouw haar handen op en trachtte iets te zeggen, maar zij kon geen woord uitbrengen.

"Wees niet bang, lieve Catharina," ging Luther op zachte, tedere toon voort: "niet voor iemand anders kom ik heden, maar, daar God mij in het hart heeft gegeven niet langer te aarzelen, maar mijn woorden door mijn voorbeeld te bezegelen, en mijn hart mij zonder lang nadenken heeft gezegd wie mij het dierbaarst was van alle jonkvrouwen, zo vraag ik u thans voor het aangezicht van God en van deze vier getuigen of u van zins en willens bent doctor Maarten Luther als zijn wettige huisvrouw lief te hebben en te volgen."

Een diepe, ademloze stilte heerste in het ruime vertrek. Onbewegelijk stonden de drie mannen op de achtergrond. Vrouwe Elze staarde met open mond de doctor aan, en Catharina? Haar hele lichaam beefde, haar hand tastte naar de leuning van de naast haar staande stoel en al het bloed week van haar wangen, terwijl haar hart plotseling scheen stil te staan.

Zo verliepen enige ogenblikken. Toen sloeg zij haar blikken ten hemel en, alles om zich heen vergetend fluisterden haar lippen: "O Heere mijn God, U weet, hoe ik als mijn grootste geluk op aarde U bad hem te mogen dienen als zijn dienstmaagd. En nu zal ik zijn vrouw zijn? Ach, Heere, doe mij niet bezwijken onder Uw goedheid!"

Van de zijde waar vrouwe Elze stond, werd een zenuwachtig snikken gehoord, en diep geroerd vatte Luther Catharina's hand. "Wilt u dus de mijne zijn tot in de dood?"

"Ja," klonk het zacht maar als een juichkreet van de trillende lippen van de jonkvrouw en met zulk een kracht stroomde het bloed terug naar haar wangen, dat zij er nooit lieftalliger had uitgezien dan op dit ogenblik dat haar Heere het grootste aardse geluk schonk.

Daarop boog de grote Doctor zich tot haar neder en gaf haar de verlovingskus.

Die avond waren de vensters van de bovenverdieping van het huis van de

Die avond waren de vensters van de bovenverdieping van het huis van de

In document CATHARINA VON BORA (pagina 45-51)