• No results found

bevoegdheid tot tenuitvoerlegging vanuit strafrechtsdogmatisch perspectief

2.3 De dadelijke uitvoerbaarheid

Inmiddels kan een ontwikkeling worden geconstateerd waarbij steeds vaker een wettelijke uitzondering op de hoofdregel van art. 557 lid 1 Sv wordt gecreëerd. In een aantal (deels in werking getreden) wetsvoorstellen wordt de rechter de moge-lijkheid toegekend om de straf of maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zodat het instellen van hoger beroep of cassatie geen schorsende werking heeft.20 Met deze wetswijzigingen hangt samen een onderzoek naar een bredere toepassing van de dadelijke tenuitvoerlegging van sancties, die een direct gevolg hebben voor de veiligheid en gedragsbeïnvloeding, zoals de voorwaardelijke strafoplegging in brede zin, de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders en de terbeschikkingstelling, maar ook van sancties zoals de taakstraf, de geldboete en de vrijheidsstraf.21

Een eerste uitzondering wordt gemaakt door art. 38 lid 6 en 7 Sr waarin wordt bepaald dat de rechter op vordering van de officier van justitie of ambtshalve kan bepalen dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Dit bevel gaat in op het ogenblik waarop de verdachte ter tenuitvoerlegging van dit bevel wordt aangehouden dan wel op het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging van een ander bevel tot vrijheidsbeneming, in dezelfde zaak gegeven, eindigt.22 Deze wetswijziging beoogt de toezichtloze periode te verkorten en daarmee de kans op recidive te verkleinen.23

Ten tweede heeft de rechter bij de rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel de mogelijkheid om deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren (art. 38v lid 4 Sr). De vrijheidsbeperkende maatregel kan bestaan uit een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht (art. 38v lid 2 Sr) en kan slechts worden opgelegd indien de rechter de verdachte veroordeelt voor een strafbaar feit24, dan wel in de rechterlijke uitspraak overeenkomstig art. 9a Sr wordt bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd (art. 38v lid 1 Sr). De vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen zelfstandig of in combinatie met een andere straf of maatregel worden opgelegd (art. 38v lid 6 Sr). De rechter kan bevelen op welk tijdstip het bevel ingaat.25 Alleen voor het

20 Zie over deze ontwikkeling ook Mevis 2010a, p. 1108-1111 en Bleichrodt, Mevis & Volker 2012.

21 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 84, p. 4 en Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p.

12. Zie voorts Bleichrodt, Mevis & Volker 2012 en Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 123, p. 9. Zie voorts Opstelten 2012.

22 Wet van 1 juli 2010 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (Aanpassing tbs met voorwaarden), Stb. 270 (inwtr. 1 september 2010, Stb. 308).

23 Zie voorts Kamerstukken I 2009/10, 31 823, nr. 3, p. 7.

24 Gelet op het vervolg van de zin bedoeld de wetgever kennelijk dat de rechter de verdachte veroordeelt voor een strafbaar feit tot een straf of maatregel.

25 Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 11. Wet van 17 november 2011 tot Wijziging van

het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod), Stb. 546 (inwtr. 1 april 2012, Stb. 2011, 615).

deel van het vonnis dat de vrijheidsbeperkende maatregel betreft kan de rechter be-velen dat het direct ingaat. De dadelijke uitvoerbaarheid kan dus niet een tegelijke-rtijd opgelegde straf of andere maatregel betreffen. Het gevolg hiervan is dat voor wat betreft de tenuitvoerlegging van het vonnis twee afzonderlijke trajecten voor tenuitvoerlegging ontstaan.26 De dadelijke uitvoerbaarheid is voorts met een aantal waarborgen omkleed. Zo kan de voorwaarde enkel dadelijk uitvoerbaar worden verklaard indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een persoon of bepaalde personen (art. 38v lid 4 Sr). Ook kan de rechter die kennis neemt van het hoger beroep ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid – en daarmee de tenuitvoerlegging van die voorwaarde – opheffen (art. 38v lid 5 Sr).27

Een derde kan de regeling van de voorwaardelijke veroordeling worden genoemd. Op grond van art. 14e lid 1 Sr kan de rechter bij zijn uitspraak ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie bevelen dat de gestelde voorwaarden en het daarop door de reclassering uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Als voorwaarde voor de dadelijk uitvoerbaar verklaring geldt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantast-baarheid van het lichaam van een of meer personen. Deze voorwaarde lijkt strenger dan de voorwaarde die wordt gesteld bij de vrijheidsbeperkende maatregel, te weten dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een persoon of bepaalde personen. De bescherming van de veiligheid en de lichamelijke integriteit rechtvaardigen volgens de memorie van toelichting dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat de tenuitvoerlegging eerst een aanvang neemt na het onher-roepelijk worden van de veroordeling. Ook in dit geval kan het bevel strekkende tot de dadelijke uitvoerbaarheid worden opgeheven door de rechter bij wie het hoger beroep tegen de veroordeling aanhangig is (art. 14e lid 2 Sr).28

De figuur van de dadelijke uitvoerbaarheid van rechterlijke beslissingen is als gezegd niet nieuw in ons wetboek.29 De hiervoor besproken voorwaarden en sancties hebben met elkaar gemeen dat zij niet van rechtswege dadelijk uitvoerbaar zijn, zoals dat wel het geval is bij bijvoorbeeld de bevelen tot voorlopige hechtenis, maar dat zij door de rechter dadelijk uitvoerbaar kunnen worden verklaard.30

26 Kamerstukken II 2010/11, 32 551, p. 1, 5 en 11.

27 Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 12.

28 Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 12-13. Wet tot wijziging van het Wetboek van

Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 17 november 2011, Stb. 545 (inwtr. 1 april 2012, Stb. 2011, 615).

29 Hiervoor werd reeds gewezen op de dadelijke uitvoerbaarheid van bevelen tot voorlopige hechtenis en die tot opheffing daarvan (art. 73 lid 1 Sv) en het bevel van de rechter-commissaris tot inverzekeringstelling (art. 545 lid 2 Sv).

30 Art. 73 lid 1 Sv bepaalt in dit verband dat bevelen tot voorlopige hechtenis en die tot opheffing daarvan dadelijk uitvoerbaar zijn. Datzelfde geldt voor bevelen van de rechter-commissaris tot inverzekeringstelling ex art. 545 lid 1 jo. lid 2 Sv.

Tegen de dadelijke uitvoerbaarheid is een aantal bezwaren aan te voeren. Zo is het maar de vraag of een beslissing die dadelijk uitvoerbaar is later ongedaan kan worden gemaakt. Het dadelijk uitvoerbaar verklaren van een rechterlijke beslissing kan bovendien invloed hebben op de rechterlijke beslissingsvrijheid van de hogere rechter. Doordat de beslissing reeds ten uitvoer is gelegd op het moment dat de hogere rechter over de zaak oordeelt, wordt deze voor een voldongen feit gesteld. Het is niet uit te sluiten dat het oordeel van de hogere rechter hierdoor wordt beïnvloed, met name voor wat betreft de straftoemeting.31 Op dit punt kan een vergelijking worden gemaakt met zaken waarin de rechter een straf oplegt die gelijk is aan de voorlopige hechtenis. Bovendien rijst de vraag hoe de dadelijke uitvoerbaarheid zich verhoudt tot de onschuldpresumptie, zoals neergelegd in art. 6 lid 2 EVRM. In enkele wetsvoorstellen is deze vraag aan de orde geweest. De wetgever concludeert dat er van strijd met het beginsel van ‘presumptio inno-centiae’ geen sprake is. De veroordeelde wordt namelijk voor onschuldig gehou-den totdat er onherroepelijk is beslist. De sanctie wordt door de strafrechter opge-legd op grond van een procedure die voldoet aan alle eisen van art. 6 EVRM. Er is bovendien een rechterlijk oordeel nodig om tot tenuitvoerlegging van de ver-vangende hechtenis over te gaan.32

De rechter moet in de hiervoor genoemde gevallen beoordelen of de dadelijke uitvoerbaarheid van de straf of maatregel in het concrete geval gerechtvaardigd is. Tegelijkertijd geldt dat de beoordeling van de vraag of de dadelijke uitvoerbaarheid in het concrete geval geboden is ook bij het openbaar ministerie wordt gelegd. De officier van justitie krijgt namelijk de discretionaire bevoegdheid om een vordering tot dadelijke uitvoerbaarheid bij de rechter in te dienen. Doorslaggevend bij de vraag of een sanctie of een voorwaarde dadelijk uitvoerbaar zou moeten kunnen worden verklaard en door de officier van justitie als zodanig zou moeten kunnen worden gevorderd – gelet op de hiervoor uiteengezette ratio van art. 557 Sv – zou mijns inziens de vraag moeten zijn of het ten uitvoer leggen daarvan onherstelbaar nadeel zou meebrengen voor de veroordeelde.33

Voor de tenuitvoerlegging betekent het voorgaande dat het openbaar ministerie eerder de bevoegdheid krijgt tot tenuitvoerlegging. Dat maakt dat de vraag naar de executieplicht van het openbaar ministerie ook eerder aan de orde komt. Het zou namelijk weinig zin hebben om een sanctie dadelijk uitvoerbaar te verklaren indien deze vervolgens niet (voortvarend) ten uitvoer wordt of kan worden gelegd. De

31 Vgl. De Hullu 1989, p. 423.

32 Zie o.a. Kamerstukken II 2008/09, 31 823, nr. 3, p. 8; Kamerstukken II 2009/10, 32 318, nr. 3, p. 12 en Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 12-13. Zie over de verhouding van het onschuldpresumptie (art. 6 lid 2 EVRM) en de dadelijke uitvoerbaarheid van sancties Bleichrodt, Mevis & Volker 2012, p. 139-143. Zij concluderen eveneens dat de dadelijke uitvoerbaarheid van sancties als zodanig nog geen strijd oplevert met art. 6 lid 2 EVRM.

33 In de brief van de minister en staatssecretaris van Veiligheid en Justitie naar aanleiding van het onderzoeksrapport ‘Vergroting van de slagvaardigheid van het strafrecht; een rechts-vergelijkend perspectief’ (Bleichrodt, Mevis & Volker 2012) wordt in dit kader opgemerkt dat rekening moet worden gehouden met de onomkeerbaarheid van bepaalde sancties en het belang dat er geen onherstelbare maatregelen worden genomen, die achteraf niet terecht blijken te zijn geweest. Zie Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 132, p. 9.

hiervoor geschetste ontwikkeling heeft kortom tot gevolg dat het in hoofdstuk 4 geschetste strafrechtsdogmatisch perspectief eerder betekenis krijgt.

2.4 Opschorting en verval van het recht tot tenuitvoerlegging

GERELATEERDE DOCUMENTEN