• No results found

Bijlage 10. Analyse Samoea en Ronto (1907)

8. Bijlagen

8.10. Bijlage 10. Analyse Samoea en Ronto (1907)

Uiterlijke kenmerken Donkere huid, donker kroeshaar, cultuurspecifieke kleding (kleden/doeken).

Grotere neus dan de blanke personages. Soms tooien en speren in hun hand.

Neutraal.

Verhouding tot zendelingen Meestal gelijkwaardig, behalve op de afbeelding op pagina 63. Hier zien we dat blanken en Papoea’s met elkaar eten, maar de blanken staan achter de Papoea’s toe te kijken. De Papoea’s eten met hun

handen en zitten op de grond, of ze bedienen.

Niet altijd gelijkwaardig.

Verhouding tot anderen N.v.t.

Discrepantie beeld en tekst In de tekst zijn Papoea’s en westerlingen gelijkwaardig, in het beeld worden

westerlingen soms

gepresenteerd als verheven boven de Papoea’s. In de tekst staat bijv. dat ze met z’n allen samen aan tafel eten, maar in de afbeelding wordt duidelijk dat de Papoea’s zitten en bedienen de blanke heren toekijken.

Beeldaspecten zendelingen

Uiterlijke kenmerken Witte man, westerse kleding.

Groter dan de Papoea’s.

Vriendelijke blik, kijkt nooit angstig.

Positief.

Verhouding tot Indonesiërs Zie beeldaspecten inheemse bevolking.

Verhouding tot anderen N.v.t.

Discrepantie beeld en tekst

Algemene informatie (aankruisen of invullen welke van toepassing is)

Titel boek Samoea en Ronto

Auteur/illustrator Jonkvr. De la Bassecour Caan

Jaar van uitgave 1907

Uitgever G.F. Callenbach, Nijkerk.

Aantal pagina’s 54

Leeftijdscategorie (mits

gegeven, anders geschat): Kind 0-4 jaar Kind 6-9 jaar

Kind 9-12 jaar X, geschat Bedoeld voor (mits gegeven,

anders geschat): Onderwijs Zondagsschool

Individuele lezer X, geschat Soort boek: Leesboek zonder illustraties

Leesboek met illustraties X, 3 illustraties Extra informatie:

Inhoudelijke informatie

Aspect Citaat/beschrijving Oordeel (positief/negatief)

Verhaallijn (inclusief einde) Het verhaal speelt zich af van 1887 t/m 1907 en omschrijft de belevenissen van het jongetje Samoea en zijn zusje Ronto en de andere mensen uit het dorp Posso van de volksstam van de Toradja’s op Midden-Celebes. Het omschrijft de periode waarin de zendelingen voor het eerst in dit dorp komen. Eerst is er een uitgebreide omschrijving van de heidense praktijken en feesten, zoals koppen snellen, hekserij en boze geesten.

Wanneer de Hollandse zendelingen komen,

vertrouwen de Toradja’s hen eerst niet. Ze denken dat ze spionnen zijn va de

Kompanie. Langzaamaan zien de Toradja’s dat de

zendelingen goede dingen doen (helpen, genezen, praten) en beginnen ze hen te vertrouwen. Ondertussen groeit Samoea op, verliest zijn moeder en grootvader, trouwt en krijgt een kindje. Het verhaal eindigt met dat de

Neutraal.

zendelingen een nieuw christelijk dorp stichten, waar veel Toradja’s gaan wonen, waaronder Samoea. Open einde over zijn bekering.

Secundaire verhaallijnen N.v.t.

Vertelperspectief Combinatie van

gethematiseerde auctoriale verteller en wij-vorm.

“Wij moeten ons echter voorstellen dat wij onze wandeling maken in het jaar 1887 en ik moet u

waarschuwen dat zij niet gemakkelijk zal zijn.” (5) “Laten wij maar eens naar een rijstveld gaan, op den derden dag nadat de plechtigheden, die aan den oogst voorafgaan, begonnen zijn.” (40)

Focalisatie (Indonesiërs, zendeling of ander)

Focalisatie van verschillende Toradja’s, maar vooral van Samoea.

Karakters Hoofdpersonages zijn:

Samoea en zijn zusje Ronto.

Daarnaast zijn er nog hun ouders en grootvader, de zendelingen Kruyt en zijn vrouw, zendeling Hofman, Papa i Woente (hoofd van het dorp Panta, waar later het christendorp wordt gesticht, een van de eerste christenen van de Toradja’s) en

zendelingen mijnheer en mevrouw Adriani (zendelingen in het dorp Panta).

Karakterontwikkeling (Indonesiërs, zendeling of ander)

Niet alleen Samoea, maar meerdere Toradja’s, maken een karakterontwikkeling door. Deze heeft vooral te maken met de invloed van de zendelingen op hun manier van denken en doen. Ze luisteren naar de

overdenkingen van de zendelingen en komen in

Positief. De personages maken een positieve

karakterontwikkeling door.

aanraking met de normen en waarden die het evangelie predikt. Dat verandert hun gedrag in positieve zin: ze kiezen voor vergeving in plaats van geweld en worden minder bijgelovig. Deze verandering verloopt meestal echter geleidelijk. Zo wordt Samoea nog wel eens driftig.

“Op school leerde Samoea nu veel uit den Bijbel

vertellen. Hij leerde begrijpen dat vergeven hooger staat dan zich wreken, dat liefde geen flauwheid is, maar dat het juist laf is om alleen aan eigen levensbehoud en eigen genoegdoening te denken.”

(34)

“Daarop ging hij naar den Zendeling, want hij had het meeste vertrouwen in diens behandeling. Het oog werd verbonden en dagelijks behandeld en met Gods hulp mocht het genezen, wat Samoea’s vertrouwen nog versterkte.” (35)

“Zoo leek het of hij

langzamerhand een Christen-jongen zou worden, maar dit geschiedde nog niet zoo spoedig.” (35)

“Bij het gezelschap, dat hiertoe den volgenden dag kwam, was een Todjosche prins, die hem (Papa i Woente), in het bijzijn zijner slaven, zóó zwaar beleedigde, dat hij eertijds zeker in drift ontstoken zou zijn. Een hevig gevecht zou dan hebben plaats gehad. Maar hij had nu al de verkondiging van het Evangelie gehoord en hij beheerschte zich.” (52)

Algemene boodschap De God van de Hollanders is sterker dan andere goden. Als je Hem volgt, hoef je niet bang te zijn en verandert je karakter ten goede.

Positief.

Verwijzingen naar

maatschappelijke/koloniale ontwikkelingen

Slechts twee keer: over het

‘Nederlansch Gouvernement’

en over een burgeroorlog.

“Een twintigtal jaren geleden zag het er in het dorp Posso van den volksstam der Toaradja’s op Midden-Celebes nog heel anders uit dan tegenwoordig. Nu ziet men bij aankomst terstond:

hier wonen Nederlanders. In dat mooie huis daar, woont de vertegenwoordiger van het Nederlansch

Gouvernement.” (5)

Neutraal.

Verwijzingen naar zending in

het algemeen Alleen korte verwijzing naar het ontstaan van

christendorpen in Midden-Celebes.

“De militaire Kommandant Voskuil heeft bevolen, dat de menschen hun huizen op de rotsten moesten verlaten en dorpen in de vlakte, bij hun rijstvelden, moesten

aanleggen. De Zendelingen hebben gezegd dat zij daar ook een school moesten bouwen. Niemand is nu meer bang om er de kinderen heen te zenden, want diezelfde Kommandant heeft gezegd, dat alle kinderen op school moesten gaan, de

slavenkinderen evengoed als die der vrije Toradja’s.” (51)

Positief.

Tegenslagen Zowel de Toradja’s als de zendelingen maken veel tegenslagen mee in dit verhaal. De zendelingen vooral in de vorm van

wantrouwen van de Toradja’s en leugens die over hen verspreid worden, de

Toradja’s vooral in de vorm van een slechte oogst, angst door hun bijgeloof en

sterfgevallen in de familie. De tegenslagen bij de Toradja’s worden vooral gebruikt om om hun heidendom/geloof in de boze geesten/goden uit te lichten: de oorzaak van de tegenslagen wordt ook vaak bij de goden gezocht.

“Men was ongerust dat de rijstoogst mislukken zou, want de regen was niet op tijd gekomen en luisterde niet als ze geroepen werd. Het was al lang geleden dat de mannen van het dorp een

bamboekoker, met een klein gaatje in den bodem, gebracht hadden naar het graf van een beroemd voorvader. Die koker was met water gevuld, dat nu dag en nacht naar beenden drupte, want telkens werd weer water in den koker gedaan. Dat druppelende water maakte een geluid als van regen en daar zou de regen zelf zeker op afkomen.”

(12)

Omslag De omslag in dit verhaal lijkt

geleidelijk plaats te vinden. Er is niet één moment waar één of meerdere personages plots bekeerd worden.

Langzaamaan gaan ze de zendelingen steeds meer vertrouwen en worden ze ontvankelijker voor het evangelie. Ze gaan de God van de Hollanders steeds meer vertrouwen. Dat vertrouwen groeit steeds doordat de zendelingen bijvoorbeeld iemand genezen of doordat een kind iets leert op school – dat soort ‘kleine’

gebeurtenissen.

Positief.

“Nu moesten de menschen wel denken dat die

toovermiddelen geen vat hadden op Hollanders en dat die Hollander een machtigen God had die hem

beschermde. Dat was natuurlijk alleen een God voord de Hollanders, met wien de Toradja’s niets te maken hadden, maar machtig was Hij, dat zeker.” (24) Beschrijving van

Indonesiërs

Benaming “Toradja’s” Neutraal

Leeftijd N.v.t.

Geslacht N.v.t.

Karakter Het karakter van de Toradja’s

wordt in sommige passages expliciet omschreven: voeden hun kinderen op met harde hand, hebben nooit haast, praten graag, drinken veel, leven nogal

roekeloos/ondoordacht en zeggen alles wat ze denken (richting brutaal). Verder gaat het vaak over hun

gewelddadige acties en rituelen, goddeloosheid en door angst gekenmerkte bijgeloof.

“Vader was boos geweest, omdat zusje pijn had, maar Samoea kon geen berouw voelen over zijn ongeduld, want niemand leerde hem dat dit slecht was. Hij had er spijt van, omdat hij klappen gekregen had; nu was hij weer getroost omdat hij suikerriet had, maar niemand zeide hem: Vader en moeder hebben verdriet over je stoutheid, en de Heer is er ook bedroefd over.” (8)

“De Toradja’s mogen van hun familieleden alles vragen

Negatief.

waar zij lust in hebben, want het behoort hun allen te gelijk toe. Al weten zij niets van cijfers af, toch kunnen zij best rekenen, en onthouden precies wat hun gevraagd is, om een andermaal weer iets terug te vragen.” (32)

“Lang bleef men bij elkander zitten, want haast hebben de Toradja’s nooit.” (40)

“Praten doen de Toradja’s gaarne en zoo was die voorgalerij dikwijls vol.” (45)

“Bij het oogstfeest hadden de bewoners van Panta veel gegeten en gedronken en ook daarna waren zij in het geheel niet zuinig met de rijst

geweest, zij hadden misschien te veel vertrouwd op de rijstmoeder, die de rijst wel voor hen bewaren zou.” (45)

“De Toradja’s durven alles zeggen. Toen Ronto eens een baadje cadeau had kreeg, vond zij de mouwen te lang en de kleur was ook niet precies zooals zij die verlangd had!” (45)

Beleving van religie De beleving van religie van de Toradja’s wordt in dit verhaal heel uitgebreid omschreven.

Het gaat hier vooral over de angst die zij hebben voor hun voorouders, boze geesten en goden. Die moeten ze steeds tevredenstellen met offers en niet boos maken met de dingen die ze zeggen. De Toradja’s uiten hun geloof in de vorm van veel

verschillende heidense rituelen en uitingen van bijgeloof.

Negatief.

“De Toradja’s gelooven, dat alles leeft en dat in steenen en planten evengoed als in menschen en dieren een ziel woont. Gaat die ziel weg, dan sterven planten, dieren en menschen en de steen of het ijzer verliest zijn kracht. Dit gebeurt ten minste, als de ziel voor goed wegblijft; komt zij bijtijds terug, dan komt alles nog terecht. Daarom roept de moeder zoo gauw mogelijk de ziel van het kleine kind en tracht die door blazen terug te brengen, want door den val en den schrik is er van de ziel iets weggegaan. Zij heeft wel eens gehoord van kinderen, die na een val gestorven zijn en als het nu eens met haar kindje ook zoo ging!” (7)

“Vader en moeder kenden God niet, zij wisten alleen van de ziel die wegloopt of van den mensch die ziek gemaakt wordt door een boozen geest of een boos mensch. Zij wisten ook van de geesten van de voorvaderen, die hen beloonen of straffen konden, en zij deden alles om die geesten tevreden te stellen en de booze geesten, die hun kwaad wilden doen, te

bedreigen. Daarom hadden zij het kleine zusje Ronto

genoemd, wat een oud, vies ding beteekent, een vod. Zij hadden nog een ander klein meisje gehad, en beetje ouder dan Ronto, maar dat was gestorven, de booze geesten hadden de ziel van het kind meegenomen, naar zij

meenden. Om nu die geesten voor den gek te houden, hadden zij aan hun tweede dochtertje zulk een lelijken naam gegeven.” (8)

“Hij nam een takje, brak het in tweeën en zeide op plechtigen toon: “Hoort, o goden! Zooals ik dit stuk heb afgebroken en het ver weg werp, zoo werp ik ook al mijne zonden van mij af. Hij bedoelde daarmede al wat hij gedaan had tegen de

gewoonte der vaderen in.

Toen gingen zij gerust over de brug.” (10)

“Hoeveel geruster is het toch voor ons om te weten dat alles staat onder het bestuur van God, die zich heeft geopenbaard als een rechtvaardig God en als de God van liefde. De goden van de Toradja’s zijn even zelfzuchtig en handelen even willekeurig als de menschen, vandaar dat hun onderdanen voortdurend in vrees leven.”

(20)

Verhouding tot zendelingen In het begin staan de

Toradja’s heel wantrouwend tegenover de zendelingen. Ze zijn bang dat het spionnen zijn en kwaad in de zin hebben. Langzaamaan groeit het vertrouwen, komen ze bij de zendelingen langs om hun wonden te laten verzorgen of te praten en willen ze

uiteindelijk zelfs met hen een

‘christendorp’ stichten.

“Ronto was erg bang voor hem. Wanneer zij alleen was, liep zij hard weg als zij hem maar in de verte zag en was zij met moeder, dan kroop zij weg achter deze. Moeder zelf was ook niet erg op haar gemak tegenover dien vreemden heer.” (21)

Negatief -> positief.

“Neen, zeide de bereisde man, die Mohammedaan was en daarom een vijand van den Europeaan, “ik denk nu anders. Ik denk, dat hij een spion is van de Kompanie”

(zoo noemden de

inboorlingen van Ned. Indië nog dikwijls het Ned.

Gouvernement).” (22)

“Zij willen gaarne even stilstaan om een praatje te houden met de

zendelingenfamilie, want Ronto is nu niet bang meer.

Zij komt heel vaak kijken naar de blanke kinderen.” (29)

“De Toradja’s waren nu niet schuw meer voor Hollanders en dezen gingen zoo aardig met hen om, dat zij spoedig vertrouwen in hen stelden.”

(44)

Verhouding tot anderen Er wordt alleen kort iets gezegd over Hollanders in het algemeen en over moslims, verder niks. Uit het citaat over de Hollanders blijkt dat de Toradja’s niet vijandig staan tegenover westerlingen.

“De bewoners van Posso zijn evenwel nog heidenen. Als wij kennis met hen willen maken, moeten wij een eind verder gaan. Wij behoeven niet bang te zijn, want zij zullen ons geen kwaad doen.

Als wij iets doen dat in hun oog heel ongemanierd is, en daar is veel kans op, dan zullen zij wel vergoelijkend tot elkaar zeggen: “Och, het zijn Hollanders, zij weten nog niet hoe het behoort.” (5)

“Daar Posso aan zee ligt aan het zuidelijk deel van de tocht van Tomini, wordt er wel wat

Neutraal/positief.

handel gedreven. Er wonen enkele Mohammedanen en er komen wel eens Chineezen.”

(21)

Beschreven uiterlijk Hun huidskleur, gelaat of haar wordt opvallend genoeg niet beschreven. De kleding daarentegen wel uitgebreid.

Veel lappen en doeken.

“Zoo maakte moeder een grooten lap van de schors.

Later werden daarop allerlei figuren geteekend met mooie kleuren en eindelijk werden er kleedingstukken van gemaakt, een sarong voor moeder, een sjerp, dien vader kon omslaan en waarin hij allerlei dragen kon. Gewasschen werden die kleedingstukken nooit, zij werden gedragen totdat zij aan stukken vielen.” (11)

Neutraal.

Onbeschaafd vs. beschaafd In dit verhaal wordt enorm veel nadruk gelegd op de heidense praktijken van de Toradja’s en de mate waarin zij onbeschaafd zijn. Dat blijkt met name uit hun rituelen rondom bijv. de dood of de oogst, die veelal

gekoppeld zijn aan angst voor de heidense goden. Ook wordt dit duidelijk in hun gewelddadigheid en de gewoonte om heksen te doden of ‘koppen te snellen’.

Overigens, naarmate de Toradja’s zich meer openstellen voor de

zendelingen en het evangelie, worden ze ‘beschaafder’ (zie karakterontwikkeling).

“Ander leven mag niet gemaakt worden bij het sterfhuis, geen boomschors mag geklopt, geen klappers (koksnoten) uit den boom naar beneden gegooid

worden. De menschen mogen

Negatief.

ook niet spreken over een rechtszaak, omdat zij dan misschien met elkaar zouden gaan twisten en daarbij maken de Toradja’s veel lawaai.” (13)

“Drie maanden geleden was Mamboro gestorven, die het hoofd van het dorp was.

Daarom mocht er geen feest gevierd worden. Dat is een van de teekenen van rouw voor een hoofd en die rouw mag pas opgeheven,

geëindigd worden, als men een stukje heeft van een schedel van een pas gedooden mensch. Nu heeft men

getracht een vrouw te koopen die als heks ter dood zou worden gebracht of een slaaf, dan kon men hun het hoofd afslaan. Dit is echter niet gelukt en omdat men zóó lang gewacht heeft met het brengen van een

menschenoffer, wordt de ziel van Mamboro boos, houdt den regen tegen en doodt Kamao en Mekonka. Er moet dus een sneltocht

ondernomen worden naar een ver land, waar vijanden wonen, want alleen van een vijandigen stam mag men een kop snellen.” (15)

“Sommige menschen worden als waanzinnig, bijten in den schedel en zijn niet tot bedaren te brengen, voordat zij wat water of palmwijn er uit gedronken hebben.” (17)

“Zij gingen daarom de bewoners van Posso uitnoodigen om de heks te dooden. Zij moesten haar met zwaarden doodhakken en Samoea zou meedoen. Hij kreeg een zwaard in de hand,

hij moest leeren niet bang te zijn om bloed te vergieten.

[…] Hij was bang om uitgelachen te worden, hij greep het zwaard en hakte er mede los op de vrouw totdat zij dood was. Op dat

oogenblik werd er nog niets anders gedood: de teerheid een het medelijden in het hart van Samoea. Dat is de

opvoeding, die de Toradja’s aan hun zonen geven. Ge gevoelt het allen, die

zoogenaamde moed van het bloedvergieten is iets geheel anders dan de moed, die een zendeling bezit, als hij gaat wonen te midden van een onbekend volk, slechts vertrouwende op zijn God, die hem niet verlaat in het vreemde land.” (28)

“Bij het oogstfeest hadden de bewoners van Panta veel gegeten en gedronken en ook daarna waren zij in het geheel niet zuinig met de rijst

geweest, zij hadden misschien te veel vertrouwd op de rijstmoeder, die de rijst wel voor hen bewaren zou.” (45) Beschrijving van

zendelingen

Benaming “Zendeling”, “mijnheer”,

‘meneer” of bij hun achternaam.

Neutraal.

Karakter Het karakter wordt nauwelijks

expliciet omschreven, behalve als geduldig en behulpzaam.

Uit situaties blijkt dat ze dit ook zijn: bereid om te helpen, diepreligieus en vriendelijk.

Er worden geen negatieve karaktereigenschappen toegekend aan de zendelingen.

“Maar een goed zendeling heeft geduld en dat van

Positief.

mijnheer en mevrouw Kruyt raakte gelukkig niet spoedig uitgeput.” (24)

“Hun voorgalerij stond altijd open voor wie met hen praten wilden, daar konden ook de zieken komen om geholpen te worden.” (44) Taak als zendeling Mensen genezen, mensen

leren over God, scholen stichten en dorpen stichten.

“Hoort eens vrienden, ik ben hier niet gekomen om veel van jelui te krijgen, maar om jelui wat te brengen. Ik houd van jelui. Ik heb een groote kist met medicijnen. Als er iemand ziek is, laat hij dan maar bij mij komen, dan kan ik hem wel helpen. Ik heb gezien dat er velen onder jelui zijn die huiduitslag hebben of groote open wonden, die maar niet genezen. Zal ik de wonden eens wasschen en verbinden, dan zullen ze wel dichtgaan?” (23)

“De zendeling had hun verteld, dat hij kwam om hun te leeren van een God in den hemel, die alle menschen geschapen heeft, ook de Toradja’s, en die hen liefheeft, zóó lief zelfs dat Hij Zijnen Zoon heeft gegeven om voor hen te sterven, maar daar begrepen zij niets van. Zij moesten eerst nog zien wat liefde was.” (25)

“Mijnheer Kruyt hoopte dat hij een school kon beginnen waar elken dag jongens zouden komen om van allerlei te leeren. Niet van die dingen, die de jonge Toradja’s afzien van hun ouders, zooals

Positief.

smeden, hout kappen, de schors er af halen, enz. maar dingen die de Hollanders kennen, cijfers en letters lezen uit boeken, schrijven op een lei, en dergelijke dingen meer.” (31)

“’s Morgens is het de tijd dat de zieken komen om

geholpen te worden en dan heeft vooral mevrouw Adriani het druk met het verbinden van wonden. Ook daarbij wordt gepraat.” (46)

“Hij bedoelde er mede, het dorp waar de menschen door den zendeling vergaderd zijn om met God in aanraking gebracht te worden.” (53) Beleving van religie Diepreligieus. De zendelingen

spreken steeds over God met de Toradja’s. Over hun persoonlijke geloofsbeleving wordt niet veel gezegd.

Positief.

Verhoudingen tot Indonesiërs Ook al wantrouwen de Toradja’s de zendelingen, de zendelingen zoeken wel steeds toenadering. Ze proberen hen te helpen waar ze kunnen en de

ruimte/gelegenheid krijgen.

“Hij trachtte echter met de menschen in aanraking te komen en noodigde hen uit om op de voorgalerij van zijn huis te komen en te zien welke mooie dingen hij had.”

(22)

Positief.

Verhouding tot anderen N.v.t.

Beschreven uiterlijk N.v.t.

Beeldaspecten Indonesiërs

Uiterlijke kenmerken Donkere huidskleur, kleden/doeken als kleding, vaak ook om het hoofd. Soms een ontbloot bovenlijf. Veelal wapens bij zich.

Neutraal.