• No results found

Bijlage 3. Analyse Het kind dat niemand hebben wou (1967)

8. Bijlagen

8.3. Bijlage 3. Analyse Het kind dat niemand hebben wou (1967)

8.3. Bijlage 3. Analyse Het kind dat niemand hebben wou (1967)

in huis en noemen het Jozua.

Jozua gaat naar de

dorpsschool met Jefta en ze worden goede vrienden. Ook leren ze de Here Jezus kennen. Wanneer ze dertien jaar zijn, keren ze terug naar de geboortestam van Jefta, waar nog steeds heidenen en tovenaars wonen. Ze raken in een conflict met de mensen, maar slagen erin een groot deel van de mensen over de Here Jezus te vertellen. Ook komen ze erachter dat ze eigenlijk tweelingbroers zijn en uit dezelfde stam komen.

Het verhaal eindigt met een gesprek tussen de jongens over dat ze allebei graag zendeling willen worden.

Secundaire verhaallijnen N.v.t.

Vertelperspectief Auctoriaal Focalisatie (Indonesiërs,

zendeling of ander)

Gedachteweergave vooral vanuit de bekeerde kinderen.

Soms vanuit zendeling. Niet vanuit heidense stammen.

“Nee, deze dag was niet zo leuk. Dat nare dorp, die vieze bloedzuiger en dat arme kleine kindje… Als het nu maar blijft léven!” (19)

Neutraal.

Karakters Jozua en Jefta zijn de

hoofdpersonages. In het begin van het verhaal zijn ze nog baby’s. Dan worden de zendelingen en hun

geadopteerde kinderen Pollux en Castor vooral gevolgd.

Neutraal.

Karakterontwikkeling (Indonesiërs, zendeling of ander)

Jozua groeit op in het christendorp en is vanaf het begin van zijn jeugd al een ijverige jongen die graag wil leren, zowel over school als over God. Op de

vervolgschool ontmoet hij Jefta, die in het begin erg verlegen en bang is. Jozua is daarentegen juist vrolijk en sterk. Jefta is een echt

Positief.

boskind. Jozua weet beter hoe je je kleren netjes wast en moeilijke karweitjes doet.

Ook is hij slimmer. In zijn geloof is Jefta wat onzeker.

Jozua is al zekerder. Ze gaan gedurende het boek steeds meer op elkaar lijken. Jefta wordt sterker en vrolijker.

Uiteindelijk blijkt hij bij een conflict de dapperste van de twee te zijn. In hun geloof worden ze steeds zekerder, hoewel Jozua ook wel eens een onzeker moment heeft.

“Toch vinden ze het op school ook steeds weer fijn.

Jozua doet eveneens goed zijn best. Als hij naar school mag, is hij al gauw de eerste van zijn klas. Maar ook thuis is hij ijverig. Hij haalt hout,

bewerkt samen met Jonathan njora Maria’s groentetuintje en past als een kleine vader op de kinderen.” (26)

“Hoe langer ze op school zijn, hoe meer ze op elkaar gaan lijken. Jefta wordt steviger van al het goede eten en vrolijker van het gezellige leven op school.” (33) Algemene boodschap God zorgt voor je. Als je

ervoor kiest met Hem te leven, ben je veilig.

“Maar als Gij voor ons zorgt, hoeven wij niet te begrijpen.

Dan mogen wij alleen wéten, dat wij in Uw hoede veilig zijn.” (72)

Positief.

Verwijzingen naar

maatschappelijke/koloniale ontwikkelingen

N.v.t.

Verwijzingen naar zending in het algemeen

Kinderen uit zendingsdorpen kregen blijkbaar goede kansen. Ze mogen in

Nederland naar school, bijvoorbeeld.

“Jammer, dat jij niet ook onderwijzer mocht worden”, vindt Jefta. Hijzelf mag in september naar de

opleidingsschool. Maar Jozua gaat door naar de Primair Middelbare School. Die is nog een beetje moeilijker, maar meneer zegt, dat hij dat best aan kan.” (47)

Tegenslagen Het leven van Jozua begint eigenlijk al met een tegenslag, omdat hij te vondeling is gelegd. Vervolgens verloopt zijn leven en dat van Jefta redelijk voorspoedig. Ze gaan naar school, groeien op, hebben het goed. Uiteindelijk volgt de grootste tegenslag wanneer ze terugkeren naar het geboortedorp van Jefta.

Hier is iedereen erg ziek en bijgelovig. Een toverdokter houdt het hele dorp in zijn greep. De mensen willen niks weten van wat de jongens vertellen over God of over gezondheidszorg en zeggen dat ze ongeluk brengen.

Jefta’s vader is ook erg ziek.

Uiteindelijk vlucht Jozua uit het dorp, omdat hij zo bang is voor de toverdokter.

Positief. In de tegenslagen laten de jongens uiteindelijk zien hoe dapper ze zijn en hoe sterk ze door God zijn gemaakt.

Omslag De omslag voor het leven van

Jozua vindt plaats in het begin van het verhaal, wanneer hij wordt gevonden door de zendelingen en overleeft. De andere omslag vindt plaats aan het einde van het verhaal: de jongens keren terug naar het geboortedorp van Jefta en raken daar in conflict met sommige dorpelingen en de toverdokter. Uiteindelijk krijgen ze toch de kans om over God te vertellen bij het

Positief.

overlijden van hun vader.

Zijzelf kiezen dan echt bewust voor God en om dapper/sterk te zijn. En de kampongbewoners staan open voor het evangelie en keren zich af van de toverdokter.

“Er was blijdschap geweest in het familiehuis. Blijdschap en licht. Want nu was duidelijk gebleken, dat de toverdokter dertien jaar geleden niet de waarheid gesproken had. En zijn duistere macht begon te wijken voor het licht van Gods liefde.” (73)

“En toen vader Faidari gestorven was, was de hele familie wèl erg bedroefd geweest. Maar toch hadden ze gehoord van de troost die er is voor iedereen, de troost dat je voor altijd en eeuwig veilig geborgen mag zijn in Jezus’

armen.” (74)

“Sommige mensen hadden bijgelovig hun hoofd

geschud. Maar anderen waren naar Jefta’s familiehuis

toegegaan, om óók te horen wat de goeroe en de pandita te vertellen hadden. En ook in hun hart was het verlangen gekomen, meer te horen van de blijde Boodschap, die de angst uit Dit huis had weggevaagd en die er licht had gebracht, licht voor vader Faidari, maar ook voor alle anderen.” (75)

Beschrijving van Indonesiërs

Benaming “Kampongbewoners”,

“heidenen”, meestal gewoon

“mensen”.

Neutraal, behalve

“heidenen”.

“Is het nou nóg niet uit met dat schandelijke wegmoffelen van zo’n arm hulpeloos wezentje, dat ze eigenlijk niet willen hebben?” “De meeste zijn nog heidenen, njora,”

zegt de oude Nuburi, “en de kampong is heel arm...” (15)

Leeftijd N.v.t.

Geslacht N.v.t.

Karakter De inheemse stammen die

nog niet bekeerd zijn worden beschreven als heidens. Ze zijn enorm bijgelovig: geloven in tovenarij en dat dingen ongeluk brengen. Ze willen geen hulp (gezondheidszorg) aannemen van de zendelingen en zijn achterdochtig en snel boos. Ze luisteren vooral naar wat de toverdokter zegt.

Negatief.

Beleving van religie Voornamelijk gebaseerd op bijgeloof en op alles wat de toverdokter zegt. Ze geloven dat dingen of mensen ongeluk kunnen brengen.

“Jongen, Jefta, daar wordt je vader nooit beter van. Laten we Pollux hier halen. Die kan veel beter…” “Pas op!”

schrikt Jefta, “als je dat doet, brengt hij ongeluk over het hele dorp en dan zijn wij de schuld.” […] “Vergeet niet, Jozua, dat iedereen hier nog in die man gelooft en in alles wat hij zegt. Ik weet veel beter maar…” (55)

“Hij brengt ongeluk! Iedereen geloof het en iedereen ziet het… hijzelf voelt de prikkende blikken van het mannetje op zich gericht, alsof ze het ongeluk in zijn lichaam boren…” (63)

Negatief.

Verhouding tot zendelingen Ze zijn niet verwelkomend richting de zendelingen. Ze praten wel met ze, maar zijn erg vijandig en onaardig.

Negatief.

“Maar Pol was eerst nog naar een verpleger geweest, die ook in het dorp aan de kust woonde. Die had zijn hoofd geschud, want hij kende Jefta’s dorp wel. “Niets aan te doen”, had hij gezegd. “De mensen willen gewoon niet naar me luisteren. Ze knikken heel ernstig ja, als je zegt dat ze pillen moeten slikken, maar als je weg bent, smijten ze ze het bos in. Uit angst voor de toverdokter.” (73) Verhouding tot anderen N.v.t.

Beschreven uiterlijk De inheemse stam die hier wordt beschreven is erg arm.

De mensen zijn heel mager en ziek. Ze hebben allerlei wonden en zien er

onverzorgd uit.

“De mensen zien er allemaal even ellendig uit. De

kindertjes hebben bolle buikjes van de sagopap of van de malaria, maar verder is hun lichaam broodmager.” (17)

“Jozua is weer kalm en blikt de kring rond. De mensen kijken, alsof ze allemaal honger hebben, vindt hij.

Verschillenden van hen hebben net zon rare schilferige huid als die jongens van daarnet. En die man daar vlak bij Jefta’s vader zit met z’n vingers aan een grote zweer te krabbelen…

brr, wat naar! Er zijn nog meer mensen met van die lelijke wonden… en die zijn besmettelijk, weet Jozua.”

(54)

Negatief.

Onbeschaafd vs. beschaafd De inheemse bevolking is Negatief.

hebben geen idee van goede gezondheidszorg,

bijvoorbeeld. Ook worden ze erg boos.

“U bent ziek, vader”, zegt Jefta bezorgd, als tussen het gehoest door, de man naar hun schoolervaringen vraagt.

‘Ja… maar ik heb

medicijn…” Hij wijst naar een smoezelige groene bierfles, die in een hoek van het vertrek staat. De jongens kijken elkaar aan. Ze denken aan de lessen in

gezondheidsleer op school.

Jefta ziet meteen, dat de fles niet van een verpleger afkomstig is.” (53) Beschrijving van

zendelingen

Benaming “Pandita” (inheemse

dominee) en “njora” (vrouw van de pandita). Ook diaken en ouderling.

Neutraal.

Karakter Vriendelijk, behulpzaam. Dat

blijkt o.a. uit dat ze kinderen adopteren, Jozua in huis nemen, de kampongs afgaan om gezondheidszorg aan te bieden, etc. Hun karakters zijn wel meerdimensionaler dan vroege zendingsboeken.

Ze worden ook wel eens boos, bijvoorbeeld. Vooral Jozua en Jefta hebben niet een heel plat karakter.

“Moest je weer verkeerd lopen?” bromt de pandita.”

(14)

“Maar Jozua is nijdig. “Bah”, bromt hij, “kijk dat joch eens onder de cascado zitten! Zijn huid ziet er wit van! Ik mag dat ding eerst wel uitkoken, voordat ik het weer aantrek!”

Hij loopt er heen en neemt

Positief.

met een boos gezicht zijn bloes weer van de magere schoudertjes van het jongetje af, dat schrikt en huilend naar zijn moeder loopt.” (61) Taak als zendeling De zendeling is zowel

predikant, als onderwijzer. Hij maakt tochten langs andere dorpen.

“Maar de njora wel, omdat ze vroeger voor

kinderverzorgster heeft geleerd, toen ze nog niet getrouwd was. En nu gaat ze mee naar de kampongs, om naar de kleine kindertjes te kijken. En dan vertelt ze ook aan de moeders, hoe ze hun kinderen goed kunnen verzorgen.” (9)

“Daar worden ze verwacht door de dorpsonderwijzer, de goeroe, die tegelijk ook dorpspredikant is.” (11)

“De pandita is verhuisd naar een dorp op het grote eiland.

Hij heeft er veel te doen en moet dikwijls tochten maken langs de andere dorpen.” (24)

Neutraal.

Beleving van religie Het vaste geloof in God is kenmerkend voor hun beleving van religie. Ze zien overal de hand van God in, bijvoorbeeld wanneer ze het kindje Jozua vinden en hij overleeft. Wel is ook de beleving van religie wat minder plat: twijfels krijgen ook een plek, bijvoorbeeld.

Het is niet alleen rotsvast vertrouwen.

“Aan het einde van de derde dag zegt ze tegen de pandita:

“Ik geloof, dat we het gewonnen hebben, Jozef.

Positief.

Maar het is een wonder van God.” “God is immers machtig om ook nù nog wonderen te doen, Maria”, zegt hij blij. “Wat een geluk, dat wij dit kindje hebben mogen vinden.” (20)

“Plotseling staat Jozua stil.

Tranen wellen op achter zijn ogen. Tranen van berouw en schaamte. Nù pas denkt hij aan God. Diep beschaamd herinnert hij zich de stoere woorden, die hij zo dikwijls tegen Jefta gebruikt had, toen ze nog op school waren. En toen het er op aan

kwam…was Jefta de dapperste geweest. En hij, Jozua, was op de loop gegaan, omdat hij de betekenis, de èchte betekenis van zijn eigen woorden vergeten was,…

omdat hij… Gòd vergeten was.” (64)

“En dan vindt zijn hart woorden van berouw…

“Vader in de Hemel… ik wilde zònder U vechten tegen het bijgeloof en tegen de boze geesten van de toverdokter.

Ik vraag U vergeving, want ik kàn het niet alleen… Vergeef mij, dat ik zo sombong was, en blijf bij mij, want alleen kan ik niet verder…” (65) Verhoudingen tot Indonesiërs Ondanks dat ze door de

inheemse bevolking onvriendelijk worden ontvangen, gaan de

zendelingen er wel vaak langs.

Toch zijn bijv. Jozua en Jefta negatief over de inheemse stam. Uit het feit dat Jozua bidt voor bescherming tegen de negatieve invloeden van de stam, ontstaat bijvoorbeeld

Positief/negatief.

meer afstand dan toenadering.

“En dan vindt zijn hart woorden van berouw…

“Vader in de Hemel… ik wilde zònder U vechten tegen het bijgeloof en tegen de boze geesten van de toverdokter.

Ik vraag U vergeving, want ik kàn het niet alleen… Vergeef mij, dat ik zo sombong was, en blijf bij mij, want alleen kan ik niet verder…” (65) Verhouding tot anderen De verhouding tussen de

zendeling en de

dorpskinderen is opvallend:

ze gaan amicaal met elkaar om, niet afstandelijk en mogen elkaar graag.

“Ze mogen ook wel eens voor meneer naar de toko, sigaretten halen, of een grote bestelling doen voor de school. Maar dan moeten ze zich netjes aankleden. Op het terrein lopen ze meestal alleen in hun sportbroekje.” (32)

“Maar nog even komt er een moeilijk ogenblik, als Jozua uit naam van alle

derdeklassers de onderwijzers bedanken moet voor hun fijne lessen en goede zorgen.

Jefta heeft tranen in zijn ogen en nog meer jongens zitten te vechten tegen de

waterlanders.” (44)

“Hij pakt de oude goeroe bij zijn schouders en schudt hem zò hevig door elkaar, dat de man verschrikt zegt: “Hò hò, mag jij je oude leermeester zò afrossen, heb ik dat aan je verdiend?” (71)

Positief.

Beschreven uiterlijk Uiterlijk van de zendeling wordt niet beschreven, alleen van zijn vrouw.

Positief.

“De njora draagt een mooie blauwe jurk. Dat is niet zomaar een jurk! Die mag lang niet iedereen dragen.

Maar de njora wel, omdat ze vroeger voor

kinderverzorgster heeft geleerd, toen ze nog niet getrouwd was.” (9)

“Ze kunnen er zò doorheen lopen op hun blote voeten.

Maar de njora en de pandita hebben schoenen aan. Wel niet hun mooie, maar

misschien willen ze deze toch ook liever niet nat maken.”

(9) Beeldaspecten Indonesiërs

Uiterlijke kenmerken Donkere huidskleur, mager, kettingen e.d. om.

Cultuurspecifieke kleding aan.

Toverdokter kijkt boos.

Neutraal.

Verhouding tot zendelingen Opvallend: de toverdokter is iets kleiner dan de zendeling.

Ze kijken letterlijk op hem neer.

Lijkt negatief.

Verhouding tot anderen N.v.t.

Discrepantie beeld en tekst In het beeld komt het grote contrast tussen inheemse stammen en zendeling duidelijk naar voren.

Bevestigt de tekst.

Neutraal.

Beeldaspecten zendelingen

Uiterlijke kenmerken Ook donker. De pandita is een inheemse dominee. Wel westerse kleding. Ook de kinderen.

Positief.

Verhouding tot Indonesiërs N.v.t.

Verhouding tot anderen Jozua en Jefta vaak

samen/naast elkaar afgebeeld. Neutraal.

Discrepantie beeld en tekst N.v.t.