• No results found

bij een kind dat zich in het verhaal bekeert tot het christendom. Het feit dat het kind eerst een heidens personage is met negatieve eigenschappen en met zijn bekering verandert in een godvrezend personage met positieve eigenschappen, maakt hem het toonbeeld van het positieve effect van de zending. Dit positieve effect van de zending wordt tevens zichtbaar in de relatie die de zendeling heeft met de Indonesiërs: in beginsel wordt hij door de heidenen vijandig en wantrouwend benaderd. Langzaamaan ontstaat er toenadering doordat de zendeling volhoudt, waardoor het effect van de zending zichtbaar wordt. De zendeling heeft vervolgens een goede relatie met de christenen, die gekenmerkt wordt door vriendelijkheid en toenadering. Toch blijft er in deze relatie ongelijkheid bestaan: de Indonesiërs worden beschreven aan de hand van hun religie, huidskleur of afkomst, waardoor afstand ontstaat tot de zendeling. Deze afstand blijft in het hele corpus van kracht door de omschrijvingen van de Indonesiërs in de lopende tekst en de wijze waarop zij worden afgebeeld. De christelijke Indonesiërs zijn een goede afspiegeling van het effect van de zending en dienen voornamelijk dat specifieke doel. Een goede onderlinge relatie tussen personages lijkt hieraan ondergeschikt.

In dit onderzoek kwam daarnaast naar voren dat de wijze waarop het zendingsbeeld in de jeugdzendingsboeken zichtbaar wordt, verandert gedurende de twintigste eeuw. Voornamelijk het sterke accent op het overbrengen van de christelijke moraal verdwijnt meer naar de achtergrond.

Dit uit zich onder andere in het feit dat de verhalen zich in de tweede helft van de twintigste eeuw minder sterk centreren rondom het bekeringsproces en de zendingsmissie. Ook sleutelmomenten staan dan minder in dienst van het slagen van de zendingsmissie dan voor de jaren vijftig.

Bovendien wordt een afname van het sterke accent op de christelijke moraal zichtbaar in de personages: in de tweede helft van de twintigste eeuw worden de Indonesische heidenen niet slechts meer geportretteerd aan de hand van louter negatieve karaktereigenschappen en de Indonesische christenen niet meer aan de hand van louter positieve karaktereigenschappen. De personages staan hiermee meer op zichzelf en fungeren in mindere mate als vertegenwoordigers van de zending. Bovendien valt op dat positievere karaktereigenomschrijvingen van heidense Indonesiërs samenvallen met het feit dat de Nederlandse christenen in de tweede helft van de twintigste eeuw van de Indonesiërs afhankelijk werden om de zending te kunnen uitvoeren. Echter, een direct verband tussen deze twee ontwikkelingen kan niet worden onderscheiden. De jeugdzendingsboeken zijn dus nog steeds geschreven vanuit de christelijke moraal en geven nog altijd een positief beeld van de zending, maar het sterk moraliserende en activerende karakter vermindert. Het genre is hiermee niet langer alleen een voertuig van overtuiging en activatie, maar wordt meer een vorm van amusement waarbij het streven om de zending op positieve wijze te representeren, op subtielere wijze in het verhaal is verweven.

De afname van het sterke accent op de christelijke moraal komt overeen met de ontwikkelingen die gerelateerd zijn aan de historische en literaire context zoals geschetst in hoofdstuk 3: het genre jeugdzendingsboek staat in dienst van het benadrukken van het evangelie en het promoten van de zending, voornamelijk om financiering van de zending te bewerkstelligen.

Het feit dat het sterk moraliserende karakter van de jeugdzendingsboeken gedurende de twintigste eeuw afzwakt, valt samen met de ontwikkeling dat de beleving van het kind in deze periode meer centraal ging staan in protestantse jeugdliteratuur. Ook valt het samen met het feit dat het genre jeugdzendingsliteratuur na de jaren tachtig en negentig minder werd ingezet. De effectiviteit van deze jeugdzendingsboeken als bijdrage aan de impuls voor de zending werd geringer, wat zichtbaar wordt in de latere jeugdzendingsboeken: deze pogen in mindere mate een positief effect op de lezer uit te oefenen in de vorm van overtuiging en activatie, en richten zich meer op de beleving van de lezer. De afstand en de ongelijke verhouding tussen de zendeling en de Indonesiërs die gedurende het hele corpus van kracht blijven, kunnen worden gerelateerd aan het uitgangspunt van concepten als zending en bekering. Hoewel de christelijke moraal een steeds minder sterke nadruk krijgt, blijven deze concepten uitgaan van het idee dat een bepaalde bevolkingsgroep (heidenen) zich moet aanpassen aan de standaard van een andere bevolkingsgroep (christenen), waarmee de standaard van de christenen hoger wordt geacht dan die van de heidenen en ongelijkheid wordt verondersteld.

Deze afstand kan door bekering niet worden overbrugd, omdat de zendeling zijn positie als belangrijke en invloedrijke figuur en heldhaftige status behoudt, en blijft dan ook zichtbaar in de jeugdzendingsboeken.

Dit onderzoek is een aanvulling op bestaand onderzoek naar de representatie van culturen en zienswijzen in jeugdliteratuur. Het vult bestaand onderzoek aan, omdat eerdere studies in de literatuurwetenschap, maar ook in de theologie en missiologie, zich niet hebben toegespitst op jeugdzendingsliteratuur over Indonesië. Op basis van dit onderzoek is meer duidelijk geworden over de wijze waarop de zending werd gerepresenteerd in twintigste-eeuwse jeugdliteratuur over Indonesië en hoe die representatie gedurende de twintigste eeuw veranderde. Hierbij moet rekening gehouden worden met het feit dat dit onderzoek door de context van een masterscriptie gebonden was aan beperkingen van tijd en omvang. Hierdoor beslaat het onderzoek slechts een gedeelte van de periode waarin het genre jeugdzendingsliteratuur werd uitgegeven en is het corpus beperkt tot vijftien boeken. Gezien het feit dat jeugdzendingsliteratuur ook aan het einde van de negentiende eeuw een prominente plek innam binnen de protestantse jeugdliteratuur, biedt dit kansen voor vervolgonderzoek. Door uitbreiding van het corpus en de spreiding over een groter tijdvak, zouden tijdsgebonden ontwikkelingen uitgebreider in kaart kunnen worden gebracht. Bovendien zou vergelijkend onderzoek kunnen worden gedaan naar protestantse jeugdzendingsliteratuur en

algemene jeugdliteratuur uit de twintigste eeuw. Omdat het moraliserende karakter van de jeugdzendingsliteratuur afnam, is het interessant om te onderzoeken in hoeverre deze ontwikkeling gelijkloopt met vergelijkbare ontwikkelingen binnen de algemene jeugdliteratuur in dezelfde periode. Bestaande inzichten in de ontwikkeling van algemene jeugdzendingsliteratuur zouden dan het uitgangspunt vormen van dit onderzoek. Ten slotte zou onderzoek naar jeugdzendingsliteratuur uitgebreid kunnen worden met een analyse van katholieke jeugdzendingsliteratuur. Dit genre is kleiner ten opzichte van de protestantse boeken (De Jong, 2021), maar zou geanalyseerd kunnen worden om zodoende een beeld van de representatie van de gehele christelijke zending te geven. Dit huidige onderzoek kan op deze wijze een aanknopingspunt zijn voor verdere studies naar het rijke genre van jeugdzendingsliteratuur.