• No results found

Bijlage 2. Analyse Dorcas en de kinderen van Toeroe (1960)

8. Bijlagen

8.2. Bijlage 2. Analyse Dorcas en de kinderen van Toeroe (1960)

Verhouding tot anderen Discrepantie beeld en tekst Beeldaspecten zendelingen

Uiterlijke kenmerken Verhouding tot Indonesiërs Verhouding tot anderen Discrepantie beeld en tekst

Algemene informatie (aankruisen of invullen welke van toepassing is)

Titel boek Dorcas en de kinderen van Toeroe Auteur/illustrator Phia van den Berg

Jaar van uitgave 1960

Uitgever Callenbach, Nijkerk

Aantal pagina’s 58

Leeftijdscategorie (mits

gegeven, anders geschat): Kind 0-4 jaar Kind 6-9 jaar

Kind 9-12 jaar X, geschat Bedoeld voor (mits gegeven,

anders geschat): Onderwijs Zondagsschool

Individuele lezer X, geschat Soort boek: Leesboek zonder illustraties

Leesboek met illustraties X, 9 illustraties Extra informatie:

Inhoudelijke informatie

Aspect Citaat/beschrijving Oordeel (positief/negatief)

Verhaallijn (inclusief einde) Dit verhaal omschrijft de belevenissen van het meisje Dorcas, dat in een kampong in Papoea woont. Het omschrijft dat ze naar een dorpsschooltje gaat en soms

Positief.

ook vakantie heeft. In de vakantie gaat ze op

verschillende avonturen. In het begin wordt een jongetje uit haar dorp gebeten door een slang. Gelukkig helpt de dokter hem. Vervolgens gaan ze met een prauw uit varen, waarbij de mythe van de zeekoning wordt verteld en er kinderen in het water vallen.

Wanneer de school weer begint, leren de kinderen leuke liedjes en voeren gesprekken met de juffrouw.

Ze krijgen zangles en oefenen voor de kerstuitvoering. Het Kerstfeest is de grote afsluiter van het verhaal. De kinderen spelen in het stuk en zingen.

Secundaire verhaallijnen N.v.t.

Vertelperspectief Auctoriaal (gedramatiseerd).

Verteller presenteert zich soms als persoon. Vertelt bijv. dat Dorcas naast haar staat en kent haar dus. Hun relatie wordt echter niet duidelijk.

“Niet dorp”, zegt Dorcas, want ze kent wel een beetje Nederlands en ze staat naast me, terwijl ik dit schrijf.” (7) Focalisatie (Indonesiërs,

zendeling of ander) Focalisatie van meerdere personages, maar vooral van Dorcas.

“Zelfs de vrouwen houden even op met sagokloppen. Nu eerst maar wat eten en straks weer verder.” (20)

“Als Marcus nu maar niet beweegt… God in de Hemel, deze slang mag mijn kindje geen kwaad doen…” denkt ze angstig, stokstijf naar de grond starend.” (23)

Karakters Dorcas is het

hoofdpersonage. Daarnaast zijn er nog de andere

Neutraal.

kinderen uit de kampong en haar juffrouw en ‘meneer’.

Karakterontwikkeling (Indonesiërs, zendeling of ander)

Dorcas maakt geen uitgebreide

karakterontwikkeling door.

Het verhaal is meer een omschrijving van haar manier van leven.

Neutraal.

Algemene boodschap Omschrijving van manier van leven van kinderen in Papoea, dus bijv.: “Op deze manier leven kinderen in Papoea.”

Neutraal.

Verwijzingen naar

maatschappelijke/koloniale ontwikkelingen

N.v.t.

Verwijzingen naar zending in

het algemeen Alle wat over de zending duidelijk wordt, is impliciet:

er zijn twee Nederlandse zendelingen in dit dorp en die hebben een kerk en een school gesticht. De juf vertelt soms aan de kinderen over Nederland. Verder wordt er niks over zending in het algemeen gezegd.

Neutraal.

Tegenslagen Dorcas maakt in het verhaal leuke en minder leuke dingen mee. Die dingen maken vooral duidelijk dat ze een

‘gewoon’ kindje is dat allerlei verschillende dingen beleeft.

Zo valt er in de klas een ei op haar hoofd, wordt een

vriendje van haar gebeten door een slang en raakt een vriendinnetje haar oorbellen kwijt.

Positief. De tegenslagen zijn maar klein en gericht de jonge lezers en wat zij meemaken.

Ook wordt elke tegenslag weer snel opgelost.

Omslag Er is geen duidelijke omslag

in dit verhaal, maar het Kerstfeest op het eind is wel het hoogtepunt.

Positief.

Beschrijving van Indonesiërs

Benaming “Papoea’s”,

“Papoea-meneer”, ‘Papoea-mevrouw”.

“Er verschijnt ook een juffrouw en een meneer, en ook een Papoea-juffrouw en een Papoea-meneer.” (9)

Neutraal.

Leeftijd Dorcas’ leeftijd wordt niet genoemd, maar waarschijnlijk is ze ongeveer tussen de 6 en 10 jaar oud.

Geslacht Dorcas is een meisje.

Karakter Het karakter van de inheemse

bevolking wordt niet beschreven. Er worden niet expliciet positieve of

negatieve eigenschappen aan hen toegekend. Ze lijken vooral ‘gewone’ mensen, die blij zijn, hard werken, soms boos worden en soms bang zijn. Het karakter van Dorcas wordt wel iets uitgebreider beschreven: ze is op het eerste oog verlegen, maar erg aardig. Ze houdt van naar school gaan en werkt hard.

Ook moppert ze soms of is ze driftig. Ook hier weer als een ‘gewoon’ kind.

“Dorcas heet ze. Als je haar voor ’t eerst zag, zou je zeggen: “Tjonge, wat een aardig kind! Maar wat is ze verlegen!” (7)

“Maar Dorcas hoort niets. Ze gilt en stampvoet, tot de juffrouw haar bij de arm pakt.

“Allemaal toeten dicht!”

schreeuwt deze boven het lawaai uit.” (12)

Neutraal.

Beleving van religie Alle Papoea’s in dit verhaal zijn al christenen. Ze bidden, vieren Kerst en praten regelmatig over God. Ze zijn daar allemaal erg serieus over, ook de kinderen. Wel wordt verteld dat mensen vroeger in andere dingen geloofden, zoals de zeekoning of dat mensen uit een ei zijn ontstaan.

“De onderwijzer vertelt van de mensen van vroeger, die er altijd zo bang voor waren.

Positief.

“Vroeger”, zegt hij, “dachten de mensen, dat die zeekoning vreselijk machtig was en altijd kwaad zou doen. Dan

betoverden ze elkaar en deden heel rare dingen, opdat die zeekoning hen toch maar niet te pakken zou nemen…”

[…] “Maar jullie weten toch ook wel, dat onze Vader in de Hemel nog veel en veel machtiger is dan honderd zeekoningen bij elkaar?” (29)

“Wie geloof je nu meer, de mensen die elkaar zo graag bang maken, of Hem, die èn die mooie blauwe lucht èn de bossen èn dit meertje

gemaakt heeft?” “Heeft God de zeekoning ook gemaakt, vader?” klinkt Matthias’

heldere stem. “God in de Hemel heeft alles mooi en goed gemaakt, jongen, de mensen maken van die dwaze dingen als zeekoningen en boze geesten door al hun dom geklets,” zegt vader ernstig.” (30)

“Nee”, zegt Josafat ferm,

“God in de hemel is veel machtiger dan honderd zeekoningen bij elkaar. En als jullie nog zo dom zijn om al die kletspraatjes over

zeekoningen en boze geesten te geloven, moeten jullie dat zelf weten, maar zo worden jullie nooit echte, goede christenmensen.” Tjonge, wat een flinke woorden van zo’n jongen nog! Daar worden de mannen stil van.” (33)

“Moesa is de flinkste. Hij begint: “Boven op de bergen, in Kampong Ambai Diroe, ligt een grote steen. De mensen zeggen…” hij hikt en

bijt een lach weg, terwijl de drie anderen zachtjes zitten te proesten, “… de mensen zeggen, dat dat vroeger een groot ei geweest is… uit de hemel gevallen… met twee mensen erin” (39)

Verhouding tot zendelingen De zendelingen in dit verhaal zijn de juffrouw en ‘de meneer’. Waarschijnlijk een echtpaar. In het verhaal leven de Papoea’s op een

gelijkwaardige manier met hen samen. Er is geen duidelijk onderscheid door huidskleur, culturele

verschillen of taal. Opvallend is, dat de kinderen heel amicaal met de juf omgaan.

Er is weinig afstand en ze maken vooral veel plezier met elkaar.

“Ontzettend, wat gaan de kinderen nu te keer. Het gebrul is niet van de lucht. De juffrouw lacht ook, maar schudt haar hoofd, en als het wat stiller is, zegt ze:

“Misschien ben ik wel een heel verre tante van je, maar een grootmoeder, zonder tanden, met grijs haar en gerimpeld, kom nou! Jij bent ook een mooie!” (41)

Positief. Gelijkwaardig.

Verhouding tot anderen Er wordt alleen kort genoemd dat er ook Chinese kinderen in de klas zitten. Over de manier waarop zij zich verhouden tot andere kinderen of de rest van de Papoea’s, wordt niets gezegd.

“Fijn is dat versje. Het geeft niks, of je nu bruin bent of wit, of geelachtig zoals Hok Siong en Soei Lian, de Chinese kinderen in de klas, de Vader in de Hemel houdt van elk kind evenveel.” (41)

Beschreven uiterlijk Alleen het uiterlijk van Dorcas en haar zusje wordt omschreven.

“Want Dorcas is een Papoea-meisje, met een grappig klein, plat neusje en een enorme bos kroeskrulletjes op haar hoofd.” (7)

“Haar zusje Josefina – maar die is wel vier jaar jonger – heeft helemaal niets aan. En ook dat mag; er lopen immers zoveel kindertjes alleen in hun mooie, bruine, blote velletje op het strand te spelen.” (8)

Neutraal.

Onbeschaafd vs. beschaafd De Papoea’s zijn beschaafd, in de zin dat ze christen zijn geworden en westerse gebruiken zoals naar school en naar de kerk gaan, hebben overgenomen. Er is geen sprake van bijgeloof, tovenaarspraktijken of heidense gewoonten. De kinderen zijn ook beschaafd, in de zin dat ze weten hoe ze zich op school moeten gedragen. Daarentegen wordt er ook veel nadruk gelegd op het feit dat ze ‘gewoon’

kinderen zijn en hetzelfde zijn als kinderen in Nederland.

“Je móet er niet naar school.

Als je niet wilt, ga je gewoon niet. Maar als je een klein beetje verstandig bent, begrijp je best, dat een school heel nuttig is, en vooral de kleine Papoea-kindertjes willen vreselijk graag veel leren.” (9)

“Denk erom,” zegt Dorcas,

“dat je eerst je voeten schoonmaakt op het gras, voordat je naar binnen gaat.

En je mag niet op de grond spugen hoor, en ook niet uit de bank lopen. En altijd maar

Positief/neutraal.

je mond stijf dicht houden, want als je praat, wordt de juf boos.” (34)

“De juffrouw zucht. Ze weet wel, dat de kindertjes geen speelgoed hebben, maar ze wil zo graag de leerlingen nu eens afleren, altijd hun natte pennen aan hun haren af te smeren.” (36)

“Zaterdagmiddags het laatste uur is het zingen geblazen.

Dat is altijd groot feest, want de kinderen van Nieuw-Guinea zingen graag, en mooi… als ze willen.” (42)

“Kinderen…” zuchten ook de vaders en moeders ver over zee, in het koude Nederland. Kerstfeest, blij feest! Er is die laatste dagen nog zoveel te doen, en de kinderen zijn zo vreselijk druk. Marietje loopt moeder steeds weer voor de voeten, en vader heeft Jantje en Pietje al een paar maal vermaand om wat kalmer aan te doen.

Maar Pietje, Jantje en Marietje, of Dorcas, Moesa, Josafat en Tjong Seng storen zich niet aan de grote

mensen. Ze maken zich klaar om kerstfeest te gaan vieren.

Dat is overal hetzelfde. Alleen wordt het in sommige delen van de wereld een beetje anders gevierd. Pietje, Jantje en Marietje spelen in huis bij de warme kachel, maar Moesa, Josafat en Tjong Seng lopen op straat te puffen van de hitte, alleen met een broekje aan.” (50) Beschrijving van

zendelingen

Benaming “Juffrouw”, “meneer”. Neutraal.

Karakter Het karakter wordt niet heel expliciet omschreven, maar in het verhaal is de juffrouw een

‘typische’ juffrouw, in de zin dat ze goedlachs is, veel met de leerlingen praat, maar soms ook streng is. Van

‘meneer’ wordt alleen duidelijk dat hij ook vrolijke en vriendelijk is.

Positief.

Taak als zendeling De zendelingen in dit verhaal zijn juf en dominee.

Neutraal.

Beleving van religie Ze zijn beide christen. De juf zegt echter maar op twee momenten in het verhaal iets over God, wanneer een kind vertelt over hoe mensen zijn ontstaan en wanneer ze liedjes voor Kerst leren.

“Fijn is dat versje. Het geeft niks, of je nu bruin bent of wit, of geelachtig zoals Hok Siong en Soei Lian, de Chinese kinderen in de klas, de Vader in de Hemel houdt van elk kind evenveel.” (41) Verhoudingen tot Indonesiërs Ze leven op een

gelijkwaardige manier met de Papoea’s samen.

Positief.

Verhouding tot anderen N.v.t.

Beschreven uiterlijk N.v.t.

Beeldaspecten Indonesiërs

Uiterlijke kenmerken Donkere huidskleur,

kroeshaar. Op school dragen de kinderen ‘westerse

kleding’: een broek een t-shirt of een jurkje. Daarbuiten meestal een ontbloot

bovenlijf. De vrouwen dragen een soort wikkeljurken.

Verhouding tot zendelingen N.v.t.

Verhouding tot anderen N.v.t.

Discrepantie beeld en tekst N.v.t.

Beeldaspecten zendelingen

8.3. Bijlage 3. Analyse Het kind dat niemand hebben wou (1967)