• No results found

Annex D Concentratie indices

D.1 Concentratie indices

Het gebruik van concentratie-indices is gebaseerd op een structurele benadering, het ‘Structure-Conduct-Performance’ (SCP)-paradigma, dat in 1951 door Bain is ontwikkeld. Dit paradigma stelt dat de marktstructuur het gedrag van ondernemingen beïnvloedt, en uiteindelijk hun prestatie bepaalt. Derhalve is er volgens deze benadering een verband tussen de concurrentieomstandigheden in een markt en het aantal ondernemingen dat in deze markt actief is. Collussie wordt gezien als iets dat mogelijk gemaakt wordt door concentraties in de markt. Kenmerkend is hierbij dat hoe minder ondernemingen er opereren en hoe groter ze zijn, hoe groter de kans is dat zij concurrentiebeperkende activiteiten ontplooien. Typerende voorbeelden hiervan zijn een kartel of een dominante onderneming die door een groep kleinere ondernemingen wordt nagebootst. In het eerste geval zouden ondernemingen samen kunnen werken en als monopolie kunnen opereren. In het laatste geval zijn één of meerdere ondernemingen groot genoeg om hogere prijzen te vragen, boven het competitieve niveau. De andere ondernemingen zullen volgen en zullen de hogere prijzen als gegeven beschouwen. Het SCP-paradigma voorspelt een sterker wordende, hoewel wellicht niet lineaire relatie, tussen de mate van marktconcentratie en marktmacht.

Deze SCP-benadering leidt tot een focus op concentratie in de markt en op middelen om deze concentratie te meten, om vervolgens het verschijnsel marktmacht aan te kunnen pakken. Marktconcentratie heeft zowel betrekking op het aantal ondernemingen in de markt als op de verhoudingen in grootte tussen de verschillende ondernemingen.

De meest gebruikte index is de Herfindahl-Hirschmann Index (HHI). Hiervoor is informatie vereist over de marktaandelen van alle ondernemingen in de relevante markt. De HHI wordt gedefinieerd als de som van de kwadraten van de afzonderlijke marktaandelen van alle ondernemingen in de markt:

HHI =

( )

= n i i MA 1 2

MA is het marktaandeel van bank i- niet als een percentage- en n is het aantal banken in de markt39. Deze versie van de HHI wordt in de VS in de ‘antitrust’ documenten gebruikt. Het betekent dat een onderneming met een marktaandeel van 5 procent een MA heeft van 5 (i.p.v. 0,05).

Voorbeeld: stel dat er op een markt vijf banken actief zijn. De marktaandelen van de banken zijn als volgt:

Bank 1 30 Bank 2 25 Bank 3 21 Bank 4 16 39

Bank 5 8

HHI = (30)2 + (25)2 + (21)2 + (16)2 + (8)2 = 2286

Stel dat bank 3 en 5 fuseren. Na de fusie is de HHI als volgt: (30)2 + (29)2 + (25)2 + (16)2 = 2622

Deze fusie leidt tot een stijging van de index van (2622 – 2286)= 336.

De HHI heeft de volgende kenmerken. Ten eerste is het maximum van de HHI 10000; dit is het geval bij een monopolist met honderd procent marktaandeel. De HHI tendeert naar nul in geval van een groot aantal ondernemingen met elk zeer kleine marktaandelen. Ten tweede combineert en weerspiegelt de HHI informatie over zowel de verdeling van de marktaandelen als het aantal ondernemingen in de markt.40

Een andere index die gebruikt wordt om het probleem van marktconcentratie aan te pakken is de n-onderneming-ratio. Deze ratio wordt bepaald door de som van de marktaandelen van de n grootste ondernemingen in de markt, waarbij n meestal 3, 4 of 5 is. De notatie is dan: C3, C4 of C5.

= = k i i k MS C 1

, waarbij MSi het marktaandeel van de i-de grootste onderneming is In het voorbeeld hierboven is C3 bijvoorbeeld 76 en C5 is 92.

Het belangrijkste voordeel van de n-onderneming-ratio is dat een beperkte hoeveelheid informatie nodig is. Het grootste nadeel is dat deze ratio zich richt op de grootste ondernemingen in de markt en alle informatie over het aantal overige ondernemingen en hun onderlinge verdeling in grootte laat liggen.

Vergeleken met de n-onderneming-ratio is het grootste voordeel van de HHI dat zij zowel informatie over het aantal ondernemingen als de verdeling in grootte bevat. Een ander comparatief voordeel van de HHI is dat de HHI een onderzoek naar het effect van een toename van het aantal ondernemingen op de marktconcentratie gemakkelijk maakt. Dit is bijzonder relevant voor de beoordeling van de invloed van nieuwe aanbieders of potentiële toetreders op concentratie in de markt. 41 Het vergaren van de voor de HHI benodigde informatie, de marktaandelen van alle ondernemingen, kan

40

Het kan worden herschreven als de som van 1 plus de variantie gedeeld door het aantal ondernemingen. Namelijk:

n

H =1 σ+ 2 . Dit kan worden gedaan door de definitie van de variantie te herschrijven:

− =

= n i i MS n 1 2 1 ( σ )2 n MSi

Dit betekent twee dingen. Ten eerste: hoe meer ondernemingen in de markt, des te lager de concentratie-index. Ten tweede: des te groter de verschillen in grootte tussen de ondernemingen, des te hoger de waarde van de concentratie-index. De tweede stelling vertelt ons bijvoorbeeld dat een sector met n ondernemingen met een even groot marktaandeel een lagere HHI heeft dan een sector met hetzelfde aantal ondernemingen, waarbij een onderneming een marktaandeel heeft van 60 % en het overige deel gelijk over de andere ondernemingen is verdeeld.

41

3-d

moeilijk en tijdrovend zijn. Dit betreft dus een ongemak ten opzichte van de n-onderneming-ratio.

Het belangrijkste voordeel van de concentratie-indices is hun uitvoerbaarheid. Het vergaren van informatie over marktaandelen wordt door mededingingsautoriteiten als een eenvoudige opdracht beschouwd.

D.2 De behoefte aan een voorzichtige uitleg van de index-waarden: een

illustratie aan de hand van voorbeelden42

Het belangrijkste nadeel van methodes die het meten van concentratie beschouwen als een indicator van marktmacht is dat er geen volledige theorie bestaat die de relatie tussen marktconcentratie en marktmacht verklaart.43 In algemene modellen van bedrijfstakanalyse waarin actieve interactie tussen ondernemingen mogelijk is, is de relatie tussen marktmacht en marktconcentratie niet duidelijk. Derhalve kan het gebruik van concentratie-indices leiden tot dubbelzinnige of zelfs onjuiste voorspellingen over de effecten van een fusie op concurrentieverhoudingen. Dit betekent bijvoorbeeld dat een concurrentiebevorderende fusie op basis van een te hoge index kan worden geweigerd en dat omgekeerd een concurrentiebeperkende fusie op basis van een lage concentratie-index wordt toegestaan. Dit nadeel is ook af te lezen uit het feit dat gelijke concentratie-indices in markten met zeer verschillende structuurkenmerken gemeten kunnen worden.

De voorbeelden van meting van HH-indices voor en na een fusie hieronder illustreren hoe de beoordeling van marktmacht niet slechts op HH-indices kan worden gebaseerd, maar dat ook gekeken moet worden naar de verdeling van de marktaandelen tussen de ondernemingen voor en na de fusie. De interpretatie van deze voorbeelden is gebaseerd op de 1800/200-regel, een drempelcriterium dat in de beoordelingsrichtlijnen in de VS wordt gebruikt (zie onder). Deze regel stelt dat als de HHI na de fusie lager is dan 1800 en de index door de fusie met minder dan 200 is gestegen, er wordt aangenomen dat de fusie geen concurrentiebeperkende effecten heeft.

Voorbeeld 1:

De markt telt voor de fusie 20 ondernemingen, die elk een marktaandeel van 5 procent hebben. De HHI is dan: 20 * (5) 2 =500

Een dergelijke HHI karaktiseert een markt met een relatief groot aantal ondernemingen met evenredig verdeelde, kleine marktaandelen. Het wordt waarschijnlijk in verband gebracht met een lage kans op concurrentiebeperkend gedrag.

Stel dat vijf ondernemingen in een serie van fusies worden betrokken en dat na afronding van deze fusies de markt 16 ondernemingen telt. Een onderneming heeft

42

Gebaseerd op het artikel van Cetorelli N., “Competitive analysis in banking: appraisal of methodologies”, Economic Perspectives, Federal Reserve Bank of Chicago, 1st quarter 1999, p2-15.

43

Modellen over bedrijfstakanalyse/industrial economics die een sterker wordende relatie tussen marktmacht en marktconcentratie voorspellen, vereisen beperkende veronderstellingen over het ondernemingsgedrag, zoals de veronderstelling dat ondernemingen zich gedragen als Cournot-oligopolisten (d.w.z. dat elke onderneming simpelweg

een marktaandeel van 25 en de 15 andere hebben elk een marktaandeel van vijf procent.

De HHI na de fusie is: (25)2 + 15 * (5)2 = 1000 en de verandering van de index bedraagt 500.

Deze situatie zou nog steeds als ongeconcentreerd kunnen worden beschouwd (hoewel het een grensgeval is). De nieuwe grote onderneming, met een marktaandeel van 25 procent, zou zich echter als dominante onderneming kunnen gedragen en hogere prijzen kunnen vragen. De 15 andere ondernemingen zouden zich dan gedragen als een concurrerende randgroep, die zich aanpast aan de non-competitieve/concurrentie-beperkende keuzes van de dominante spelers.

Voorbeeld 2

Voor de fusie telt de markt 15 ondernemingen. De grootste twee hebben elk een marktaandeel van 15 procent, de derde heeft een marktaandeel van 10 en de andere twaalf hebben elk een marktaandeel van 5 procent.

De HHI voor de fusie is: 2*(15)2 + (10)2 + 12* (5)2 = 850.

Voor de fusie zijn de twee grootste spelers in de markt afzonderlijk te klein om zich als dominante ondernemingen te gedragen. Ook zal stilzwijgende of openlijke samenwerking, met als doel samen als dominante speler te opereren, zich waarschijnlijk niet voordoen, omdat hun gezamenlijke marktaandeel waarschijnlijk onvoldoende marktmacht en extra winst genereert om de kosten van de samenwerking te overstijgen. De HHI voor de fusie van 850 fusie karakteriseert de markt daarom terecht als een markt die vrij competitief is.

Stel dat de derde grootste onderneming, met een marktaandeel van 10, fuseert met een kleine onderneming. Na de fusie telt de markt 14 ondernemingen. De drie grootste ondernemingen hebben elk een marktaandeel van 15 procent en de andere elf hebben elk een marktaandeel van 5 procent.

De HHI is na de fusie: 3*(15)2 + 11*(5)2 = 950 en de verandering in de index bedraagt 100.

Nog steeds kan de markt als ongeconcentreerd worden beschouwd. Toch kunnen de drie grootste ondernemingen nu openlijk of stilzwijgend hun activiteiten coördineren en zo omstandigheden scheppen die concurrentie tegengaan. De twee ondernemingen die eerst het grootst waren hebben voordeel van de fusie tussen de nummer drie en een kleine onderneming.

Voorbeeld 3

Voor de fusie telt de markt 7 ondernemingen: de grootste drie hebben elk een marktaandeel van 20 procent, de volgende twee hebben elk een marktaandeel van 15 procent en de laatste twee hebben ieder een marktaandeel van 5 procent.

Voor de fusie is de HHI: 3*(20)2 + 2*(15)2+ 2*(5)2 = 1700.

Stel dat de twee ondernemingen met een marktaandeel van 15 procent fuseren. Na de fusie telt de markt dan 6 ondernemingen: een grote onderneming met een marktaandeel van 30 procent, drie middelgrote ondernemingen met een marktaandeel

5-d

van 20 procent en twee kleine ondernemingen met ieder een marktaandeel van 5 procent.

De HHI na de fusie is: (30)2 + 3*(20)2 + 2*(5)2 = 2150. De index is gestegen met 450. Voor de fusie zou, als gevolg van de relatief gelijke verdeling in grootte tussen de vijf grootste ondernemingen, enige mate van concurrentiebeperkende samenwerking waargenomen kunnen worden. De omstandigheden na de fusie zijn minder vatbaar voor dergelijk gedrag, omdat er meer diversiteit in grootte bestaat. Vanuit het oogpunt van concurrentie moet deze situatie dan ook als de meest wenselijke worden beschouwd.

Toch lijkt de HHI voor de fusie van 1700 op een gematigd geconcentreerde markt te wijzen. De index houdt onvoldoende rekening met het feit dat de drie grootste ondernemingen zouden kunnen samenwerken. De HHI na de fusie van 2150 lijkt te wijzen op een sterker geconcentreerde markt, maar geeft niet weer dat de eerder stabiele omstandigheden voor concurrentiebeperkende samenwerking niet meer aanwezig zijn.

De bovenstaande voorbeelden onderstrepen het belang van een zorgvuldig gebruik van de HHI om conclusies over marktmacht af te leiden.

In reactie op de verschillende voor- en nadelen van concentratie-indices kiezen beleidsmakers ervoor de concentratie-indices op een voorzichtige wijze te gebruiken, als een eerste signaal in de beoordeling van marktdominantie.

D.3 Voorbeelden van concentratie-indices procedures die in het buitenland worden gebruikt

In dit deel vatten we kort samen welke procedures de Amerikaanse en Canadese mededingingsautoriteiten gebruiken om fusies van banken te beoordelen.

Om de tijd die benodigd is voor de eerste beoordeling van de fusie te minimaliseren, hebben de Amerikaanse mededingingsautoriteiten een simpele regel ontwikkeld om de eerste stap in de beoordeling van een bankenfusie in goede banen te leiden. De eerste regel heeft betrekking op de HHI na de fusie (onthoud: voor deze regel worden de markaandelen niet in een percentage weergegeven, maar worden ze vermenigvuldigd met honderd) en de tweede regel heeft betrekking op de verandering in de HHI als gevolg van de fusie. Deze richtlijn dient als volgt te worden geïnterpreteerd. Als de HHI na de fusie lager is dan 1800 en de stijging van de index ten opzichte van de situatie voor de fusie is minder dan 200, dan wordt aangenomen dat de fusie geen concurrentiebeperkende effecten heeft en wordt de fusie niet door de door de wetgever aangevochten. Als deze grenswaarden worden overschreden, doen de regelgevers onderzoek naar de aanwezigheid van mogelijk beïnvloedende factoren, die het onwaarschijnlijk maken dat de fusie zou resulteren in concurrentiebeperkend gedrag. Als deze factoren onvoldoende aanwezig zijn om de fusie te rechtvaardigen, kunnen de regelgevers de ontmanteling van enkele filialen en kantoren eisen, teneinde de concentratie-index dichter bij de grenswaarde te brengen.

De Canadese mededingsautoriteiten hebben een gelijksoortige procedure, in die zin dat zij ook, teneinde sneller tot een eerste conclusie te kunnen komen, enkele richtlijnen hebben opgesteld. De richtlijnen voor banken bezien het marktaandeel van de gefuseerde organisatie en de waarde van C4 na de fusie. Als het marktaandeel van de gefuseerde onderneming minder dan 35 % is, doen de autoriteiten geen nader onderzoek, omdat zij aannemen dat het geen eenzijdige capaciteit kan genereren om marktmacht uit te oefenen. Ook als C4 na de fusie minder is dan 65 % en het marktaandeel van de uit de fusie voortgekomen onderneming is minder dan 10 % voeren de autoriteiten geen nader onderzoek uit, omdat zij aannemen dat er geen reden is om te denken dat er na de fusie meer mogelijkheden tot het uitoefenen van gezamenlijke marktmacht zijn dan voor de fusie. Naast deze richtlijnen met betrekking tot de concentratie-indices gebruiken de Canadese autoriteiten een eerste ‘screening test’ om snel alle aandachtsgebieden van de fusie die, met het oog op concurrentieverhoudingen, geen aandacht behoeven (zoals de verschillende aangeboden producten en de geografische gebieden) buiten beschouwing te laten. Voor alle andere relevante markten die te hoge concentratie-indices vertonen, doen de Canadese mededingingsautoriteiten nader onderzoek naar meer kwalitatieve factoren, zoals toetredingsbarrières etc.

ANNEX E