• No results found

Fusies en overnames in het Nederlandse Bankwezen:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fusies en overnames in het Nederlandse Bankwezen:"

Copied!
193
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Fusies en overnames in het

Nederlandse Bankwezen:

Een instrument voor NMa

Finaal Rapport

Opdrachtgever: De Nederlandse Mededingingsautoriteit

NEI Kenniscentrum voor Marktwerking en Mededinging Prof. Dr. A. Boot

Dr. P. Goyal Drs. A. Janszen Drs. R.H. van Nes Dr. G. Steurs

Prof. Dr. D. van Wensveen

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Pagina

Inleiding i

Samenvatting iii

1 Structuur van de sector 1

1.1 Introductie 1

1.2 Definitie van de Nederlandse Bankensector 1

1.3 Typologie van de ondernemingen die bancaire producten aanbieden 2

1.3.1 Banken 2

1.3.2 Non-bancaire financiële instellingen 3

1.3.3 Niet-financiële instellingen 5

1.3.4 Branche-organisaties 6

1.4 Typologie van de bankklanten 6

1.4.1 Particulieren 7

1.4.2 Zakelijke relaties 7

1.4.3 Andere klanten 8

1.5 Typologie van de Bancaire Diensten en Producten 9

1.5.1 Retail Banking 9

1.5.2 Corporate Banking 12

1.5.3 Activiteiten op de kapitaalmarkt of effectenbedrijf 15

1.5.4 Corporate Finance 17 1.5.5 Asset management 18 1.5.6 Overig 20 1.6 Regulering 20 1.6.1 Algemeen 20 1.6.2 DNB 21

1.6.3 Stichting toezicht effectenverkeer 23

1.6.4 Verzekeringskamer 23

1.6.5 Raad van financiële toezichthouders (RFT) 24 1.6.6 Europese Centrale Bank (ECB)/ Europees Stelsel van Centrale

Banken (ESCB) 24

1.6.7 Bank for International Settlements (BIS) 24

1.7 Structurele tendensen in de bankensector 25

1.7.1 Toegeno men internationalisering 25

1.7.2 Technologische verandering 26

1.7.3 Nieuwe distributiekanalen 26

1.7.4 Deregulering 26

1.7.5 Fusies en overnames 27

1.7.6 Disintermediatie 27

(4)

2.1 Inleiding 29

2.2 Methodologie 30

2.3 Vraagsubstitutie 31

2.3.1 Inleiding 31

2.3.2 De bankproducten in een matrix 34

2.3.3 Conclusies 38 2.4 Aanbodsubstitutie 38 2.4.1 Inleiding 38 2.4.2 Regelgeving en procedures 39 2.4.3 Kritische omvang 39 2.4.4 Kennis en ervaring 40 2.4.5 Klanten bereiken 41

2.4.6 Geloofwaardigheid bij de klant 41

2.4.7 Conclusies 42

2.5 Relevante geografische markten 43

2.5.1 Inleiding 43

2.5.2 Factoren die de geografische dimensie beïnvloeden 44 2.5.3 Gebruik geografische dimensie in deze studie 46

2.5.4 Conclusies 46

3 Marktdominantie 48

3.1 Introductie 48

3.1.1 Inleiding 48

3.1.2 Concentraties tussen banken 48

3.2 Maatstaven voor marktmacht en beoordelingscriteria 49

3.2.1 Technieken om marktmacht te meten 49

3.2.2 Beoordelingscriteria 51

3.2.3 Belangrijke kenmerken van marktdominantie in de Nederlandse

bankensector 52

3.2.4 Toetredingsbarrières en overschakelingskosten 53 3.2.5 Prijsvorming en ‘countervailing powers’ 55

3.2.6 Markttransparantie 57

3.2.7 Technologische verandering en innovatie 59 3.2.8 Structurele factoren die collectieve machtsposities beïnvloeden 62

3.2.9 Winstmarge 66

3.2.10 Conclusies 66

4 Relevante markten in de Nederlandse banksector 68

4.1 Inleiding 68

4.2 Betalingsfunctie 69

4.2.1 Betalingsverkeer voor particulieren 69

(5)

4.3 Kredietfunctie 84

4.3.1 Kredietverlening aan particulieren 84

4.3.2 Kredietverlening aan kleine en middelgrote bedrijven 90 4.3.3 Kredietverlening aan grote ondernemingen 96

4.4 Spaar- en beleggingsfunctie 100

4.4.1 Spaar- en beleggingsproducten voor particulieren 100 4.4.2 Spaar- beleggingsproducten voor ondernemingen 105

4.5 Kapitaalmarktfunctie en advies 110

5 De beoordeling van bankfusies: internationale ervaringen 117

5.1 Inleiding 117

5.2 Canada 117

5.2.1 Wetgevend kader 117

5.2.2 De beoordeling van bankenfusies 118

5.2.3 Cases 121

5.3 Verenigde Staten 122

5.3.1 Wetgevend Kader 122

5.3.2 Procedure voor de beoordeling van bankenfusies 123

5.3.3 Cases 125

5.4 Europese Unie: ING/BBL en Fortis AG/Generale Bank 127

5.5 Zwitserland: UBS/SBS 129

5.6 Conclusies 131

Annex A Lijst van geïnterviewde personen Annex B Interview guidelines

Annex C Literatuurlijst Annex D Concentratie indices

Annex E Overzicht producten per banksoort Annex F Expert opinion marktaandelen

Annex G Relevante markten bankenfusie Canada

(6)
(7)

i

Inleiding

Het onderliggende rapport is bedoeld als een achtergronddocument dat door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) gebruikt kan worden ter beoordeling van de effecten op de marktwerking bij concentraties in het bankwezen. Het rapport is geschreven voor de “geïnteresseerde leek” en veronderstelt geen bijzondere voorkennis van de Nederlandse bankensector.

Dit rapport bestaat uit vijf hoofdstukken. Ieder hoofdstuk beantwoordt een aantal vragen:

1. Structuur van de sector; welke spelers zijn actief op de markt, wat is het profiel van de klant, welke diensten worden aangeboden, hoe wordt de sector gereguleerd en welke structurele tendensen worden waargenomen?

2. Relevante markten; hoe worden relevante markten theoretisch afgebakend, welke producten zijn vraagsubstituten, welke factoren spelen een rol bij aanbodsubstitutie en bij het bepalen van de geografische dimensie?

3. Marktdominantie; wat is marktdominantie, hoe kan je marktmacht meten en beoordelen, wat zijn de kenmerken van marktdominantie in de bankensector? 4. Relevante markten in de Nederlandse banksector; welke relevante markten

kunnen worden onderscheiden, wat is het gevaar voor marktmacht voor ieder van de relevante markten en wat is de geografische dimensie van de markten? 5. De beoordeling van bankconcentraties: internationale ervaringen; Hoe

worden concentraties in de banksector beoordeeld in Canada, de Verenigde Staten, De Europese Unie en Zwitserland.

De hoofdstukken kunnen als volgt nader worden toegelicht:

Hoofdstuk 1: de structuur van de sector geeft een brede beschrijving van de financiële sector, gebruikmakend van de terminologie zoals door de sector zelf wordt gehanteerd. Er wordt een typering gegeven van de aanbieders in de sector, de klanten en de bankproducten.

De bankensector is een, voor Nederlandse begrippen, sterk gereguleerde sector. Toezicht wordt gehouden door verschillende Nederlandse autoriteiten en, bij internationale activiteiten door grens overschrijdende toezichthouders. Hun taken en rolverdeling worden kort uiteengezet.

Om een gevoel te krijgen voor de omgeving waarbinnen de banksector opereert wordt een schets gegeven van de belangrijkste tendensen. Vele van deze tendensen blijken invloed te hebben op de marktwerking.

(8)

Op basis van een analyse van de vraagsubstitutie wordt een indeling gemaakt van producten die, in principe, onderling niet uitwisselbaar zijn. Deze matrix dient als uitgangspunt voor de verdere analyse. Voor een beoordelaar kan deze matrix dienen als instrument; een concreet bankproduct kan eenvoudig in een van de cellen van de matrix worden geplaatst.

Bij het beoordelen van bankenconcentraties moet ook een inschatting gemaakt worden van de aanbodsubstitutie. De belangrijkste factoren die de aanbodsubstitutie-mogelijkheden beïnvloeden worden op zodanige wijze besproken dat een beoordelaar van een concrete concentratie kan bepalen of de factoren van toepassing zijn op zijn case.

Iedere relevante markt heeft ook een geografische dimensie. De factoren die van invloed zijn op de geografische dimensie worden behandeld.

Marktdominantie staat centraal in hoofdstuk 3. Verschillende technieken om marktmacht te meten komen eerst aan de orde. Er wordt vervolgens uitgebreid in gegaan op de factoren die aan de orde komen bij het beoordelen van marktdominantie. Deze factoren zijn:

• toetredingsdrempels en overschakelingkosten;

• prijsvorming en het bestaan van ‘countervailing powers’ (‘downstream’, ‘upstream’ en effectieve overblijvende concurrentie);

• transparantie van de markt;

• technologische verandering en innovatie;

• structurele factoren die collectieve machtsposities beïnvloeden; • Winstmarge

De belangrijkste kenmerken van marktdominantie in Nederland worden kort gepresenteerd.

De instrumenten die in hoofdstuk 2 en 3 zijn gepresenteerd worden toegepast in

hoofdstuk 4: Relevante markten in de Nederlandse bankensector. Voor nagenoeg alle bancaire producten wordt een aanzet gegeven tot het afbakenen van de relevante markt, wordt de geografische dimensie aangeduid en wordt een indicatie gegeven van het gevaar voor marktmacht. Om observaties te kunnen maken over de marktmacht was het nodig een inschatting te maken van de marktaandelen. Dit is gebeurd op basis van een expert opinion consultatie. De resultaten hiervan zijn gepresenteerd in Annex F. In verschillende landen bestaat een ruimere ervaring met het toezichthouden op concentraties in de bankensector. Om van deze ervaringen te kunnen leren wordt in

hoofdstuk 5: De beoordeling van bankconcentraties: internationale ervaringen

(9)

iii

Samenvatting

Vanaf 1 januari 2000 is de Nederlandse Mededingingswet ook van toepassing op de financiële sector in Nederland. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft NEI b.v. opdracht verleend een instrument te maken dat NMa in staat moet stellen invulling te geven aan haar nieuwe taken met betrekking tot het beoordelen van fusies en overnames in de Nederlandse bankensector.

Het ontwikkelde instrumentele raamwerk bestaat uit de volgende onderdelen: Ø Een algemene beschrijving van de financiële sector;

Ø Een methodologie om de relevante markten af te kunnen bakenen; Ø Een methodologie om marktmacht te kunnen beoordelen;

Ø Een toepassing van de methodologie op de bankproducten;

Ø Een inschatting van de marktaandelen voor de verschillende bankproducten;

Ø Een inventarisatie van relevante factoren die de concurrentie in de financiële sector kunnen beïnvloeden en die nadere studie vereisen;

Ø Een beschrijving van de beoordelingspraktijk in andere landen. Deze onderwerpen zijn als volgt in het rapport weergegeven.

In hoofdstuk 1 wordt de structuur van de sector beschreven met behulp van de bewoordingen en de classificaties zoals gebruikelijk in de sector. Dit maakt het voor een beoordelaar van concentraties in het bankwezen makkelijker om de stukken uit de sector te begrijpen en te plaatsen.

De aanbieders van bancaire producten worden getypeerd en onderverdeeld in banken, non-bancaire financiële instellingen en niet-financiële instellingen. De klanten worden getypeerd aan de hand van het onderscheid in individuen, ondernemingen, non-profitorganisaties en overheid.

De aangeboden producten en diensten worden uitgewerkt aan de hand van het onderscheid naar:

Ø Retail banking Ø Corporate banking Ø Capital market activities Ø Corporate finance Ø Asset management Ø Overig

De belangrijkste structurele ontwikkelingen die zich voordoen in de bankensector zijn: Ø Nieuwe distributiekanalen

(10)

Deze ontwikkelingen zijn een gevolg van internationalisatie en technologische ontwikkeling. Het belang hiervan mag niet worden onderschat. Voor deze studie zijn deze ontwikkelingen van belang voor de inschatting van de (ontwikkeling van de) marktmacht.

Hoofdstuk 2 beschrijft de methodologische en conceptuele kaders en instrumenten die nodig zijn om de relevante markten af te bakenen. De SSNIP test wordt als uitgangspunt gehanteerd en vertaald naar de Nederlandse bankensector. De SSNIP test volgend, wordt aangegeven hoe de vraag- en aanbodsubstitueerbaarheid en de geografische dimensie kan worden onderzocht. Op basis van een eerste inschatting van de vraagsubstitueerbaarheid is een matrix opgesteld waarbij alle bankproducten worden gerubriceerd naar functie en naar klantgroep. Deze matrix heeft de volgende structuur:

Betalingsfunctie Kredietfunctie Spaar- en beleggingsfunctie Kapitaalmarkt en adviesfunctie Particulieren Kleine en Middelgrote bedrijven Grote bedrijven

Iedere cel van de matrix bevat alle producten die als alternatief kunnen worden beschouwd om de specifieke functie te vervullen. Op een enkele zeer specifieke uitzondering na (kapitaalmarkt- en kredietfunctie voor grote ondernemingen), vindt er dus geen vraagsubstitutie plaats tussen de cellen.

Er worden verschillende factoren gegeven die de aanbodsubstitueerbaarheid kunnen beïnvloeden. Een analyse van deze factoren geeft een indicatie van de mate waarin er op korte termijn, en zonder aanzienlijke kosten additionele capaciteit voor het betreffende product kan worden aangeboden. Deze factoren betreffen onder meer reputatie, kennis en ervaring en kritische omvang die benodigd zijn voor toetreding tot de markt.

Met betrekking tot de geografische markt worden vijf mogelijke dimensies aangegeven: lokaal, regionaal, verzorgingsgebied, nationaal en internationaal. In het kader van deze studie is alleen het onderscheid tussen lokaal, nationaal en internationaal gehanteerd. Een product heeft een meer lokale dimensie naarmate de behoefte aan persoonlijk contact groter is en de mobiliteit van de klant gering is. Voor de afbakening tussen de lokale en de internationale dimensie spelen wettelijke en technische belemmeringen een rol. Nieuwe technologieën (met name internet) zullen de geografische dimensie van veel producten vergroten.

Hoofdstuk 3 bespreekt marktdominantie. Verschillende technieken om marktdominantie te meten komen aan de orde. Vervolgens worden beoordelingscriteria beschreven die bij een kwalitatieve beoordeling van marktmacht aan de orde moeten komen. Voor de Nederlandse bankensector zijn de volgende criteria met name relevant:

(11)

v

Ø Prijsvorming en onderhandelingsmacht Ø Markttransparantie

Ø Technologische veranderingen en innovatie

Ø Structurele factoren die de collectieve machtspositie beïnvloeden

Vooral reputatie en toegang tot persoonsgebonden informatie beïnvloeden de toetreding tot de markt. Dit geldt met name voor producten die aan kleine en middelgrote ondernemingen worden geleverd (de “retailmarkt”). Van grote invloed op de marktdominantie in Nederland lijken de zogenaamde multi-markt contacten die tussen de grote aanbieders bestaan. Het gevaar hiervan is een onderlinge verdeling van de markt (“niet-aanvalsverdragen”). Specialistische aanbieders, actief in één marktsegment, kunnen een belangrijke rol spelen om dit gevaar te keren en de concurrentie scherp te houden.

In hoofdstuk 4 worden de gepresenteerde instrumenten toegepast op alle cellen uit de matrix. Op basis van een analyse van de vraag- en aanbodsubstitueerbaarheid worden relevante markten afgebakend. Voor iedere relevante markt wordt de geografische dimensie aangegeven. Tenslotte wordt de marktmacht voor de meeste producten besproken. In hoofdstuk 4 zijn tevens de resultaten verwerkt van een expert opinion consultatie om de marktaandelen van de verschillende producten in te schatten. Om de inzichtelijkheid te vergroten sluit iedere paragraaf af met een samenvattende tabel. De belangrijkste resultaten kunnen als volgt worden samengevat:

Voor particulieren is het gevaar voor marktmacht het grootst voor de betaalrekening. Er is een hoge concentratie en weinig vraag –en aanbodsubstitutie. Bovendien zijn verschillende financiële diensten impliciet of expliciet aan de betaalrekening gekoppeld. De mobiliteit van (nagenoeg) alle klanten met betrekking tot de betaalfunctie wordt ernstig beperkt doordat betaalrekeningnummers niet kunnen worden meegenomen bij een overstap naar een andere bank. Vanuit marktwerkingoogpunt is er veel te winnen als dit wel mogelijk zou zijn. De technische problemen, die dit voorheen verhinderden, lijken te zijn verholpen. Het mee kunnen nemen van de betaalrekeningnummers zal niet alleen invloed hebben op de betaalrekening-producten, maar ook op producten die veelal aan de betaalrekening zijn gekoppeld (met name kredietfaciliteiten).

De groep van kleine en middelgrote bedrijven ziet zich het meest geplaatst in een situatie waar uitoefening van marktmacht mogelijk is. Dit komt hoofdzakelijke door de behoefte aan nabijheid van zowel vragers als aanbieders, het gebrek aan specialistische financiële kennis binnen deze ondernemingen en de geringe omvang van de transacties waardoor deze groep minder aantrekkelijk is voor nieuwe (buitenlandse) toetreders. Deze situatie doet zich in het bijzonder voor bij de betalingsfunctie: Rekening Courant en buitenlands betalingsverkeer; en bij de kredietfunctie: RC-krediet en alle

middellange en lange termijn kredieten en de aan export gekoppelde financiële

(12)

Grote bedrijven kunnen vaak uit meer aanbieders kiezen. Door de in-house expertise en het volume van de transacties beschikken zij doorgaans over een goede onderhandelingspositie. In het geval van specifieke sectoren (bijvoorbeeld ziekenhuizen en de agrarische sector) is het mogelijk dat slechts enkele banken zich gespecialiseerd hebben. In dat geval worden ook de grote bedrijven geconfronteerd met een sterk geconcentreerde markt.

De algehele conclusie is dat er op veel markten sprake lijkt te zijn van adequate concurrentie en toetredingsmogelijkheden. Toch zijn er specifieke relevante markten waar de lokale dimensie belangrijk is, en de vraag- en aanbodsubsititutiemogelijkheden beperkt zijn. Voor deze markten bestaat een gevaar voor marktmacht. Bij de beoordeling van de marktwerking op de verschillende relevante markten is rekening gehouden met structurele ontwikkelingen als een gevolg van informatietechnologie (met name internet).

In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de ervaringen van toezichthouders op fusies en overnames in de bankensector in Canada, de VS en Zwitserland en de beoordelingen van de Europese Commissie. De belangrijkste conclusies zijn dat:

Ø In een Canada en de VS speciale richtlijnen gelden voor het beoordelen van concentraties in de bankensector. Deze richtlijnen werden in overleg met de betrokken partijen samengesteld.

Ø In Canada en de VS worden de eventuele nadelige effecten van een concentratie afgewogen tegen de mogelijke efficiëntievoordelen (het efficiency defence). In de meeste Europese landen is het efficiency defence niet mogelijk.

Ø Bij de bestudeerde concentratiegevallen werd bijzondere aandacht besteed aan de impact op de kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf.

Ø Uit de arresten van de bestudeerde concentraties blijkt dat een groot aantal bankproducten voor particulieren en het midden- en kleinbedrijf een vestigingsgebonden karakter hebben. De geografische markt wordt dan als lokaal omschreven.

Ø Met uitzondering van een megafusie in Canada worden de meeste bankenfusies goedgekeurd. Soms worden er wel voorwaarden aan de goedkeuring verbonden, zoals het gedwongen verkopen van een aantal vestigingen.

(13)

1

1

Structuur van de sector

1.1 Introductie

Het doel van dit hoofstuk is het beschrijven van de Nederlandse bankensector. In deze beschrijving willen we zoveel mogelijk blijven bij de praktijk in de sector en hoofdzakelijk haar eigen bewoordingen en classificaties gebruiken van de in de sector acterende ondernemingen, klanten en producten en diensten. Wij vinden het belangrijk om vertrouwd te zijn met de werkwijze en het jargon van de sector, omdat de sector deze waarschijnlijk gebruikt tijdens haar interactie met de NMa. In de andere delen van het project zullen we onze eigen analyse ontwikkelen om deze elementen te reorganiseren, wat zal gebeuren op een manier die bruikbaar is om fusies en overnames te beoordelen.

Na een definitie van de Nederlandse bankensector, volgt een beschrijving van de verschillende aanbieders van financiële producten. De klanten worden getypeerd en de aangeboden bancaire producten en diensten worden uitgebreid beschreven. Het hoofdstuk sluit af met een beschrijving van de regulering van de financiële sector in Nederland en een overzicht van de belangrijkste structurele tendensen.

1.2 Definitie van de Nederlandse Bankensector

Er zijn twee mogelijke definities: van de Nederlandse bankensector een enge en ruime definitie.

De enge definitie richt zich op de identiteit van de aanbieders in de Nederlandse bankensector. Zij beperkt de aanbieders tot de ondernemingen die als banken geregistreerd zijn bij De Nederlandsche Bank (voortaan aangeduid als DNB) en de bancaire producten en diensten tot de financiële producten die door deze banken worden aangeboden.

(14)

In het overige deel van dit rapport zal aan alle financiële producten en diensten die door de geregistreerde banken en hun concurrenten aangeboden worden, worden gerefereerd als zijnde bancaire producten en diensten. Over het algemeen zal aan deze bancaire producten en diensten eenvoudig worden gerefereerd als bancair product of bancaire dienst, tenzij het nodig is onderscheid aan te brengen tussen producten en diensten. Als er geen risico van verwarring met andere soorten producten kan voorkomen, zal in voorkomende gevallen alleen het woord product of dienst gebruikt worden.

1.3 Typologie van de ondernemingen die bancaire producten

aanbieden

De keuze voor de ruime definitie houdt in dat de typologie van aanbieders van bancaire producten drie kerngroepen van aanbieders onderscheidt. De eerste groep bestaat uit de oorspronkelijke financiële instituten, namelijk die ondernemingen die geregistreerd staan als "kredietinstellingen" bij DNB. Deze instellingen worden veelal banken genoemd. De tweede groep bestaat uit niet-kredietinstellingen die wel als financiële instelling aangemerkt worden (non-bancaire financiële instellingen), en die direct en indirect concurreren met banken. Voorbeelden zijn beleggingsinstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen. De derde groep bestaat uit niet-financiële instellingen die financiële diensten aanbieden. Dit is een restcategorie. De bedrijven in deze categorie zijn zeer divers; de samenhang is dat ze niet tot de eerste twee groepen behoren. Ze vallen niet altijd onder het toezicht van de regelgevers als ze zich tenminste verre houden van in de wet omschreven activiteiten. Voorbeelden zijn financiële planners, accountantskantoren.

In de rest van dit deel beschrijven we de drie hierboven genoemde kerngroepen van aanbieders; eveneens beschrijven we een aantal belangrijkste organisaties in de bedrijfstak.

1.3.1 Banken

Nederland telt zo'n 800 banken (dat wil zeggen, inschrijvingen in het kredietregister van de DNB) waarvan er volgens DNB tussen de 100-150 actief zijn. In de groep banken is een aantal typen te onderscheiden. Vanouds onderscheiden we in Nederland algemene banken, handelsbanken, coöperatieve banken, spaarbanken, hypotheekbanken en effectenkredietinstellingen. Het onderscheid tussen deze soorten is gaandeweg vervaagd en sommige financiële instellingen verenigen inmiddels al deze typen. Toch is het van belang de oude typologie te handhaven, omdat de verschillende instellingen een uiteenlopende achtergrond hebben die dikwijls nu nog van betekenis is. Er bestaan tussen deze typen namelijk enkele verschillen.

(15)

3

Nederlandse banken gedurende de laatste vijftig jaren en uit toetreding door buitenlandse banken gedurende de laatste dertig jaren.

De handelsbanken bieden traditioneel hun financiële diensten aan het bedrijfsleven aan en richten zich daarbij op verschillende doelgroepen. Vaak zijn ze internationaal georiënteerd. In de jaren zestig zijn ze ook particulieren gaan bedienen en sindsdien worden ze ook wel algemene banken genoemd. Zakelijk en particulier krediet, handelsfinanciering, betalingsverkeer, financiële advisering en vermogensbeheer zijn hun belangrijkste productgroepen.

De coöperatieve banken bedienen vanouds de agrarische gemeenschap in Nederland. Sinds de jaren zeventig concurreren ze echter steeds meer met de algemene banken en zijn ze gaan internationaliseren. De internationale oriëntatie is echter veel geringer dan die van de algemene banken. De coöperatieve banken kunnen ongeveer hetzelfde dienstenpakket aanbieden als de algemene banken. Ze hebben een ongekend fusieproces doorgemaakt en in feite is er nu één bank (de Rabobank) voor de coöperatieve banken in Nederland.

De spaarbanken hebben voornamelijk gezinnen en het midden- en kleinbedrijf als doelgroep en zijn hoofdzakelijk binnen Nederland actief. Particuliere kredietverlening, betalingsverkeer en standaardfaciliteiten voor het klein- en middelgroot bedrijf zijn hun voornaamste bezigheden. Vermogensbeheer komt slechts moeizaam tot ontwikkeling bij de spaarbanken. Ook zij zijn zeer sterk geconcentreerd, zij het niet zo extreem als de coöperatieve banken. De coöperatieve grondslag die we ook bij in het verleden ook bij de spaarbank aantroffen, is verlaten.

De hypotheekbanken voorzien in financiering met onroerend goed als onderpand. De pandbrief is een voor dit type bank karakteristiek financieringsinstrument. De activa zijn vrijwel volkomen direct of indirect verbonden met de onroerend goed sfeer. Zij bleken niet bestand tegen de problemen die voortvloeiden uit sterk dalende huizenprijzen en deconfitures bij projectontwikkeling in het begin van de jaren tachtig. Allemaal werden ze nadien opgenomen in andere financiële instellingen, waaronder banken, verzekeraars en pensioenfondsen.

Effectenkredietinstellingen richten zich vanouds op het particuliere vermogensbeheer. Ze waren vaak tevens actief als commissionair. Ook deze instellingen zijn inmiddels merendeels onderdeel gaan uitmaken van andere financiële instellingen, vooral banken. In Annex E is een overzicht opgenomen van de bankproducten zoals typisch door de verschillende soorten banken worden geleverd.

1.3.2 Non-bancaire financiële instellingen

(16)

participatiemaatschappijen en de beurs.1 In Nederland zijn er circa 400 verzekeraars,

1000 pensioenfondsen, 500 beleggingsinstellingen, 75 participatiemaatschappijen, en één aandelenbeurs (AEX).

Pensioenfondsen en verzekeraars zijn “echte” intermediairs. Evenals banken nemen zij middelen op (soms met een verplicht karakter, zoals bij pensioenfondsen) om deze vervolgens uit te zetten (veelal beleggingen) met name voor hypotheken. Beleggingsmaatschappijen en beurzen faciliteren beleggingen in veelal financiële waardepapieren (aandelen en obligaties). Participatiemaatschappijen voorzien in het ter beschikking stellen van risicodragend vermogen. Het gemaakte onderscheid tussen deze vijf typen instellingen is, sterker nog dan bij de banken, gebaseerd op het institutionele kader.

Een verzekeraar onderscheidt normaal twee soorten producten: schadeverzekeringen en levensverzekeringen. Uit hoofde van het toezicht moeten aanbieders van deze typen producten gescheiden van elkaar opereren. In de praktijk zien we echter dat de meeste verzekeraars beide typen aanbieden, zij het in zeer verschillende mate. De aard van het verzekeringsbedrijf (leven of schade) is in belangrijke mate bepalend voor de wijze waarop de middelen (premies, beleggingsopbrengsten) belegd kunnen worden. Zo moet een schadeverzekeraar meer liquide beleggen dan een levensverzekeraar, omdat haar opvragingen veel volatieler zijn. In de rest van het rapport zullen we meestal met levensverzekeraars te maken hebben. Levensverzekeringen kunnen namelijk gezien worden als alternatief voor bancaire producten, met name voor langetermijnsparen of -beleggen.

Pensioenfondsen zijn qua economische functie vergelijkbaar met de

levensverzekeringsmaatschappijen. Ze verschillen in institutionele vormgeving. Besparingen bij de pensioenfondsen dragen in hoge mate een verplichtend karakter. Het type bedrijf of het bedrijf sec waar iemand werkzaam is, bepaalt het pensioenfonds waar men pensioenpremies aan moet afdragen. Er zijn ruwweg drie groepen pensioenfondsen: ondernemingspensioenfondsen, bedrijfspensioenfondsen en beroepspensioenfondsen. Eerstgenoemde groep (ca. 900) is ondernemingsgewijs georganiseerd. Ze verzorgen de pensioenen van de mensen die werken bij één bepaalde onderneming (bijv. Philips, Shell, KLM). De circa 80 bedrijfspensioenfondsen voorzien in de pensioenen van werknemers in een bepaalde bedrijfstak (bijv. PGGM, Metaalnijverheid, Landbouw, Bouwnijverheid). De circa 10 beroepspensioenfondsen regelen het pensioen voor enkele specifieke beroepsgroepen (dominees, notarissen, artsen).

Participatiemaatschappijen verschaffen risicodragend vermogen. Dikwijls is dit gekoppeld aan advies inzake productie, management, marketing en distributie. In dat geval spreekt men wel van participatie-management-maatschappijen. Legio venture capital maatschappijen zijn de laatste twintig jaar ontstaan, vele als dochteronderneming

1

(17)

5

van banken. Daarnaast hebben ook verschillende lokale en regionale overheden participatiemaatschappijen opgericht ter stimulering van de economie.

Beleggingsinstellingen zijn er in de meest uiteenlopende soorten en maten. Soms liggen er wetenschappelijke methoden, technieken en theorieën ten grondslag aan de samenstelling en het beheer van de beleggingsfondsen, soms zijn het hypes en modieuze trends die maken dat bepaalde fondsen aangeboden worden. De instellingen zijn formeel onafhankelijk. De distributie is echter sterk geconcentreerd. Lange tijd was beleggen in fondsen een bezigheid die eigenlijk uitsluitend door vermogende particulieren werd ondernomen. In de jaren tachtig is daar drastisch verandering in gekomen en vandaag de dag belegt naar schatting een derde van alle Nederlandse huishoudens.

De beurs is een intermediair voor de andere financiële intermediairs. Ze is onderhevig aan toezicht door de financiële autoriteiten en kan een substituut vormen voor de geïntermedieerde financiële dienstverlening. In de VS bestaat bijvoorbeeld een beurs -gefaciliteerd door Internet - waar kleinere bedrijven een notering kunnen krijgen zonder bemoeienis van kostbare 'investment banks'. Ook het bestaan van markten in afgeleide financiële instrumenten rechtvaardigt een aparte classificatie van de beurs als intermediair. In veel transacties “absorbeert” de beurs het counterparty risico. Hiermee faciliteert zij de handel in financiële instrumenten. In het vervolg laten we de beurs echter buiten beschouwing.

1.3.3 Niet-financiële instellingen

Niet-financiële instellingen die zorgdragen voor financiële dienstverlening, moeten we vooral zoeken in de sfeer van de niet-balansgebonden activiteiten van het financiële bedrijf.2 Financiering en belegging houdt immers veel meer in dan het aannemen en

uitzoeken van geld en het uitzetten ervan. Een belangrijk aspect is advisering. Een bedrijf dat wil uitbreiden, overlegt met de financier hoe dat het beste gefinancierd kan worden. Mensen die de financiële gevolgen van bepaald gedrag (op termijn stoppen met werken, deeltijdwerken) willen weten, laten zich dikwijls eerst adviseren alvorens financiële actie c.q. voorzorgsmaatregelen te nemen. Een bedrijf dat een obligatielening wil sluiten of dat naar de beurs wil, laat zich uitgebreid adviseren. Een overheid die bepaalde taken wil verkopen, laat zich adviseren. In het krediet, in de verzekeringen, in de belegging zit een behoorlijk stuk ‘dienst’. Dat is niks nieuws. Nieuw is dat het dienstenaspect meer en meer losgekoppeld wordt van het financiële product. Voor de klant is dat duidelijk in het geval van een nieuwe onafhankelijke tussenpersoon zoals “De Hypotheker”, maar ook het beroep van de financiële planner ontleent er bestaansgrond aan. En dat beroep is tamelijk ‘jong’. Bedrijven en overheden wenden

2 Niet-financiële instellingen zijn geen synoniem voor niet-traditionele aanbieders. Bijvoorbeeld als Albert Heijn

(18)

zich vaak tot accountants, consultants en gespecialiseerde adviseurs. Zo hebben alle grote accountantskantoren in Nederland uitgebreide afdelingen die zich bezighouden met waardebepaling en financiële advisering van (middel)grote bedrijven en (semi-) overheden. Dat wil zeggen, zij adviseren onder andere over reductie van financieringskosten en hoe risicomanagement.

1.3.4 Branche-organisaties

De verschillende typen financiële instellingen hebben vanouds hun eigen branche-organisaties. Ze pogen de belangen van de leden te behartigen, verlenen informatie, bereiden een gezamenlijk standpunt voor over zaken die de branche ter harte gaat. De dekkingsgraad is vaak zeer aanzienlijk. De status is wisselend. Het blijkt dat de grotere leden voor zichzelf kunnen opkomen en hun eigen belangen weten te dienen. Dat kan soms zelfs het branchebelang te boven gaan. Veel informele contacten met de politiek en de ambtenarij gaan dan ook buiten de branche-organisaties om. De grote financiële spelers – de grootbanken, de grote verzekeraars, Robeco, ABP, de accounting reuzen – hebben ingangen in het Haagse circuit. Er is in Nederland volop ruimte voor uitwisseling van ideeën en wederzijdse beïnvloeding.

In het bankwezen is in dit opzicht een sterke concentratie opgetreden. Zo waren er in de jaren zeventig bijvoorbeeld nog per – onder 1.2.1. genoemd – segment aparte belangenverenigingen (Nederlandse Spaarbankbond, Nederlandse Bankiers-vereniging, Nederlandse Vereniging van Hypotheekbanken). Nu is men verenigd in de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). De verzekeraars komen samen in het Verbond voor Verzekeraars (VvV), dat, in tegenstelling tot de NVB, zich met name bezighoudt met voorlichting. Bij de pensioenfondsen zijn er de Vereniging voor Bedrijfspensioenfondsen (VB) en de Ondernemingspensioenfondsen. VvV is de enige branche-organisatie die systematisch informatie ter beschikking stelt aan het publiek. Scholing geschiedde vanouds ook door branche-organisaties. Het bank- en effectenwezen had het Nederlands Instituut voor het Bank- en Effectenbedrijf (NIBE). De verzekeraars hadden het Stichting Vakopleidingen Verzekeringsbedrijf. Sinds kort werken ze intensief samen. Deze scholing richt zich op het gehele personeelsbestand. Bij de beleggingsinstellingen zien we dit niet. Wel is er de Vereniging van Beleggingsanalisten die opleidingen organiseert. De kadervorming bij de pensioenfondsen is niet specifiek geregeld. De grote instellingen maken intern ook veel werk van het bijscholen van hun mensen. Bijvoorbeeld ING heeft de ING Business School en Rabobank heeft haar Rabo-academie.

1.4 Typologie van de bankklanten

(19)

7

individuen, ondernemingen, non-profitorganisaties en overheidslichamen. Dit is de classificatie die wij voor dit deel van het rapport willen gebruiken. In dit deel van het rapport worden de klanten van de banken ingedeeld in drie groepen: particulieren, zakelijke relaties en anderen. De kenmerken van iedere groep worden hieronder beschreven.

1.4.1 Particulieren

Een ruwe en traditionele indeling van de particulierenmarkt is die tussen ‘retail banking’ en ‘private banking’. De retail banking richt zich op de productontwikkeling en de productdistributie in het bijzonder sparen, betalen, beleggen, verzekeren en lenen in standaardvorm. Er is een ruim aanbod van dergelijke producten. Private banking is een persoonlijke benadering voor de vermogende particulier. Het betreft opgewaardeerde standaardproducten (aantrekkelijker voorwaarden, tarieven) en persoonlijke advisering met name voor vermogensbeheer. Retail banking slaat in feite op de confectiedienstverlening, private banking is het maatwerk.

Deze beschrijving was toepasselijk tot de jaren tachtig. De trouw aan de eigen bank was hoog en het klantengedrag redelijk voorspelbaar. De grens tussen retail en private banking lag bij een vermogen van een half miljoen en/of een inkomen van twee ton. Sindsdien is de particulierenmarkt echter ingrijpend veranderd en nog volop in beweging. Private banking concepten werden toegepast op neerwaarts aangepaste vermogens- en inkomensgrenzen. Maar dit was niet afdoende, particulieren blijken steeds meer te gaan ‘shoppen’ en van meerdere banken (meer in het algemeen: aanbieders van financiële diensten) gebruik te maken.

In het vervolg van dit rapport zal het onderscheid tussen ‘retail banking’ en ‘private banking’ gebruikt worden, waarbij de hierboven beschreven ontwikkelingen in gedachten worden gehouden.

1.4.2 Zakelijke relaties

Zakelijke relaties kunnen op vele manieren geclassificeerd worden, afhankelijk van het gebruiksdoel van de classificatie. De traditionele criteria voor classificaties zijn omvang en sector. Gegeven het doel van dit verslag blijkt een classificatie op basis van ondernemingsomvang de relevante classificatie te zijn. De behoefte van een onderneming aan bancaire producten lijkt meer af te hangen van haar grootte dan van de sector waarin zij actief is.

(20)

hypotheken zijn de belangrijkste behoeften. Meestal zijn er hooguit twee of drie bankrelaties.

Het middenbedrijf is zeer divers. De basisbehoeften zijn identiek aan die van het kleinbedrijf, maar de complexiteit is groter. Soms zijn er meerdere vestigingen, soms wordt geëxporteerd of geïmporteerd, de bedragen waarom het gaat zijn groter, de personele en organisatorische complexiteit is groter, men zit vaker dan het kleinbedrijf, midden in de bedrijfsketen in plaats van alleen aan het begin of het eind ervan. Dit vertaalt zich in een behoefte aan handelsfinanciering, aansprakelijkheidsverzekering/rechtsbijstand, financiering van inventaris, gebouwen, bedrijfsuitbreidingen, overnames, etc. Kortom, de financieringsvraagstukken zijn veel complexer en maatwerk is geboden. Het aantal bankrelaties varieert en kan meer dan vijf bedragen.

Het grootbedrijf, waaronder multinationals, onderscheidt zich van het middenbedrijf in meer dan alleen de omvang. Een deel ervan zal beursgenoteerd zijn of de ambitie hebben tot notering. Dit vraagt om zeer specialistische financiële kennis. Het aantal bedrijven/instellingen met een beursnotering en/of met publieke financieringsprogramma’s in de markt (commercial paper, certificates of deposit, medium term notes) is voor wat betreft Nederland niet meer dan 1000 (uit een totaal van 750.000 ondernemingen). Ten opzichte van het middenbedrijf zijn er verder geen echt andersoortige behoeften. Wat wel verschilt is dat deze groep door hun grootte mogelijk aantrekkelijker is als klant, dan het middenbedrijf. Ze kunnen ook beter toegang krijgen tot buitenlandse aanbieders. Grote bedrijven hebben al gauw 15 bankrelaties, multinationals zeker 25. In toenemende mate is er echter behoefte aan ordening, wat tot uitdrukking komt in preferred bank relations. In dit kader moet ook de ontwikkeling van de all-finance concepten worden gezien, waar banken de gehele financiële dienstverlening voor een bedrijf aanbieden.

1.4.3 Andere klanten

Deze groep bevat lagere en semi-overheden, non-profit instellingen, maar ook specifieke organisaties, zoals institutionele beleggers. De afzonderlijke status voor deze categorie is ingegeven door de bancaire praktijk. Lagere en semi-overheden staan in toenemende mate open voor financiële dienstverlening van de puur private sector (commerciële banken), in tegenstelling tot de traditionele afhankelijkheid van semi-publieke financiële instellingen zoals de Nederlandse Investerings Bank (NIB) en de Bank Nederlandse Gemeentes (BNG). Dit verklaart waarschijnlijk ook waarom NIB en BNG verder zijn afgedreven van hun traditionele publieke aandeelhouders.

(21)

9

Non-profitinstellingen, zoals scholen, ziekenhuizen etc., onderscheiden zichzelf niet door het type producten waartoe zij toegang hebben – deze zijn dezelfde als voor elke onderneming van dezelfde grootte - maar door de voordelige voorwaarden waaronder ze, dankzij hun speciale positie, toegang tot bepaalde producten (zoals leningen) hebben. De uniciteit van hun positie houdt vaak verband met het feit dat zij, dankzij de impliciete of expliciete garanties van de overheid, klanten zijn met een lager risicoprofiel.

Ondanks het onderscheid dat hier gemaakt is, zal de praktijk moeten uitwijzen of dit een zinvol onderscheid is. Mocht blijken dat de genoemde klantgroepen zich niet anders gedragen ten opzichte van de financiële instellingen dan zakelijke relaties, en vice versa, dan zal dit onderscheid niet verder worden gehanteerd.

1.5 Typologie van de Bancaire Diensten en Producten

Het is goed om hier te herinneren aan de opmerking uit de inleiding: de beschrijving van de producten volgt voornamelijk de praktijk in de sector. Dat houdt in dat de traditionele manier waarop de bankensector haar eigen producten en diensten aanbiedt hier ook gebruikt wordt. Dit zal de lezer vertrouwd maken met het jargon van de sector, terwijl het hem eveneens enig inzicht geeft in de wijze waarop de sector haar producten en diensten beziet en coördineert.

Traditioneel worden zes groepen activiteiten onderscheiden: A. Retail banking (‘retail banking’);

B. Corporate banking (‘zakelijk bankwezen’);

C. Capital market activities (activiteiten op de kapitaalmarkt); D. Corporate finance (ondernemingsfinanciering);

E. Asset management (vermogensbeheer); F. Others (overige activiteiten).

Elke groep bevat diverse producten, die gericht zijn op verschillende klanten. De hierboven weergegeven typologie kan dienovereenkomstig verfijnd worden. Van elk hieronder genoemd product zal een korte definitie gegeven worden.

1.5.1 Retail Banking

Retail banking is de confectiemode van het bankwezen; het gaat om standaardproducten op het gebied van sparen, betalen, beleggen, verzekeren en lenen. Het betalingsverkeer fungeert als draaischijf en is voor veel instellingen het aangrijpingspunt voor de relatie met de klant. Private banking is, om de beeldspraak door te zetten, het maatpak binnen het bankwezen. Het gaat om klantgebonden producten en adviezen, vaak complexer van aard dan de producten die classificeren onder retail banking.

Het betalingsverkeer telt verschillende betalingsinstrumenten; het basis product is de

(22)

direct opeisbaar zijn. Dit maakt de rekening uitermate geschikt voor de lopende inkomsten en uitgaven. Hierdoor is de rente meestal lager dan de rente over spaargelden. De betaalrekening is de rekeningvorm in Nederland. Andere betalingsinstrumenten zijn veelal hieraan gekoppeld.

De andere betalingsinstrumenten vallen in drie groepen uiteen:

Distribuerende instrumenten. Het kenmerk van distribuerende instrumenten is dat de betaalopdracht het bankwezen zonder tussenkomst van de crediteur bereikt. Instrumenten in deze categorie zijn:

s Overschrijvingsformulieren: Handgeschreven of getypte papieren

informatiedragers die een opdracht tot betaling geven.

s Elektronisch bankieren: Betalingsopdrachten kunnen op diskettes,

magneetbanden of via datacommunicatie bij de bank of verwerkingscentrale worden aangeleverd. Telebankieren is hier een voorbeeld van. Hierbij kunnen personen betalingsopdrachten naar de bank zenden via hun computer.

s Periodieke overboekingen: Indien een klant periodiek een geldbedrag moet betalen dan kan hij met behulp van een formulier zijn bank daartoe een eenmalige opdracht verstrekken.

Incasserende instrumenten: De betaalopdrachten worden door de crediteur aangemaakt en naar de debiteur of rechtstreeks naar de bank verstuurd. De crediteur speelt hierbij dan ook een actieve rol. Incasserende instrumenten zijn:

s Acceptgiro: Een voorgedrukte betalingsopdracht waarop de debiteur alleen zijn handtekening hoeft in te vullen. Dit formulier wordt door de crediteur naar de debiteur gezonden.

s Machtiging: De debiteur laat de crediteur toe om regelmatig of slechts éénmalig (dit hangt van de overeenkomst af die de debiteur met de bank gesloten heeft) een bedrag van zijn rekening af te schrijven.

Toonbankinstrumenten. Via deze instrumenten kan een directe betaling op het verkooppunt via een of ander gegarandeerd giraal betaalmiddel plaatsvinden. Bij dit instrument initieert de debiteur de betaling door het betalingsmiddel te kiezen. De crediteur verzendt de betalingsopdracht naar de bank. Toonbankinstrumenten zijn: s Betaalcheques: Bij deze betalingswijze vult de debiteur de cheque in die

gecontroleerd wordt door de crediteur (de debiteur moet een pas met handtekening en enkele andere gegevens kunnen tonen). De crediteur brengt de cheque naar de bank.

s Reischeque: Een reischeque heeft dezelfde kenmerken als een gegarandeerde cheque met daaraan toegevoegd de optie om betalingen in vreemde valuta uit te voeren.

s Pinkaart of Tankpas (debitcard): Deze passen geven direct toegang tot de betaalrekening. De debiteur kan met behulp van een Pincode direct geld overmaken naar de rekening van de crediteur. Verder kan er ook direct geld opgenomen worden bij geldautomaten.

(23)

11

kunnen betalingen uitgevoerd worden met de creditcard. Aan het einde van de periode wordt de betaalrekening belast voor de met de creditcard gedane betalingen.

s Chipper/Chipknip: De chipper of chipknip wordt de elektronische portemonnee genoemd. Een bepaald bedrag kan op de kaart gezet worden (de kaart wordt opgeladen) waarna er betalingen verricht kunnen worden. De kaart is vooral bedoeld voor kleine betalingen.

Buitenlands betalingsverkeer

Voor het buitenlands betalingsverkeer kunnen particulieren, naast reischeques en creditcards, gebruik maken van overmakingen naar het buitenland, bankcheques en vreemde valuta.

Beheer van overschotten

Het beheer van de 'overschotten' bestaat uit de volgende groepen diensten: sparen in enge zin, beleggen, levensverzekeren, pensioenvorming. Binnen elk der vormen bestaat een veelheid van producten. Financiële instellingen bieden zeer veel spaarproducten in brede zin aan. Vaak herbergen die elementen van zowel sparen, beleggen als verzekeren in zich. De fiscale wetgeving speelt vaak een belangrijke rol bij de productontwikkeling en producttoepassing.

Bij sparen in enge zin is er bij bancaire spaarrekeningen en deposito een grote diversiteit aan spaarvormen, die verschillen in voorwaarden en in looptijden. Vaak is er een eenduidig verband tussen de hoogte van de rente die vergoed wordt en de flexibiliteit ten aanzien van de opvraagbaarheid / beschikbaarheid van het spaartegoed. De reële vergoeding op de spaartegoeden is de laatste jaren erg laag. De 'vrije' besparingen bij het bankwezen nemen mede daardoor nauwelijks toe. Sommige spaarvormen worden fiscaal begunstigd, zoals het bedrijfssparen of groen sparen. Ondernemingen brengen het beheer en de administratieve afhandeling van het bedrijfssparen onder bij een financiële dienstverlener.

Voor beleggen is een zeer ruime keuze uit verschillende financiële titels en combinaties daarvan, inclusief de aan- en verkoop van effecten. Beleggen is inmiddels gemeengoed geworden in de Nederlandse samenleving, vooral in de vorm van participaties in beleggingsfondsen (zie ook onder “Asset Management”).

Levensverzekeringen fungeren deels – mede door de fiscale behandeling - ook als spaarvorm. Ook hier bestaan verschillende mogelijkheden, zoals kapitaalverzekeringen, lijfrentes en koopsommen.

(24)

Tekortfinanciering

De tekortfinanciering bij retail banking bestaat uit consumptief krediet (bestaande uit persoonlijke lening, rekening courant debetfaciliteiten, effectenkrediet, huurkoop), autofinanciering/leasing, en hypotheken. De particuliere kredietverlening is in hoge mate gestandaardiseerd.

Rekening courant debetfaciliteiten en consumptief krediet zijn veelal gekoppeld aan de betaalfaciliteit. Meestal wordt eenmalig of incidenteel de relatie overeengekomen en worden de voorwaarden (bedrag, tarief, clausules) bepaald. Onderpand is in feite het toekomstig inkomen.

Het effectenkrediet is vaak gekoppeld aan een effectendepot dat bij de financier aangehouden moet worden. De effecten fungeren als onderpand.

Bij huurkoop krijgt de afnemer na betaling van de laatste termijn het eigendomsrecht. In de tussentijd blijft de leverancier eigenaar.

Autofinanciering/leasing is ook een huurovereenkomst voor een auto. De lessee gebruikt een auto die gefinancierd/verpacht wordt door de lessor. Bij financial lease is het juridische eigendom bij de leasemaatschappij. Het economisch eigendom berust bij de geldnemer. Deze is dan verantwoordelijk voor reparaties en dergelijke, maar kan het object ook zelf afschrijven. Bij operational lease wordt het onderhoud ook door de leasemaatschappij verricht.

Bij hypotheken is het onroerend goed het onderpand. Er is een aantal basisvormen op dit terrein, waarbij het onderscheid vaak door fiscale overwegingen wordt ingegeven. De volgende vormen kunnen worden onderscheiden: de spaarhypotheek, de beleggingshypotheek, de meegroeihypotheek en de levenshypotheek (allen met aflossing aan het einde van de looptijd), de annuïteitenhypotheek, de lineaire hypotheek en de aflossingsvrije hypotheek (allen met aflossing gedurende de looptijd). Zie ook paragraaf 4.3.1 voor een overzicht van hypotheekvormen.

1.5.2 Corporate Banking

(25)

13

Allerlei betalingsinstrumenten worden ook op deze rekening uitgegeven. In principe kunnen zakelijke klanten dezelfde instrumenten verkrijgen als particulieren. Sommige betalingsinstrumenten zijn echter populairder onder zakelijke klanten dan onder particuliere klanten en andersom.

De meeste transacties op de Rekening Courant worden verricht met behulp van

elektronisch bankieren.

Er zijn nog andere betalingsverkeerproducten voor bedrijven of producten gekoppeld aan de RC, zoals buitenlands betalingsverkeer en RC-tegoed met speciale condities.

Buitenlands betalingsverkeer: Het grootste verschil met het binnenlandse betalingsverkeer is dat banken rekeningen bij elkaar moeten aanhouden voor het buitenlandse verkeer. Er ontbreekt namelijk een verrekencentrale (Interpay).

RC-tegoed met speciale condities en kasgeld uitzetting: Bij RC-tegoeden boven een bepaalde limiet kan een hogere rentevergoeding worden gegeven. Dit zijn de zogenaamde speciale condities. Kasgelduitzettingen hebben meestal betrekking op grotere bedragen, die vaak voor één nacht op de geldmarkt worden ondergebracht. Het zakelijk bankwezen omvat ook een spaarfaciliteit. Het gaat hier om middelen die bedrijven voor een vooraf vastgestelde looptijd en rentepercentage hebben geplaatst bij banken.

De zakelijke kredietverlening aan bedrijf en overheden is veel complexer dan die aan particulieren. Vergeleken met de particuliere kredietverlening is er veel persoonlijk contact. Van standaardisatie via bijvoorbeeld credit scoring modellen3 is veelal geen

sprake. Ook is er een grote variëteit in financieringsmodaliteiten, waarbij er variatie kan optreden in de omvang, de aflossingsafspraken, de tariefstructuur en de dekking (bijvoorbeeld onroerend goed of debiteuren) van het krediet. De financier heeft veelal iemand in dienst die het contact met de klant onderhoudt. Deze persoon (de accountmanager) inventariseert ook de financieringswensen bij het bedrijf.

Het bedrijfskrediet kent twee basisvormen: de rekening-courantfaciliteit en de lening. Een rekening-courantfaciliteit is een bedrag waarover een klant gedurende een bepaalde tijd een beroep kan doen. Bij de lening gaat het om een vast bedrag. De klant leent bijvoorbeeld een bepaald bedrag gedurende één jaar. In dit geval `krijgt' de klant een jaar lang het hele bedrag. Kredietfaciliteiten - ook wel kredietlijnen genoemd - zijn zeer gebruikelijk. Leningen worden vaak verstrekt met het oog op een bepaald doel. Bij beide vormen is onderpand dikwijls een vereiste. Dat onderpand hoeft geen directe relatie te onderhouden met de financiering.

De volgende meest voorkomende zakelijke kredietvormen kunnen worden onderscheiden:

3

(26)

s rekening-courantkrediet. Dit is een krediet met een maximumomvang. Bank en klant komen bijvoorbeeld overeen dat er een bepaald bedrag beschikbaar is gedurende één jaar (vaak zijn dergelijke kredieten revolverend). De klant kan dan in dat jaar een bedrag opnemen, afhankelijk van de behoefte, mits het niet groter is dan hetgeen is overeengekomen. Maar het kan zijn dat de klant enkele maanden géén geld opneemt. Het tarief is gekoppeld aan de basisrente van de bank.

s kasgeld lening. Dit is een lening voor grote, ronde bedragen met een looptijd van een maand tot een jaar met een vaste rente voor de hele looptijd. Meestal wordt dit beschikbaar gesteld aan (lagere) overheden en (middel)grote bedrijven.

s middellange leningen. Deze hebben een looptijd van minder dan tien jaar. Ze dienen voor de financiering van voorraden en debiteuren. Het bedrag wordt, volgens een vast aflossingsschema, ineens of in termijnen afgelost. De afgeloste bedragen zijn meestal niet opnieuw opneembaar. De rente is meestal vast tot vijf jaar en wordt daarna opnieuw voor vijf jaar vastgesteld.

s lange leningen. Deze leningen hebben een looptijd tussen de tien en 25 jaar. Ze worden bijvoorbeeld gebruikt voor onroerendgoed financiering. De rentevaststelling is vaak analoog aan die voor de middellanglopende lening.4

s leasing is een soort huurovereenkomst. De lessee gebruikt een goed dat gefinancierd/verpacht wordt door de lessor. Bij financiële lease is het juridische eigendom bij de leasemaatschappij. Het economisch eigendom berust bij de geldnemer. Deze is dan verantwoordelijk voor reparaties en dergelijke, maar kan het object ook zelf afschrijven. Bij operationele lease verhuurt de leasemaatschappij een object aan de gebruiker. Juridisch en economisch eigendom berusten in dit geval bij de leasemaatschappij. Fiscale overwegingen spelen een belangrijke rol bij leasing.

s documentair krediet is een kredietvorm verbonden met de internationale handel. De bank verstrekt het documentair krediet in opdracht van de importeur ten gunste van de exporteur. De exporteur is daardoor gegarandeerd van betaling. De betaling door de bank vindt plaats na overlegging van de exportdocumenten door de bank van de importeur. In andere woorden, documentair krediet is een kredietfaciliteit voor de export.

s Exportfinanciering. Dit betreft de financiering van naar het buitenland verkochte kapitaalgoederen, zoals machines schepen, vliegtuigen en soms gehele fabrieken. Hierbij verleent de exporteur een leverancierskrediet aan de buitenlandse importeur. s Bankgarantie. Een algemene zekerheidsconstructie waarbij de bank garandeert dat zij een bepaald bedrag aan een kredietgever zal betalen. Uiteraard probeert de bank dit bedrag te verhalen bij degene voor wie zij garant staat. Er wordt hier alleen tot betaling overgegaan indien er geclaimd wordt.

s Onderhandse leningen zijn langlopende leningen waarbij de geldgever en de onderneming, al dan niet via een bemiddelaar, met elkaar over de voorwaarden van de lening onderhandelen. De voorwaarden zijn niet gestandaardiseerd en de lening is in principe niet verhandelbaar. Institutionele beleggers zijn de voornaamste

4

(27)

15

verschaffers van de onderhandse leningen (niet de banken). Overheden en enkele zeer solide bedrijven zijn de voornaamste geldnemers.

s factoring is een vorm van delegeren van het beheer van de debiteurenportefeuille. De factor betaalt een bedrijf de waarde van de debiteurenportefeuille, onder aftrek van een korting. Die korting is onder meer gebaseerd op het debiteurenrisico en op de looptijd van de vorderingen. Dit is op zich geen krediet, wel kan de debiteurenportefeuille als onderpand voor krediet dienen. Factoring is eerder het verkopen van vorderingen op derden.

Vastgoedfinanciering of onroerendgoed financiering

Deze activiteit betreft gespecialiseerde activiteiten, gericht op de financiering van vastgoed. Men kan hierbij denken aan hypothecaire leningen, maar ook aan de bedrijfsmatige financiering van projectontwikkelaars. Hypothecaire leningen zijn leningen met onroerend goed als zekerheid. Hypotheken – zowel zakelijk als particulier – hebben een zeer lange looptijd, namelijk tussen de twintig en dertig jaar. De renteaanpassing is of volledig variabel, of vindt periodiek plaats, bijvoorbeeld iedere twee, vijf, zeven of twaalf jaar. Hoewel vastgoedfinancieringsactiviteiten ontegenzeggelijk onder corporate banking vallen, is het zinvol ze apart te onderscheiden.

1.5.3 Activiteiten op de kapitaalmarkt of effectenbedrijf

Kapitaalmarktactiviteiten worden aangeboden aan ondernemingen en in zekere mate ook aan publieke instellingen, zoals de overheid en overheidsapparaten. Daarnaast bestaan er handelsactiviteiten voor eigen rekening, de zogenaamde proprietary trading. Het effectenbedrijf kan in vier onderdelen opgesplitst worden: emitteren, handelen, bewaren, adviseren.

Bij het emissiebedrijf gaat het om de plaatsing van schuldtitels en aandelen op de primaire kapitaalmarkt. Bij emissies staan de wensen van de klant centraal; deze moeten in overeenstemming gebracht worden met de mogelijkheden van de kapitaalmarkt. Hiertoe wordt de vermogens- en financieringsstructuur van de klant nauwgezet geanalyseerd. Zo kiest men een financieringsconstructie met bijvoorbeeld

(28)

beperkt doordat zij via een uitgebreid klantennetwerk inzicht heeft in de plaatsingsmogelijkheden van de emissie. Bij underwriting is sprake van activiteiten voor eigen risico en rekening van de intermediair. Een bank of een groep banken neemt de emissie dan als het ware over. Deze underwriting gebeurt meestal door een emissiesyndicaat, omdat de meeste banken te klein zijn om zelfstandig emissies te plaatsen. Het syndicaat is de groep instellingen die samen de emissie verzorgt en die – door zijn gezamenlijke vermogen – plaatsing van de emissie kan garanderen. Een bank kan naar gelang zijn betrokkenheid lead manager zijn, of participant. Een syndicaat van banken kan ook verantwoordelijk zijn voor het plaatsen van grote leningen. Men spreekt hier van gesyndiceerde leningen, namelijk van leningen die uitgegeven worden door een groep van banken of financiële instellingen.

Het beursbedrijf omvat de handel in bestaande effecten. De aan- en verkopen vinden plaats op de secundaire financiële markten. Via een omvangrijk netwerk van telefoon-, telex- en computergestuurde datalijnen komen de orders uit binnen- en buitenland binnen. De bank zorgt ervoor dat de orders op de beursvloer terechtkomen en uitgevoerd worden. Bij die uitvoering kan de bank verschillende rollen vervullen: broker, dealer, market maker,. Een broker is een makelaar in effecten, dat wil zeggen hij geeft orders door tegen betaling van een provisie. De dienstverlening kan worden uitgebreid door als tegenpartij op te treden. Hij neemt dan zelf deel aan de handel door orders op zijn boeken te nemen, en is daarmee dealer geworden. Nog een stap verder gaat de market maker, die niet afwacht tot hij een opdracht krijgt, maar zelf het initiatief neemt om te kopen of te verkopen.

Het bewaarbedrijf (custody) betreft het beheer van effecten in een depot en de administratie ervan. De klant geeft effecten aan de bank, die ze brand- en inbraakvrij bewaart. De bank is ook belast met het administratieve beheer, zoals het incasseren van dividend. Met de internationalisering van de portefeuilles van institutionele beleggers is dit bewaarbedrijf een sterk groeiende activiteit geworden. Er zijn netwerken van banken waarbij het bewaarbedrijf op regionale basis geschiedt.

(29)

17

1.5.4 Corporate Finance

Ondernemingsfinanciering bestaat uit het aanbieden van speciale diensten, benodigd op onregelmatige basis. De diensten op dit gebied zijn alleen voor ondernemingen bedoeld. Projectfinanciering, structured finance, cash management, risicomanagement en waardebepaling (en de advisering over deze activiteiten) kunnen tot corporate finance gerekend worden.

Projectfinanciering betreft het opzetten van de financieringsconstructies voor eenmalige en/of unieke activiteiten, bijvoorbeeld de financiering van gas/olieboringen. Dit werk is erg specialistisch en de financiële producten zijn meer een uitvloeisel dan dat ze centraal staan. Er wordt hierbij nauw met de klant samengewerkt. Het risicomanagement van het project en de eraan verbonden kasstromen kan eveneens tot de projectfinanciering gerekend worden.

Daarnaast zijn er specifieke constructies voor bijvoorbeeld de financiering van vliegtuigen. (sale en leaseback). Ook tijdelijke financieringsconstructies zoals

bridgeloans vallen onder corporate finance, en worden door ons gemakshalve hier ondergebracht. Bridgeloans zijn tijdelijke financieringsinstrumenten, die vaak gebruikt worden bij fusies en overnames.

De benaming structured finance wordt tegenwoordig gereserveerd voor financieringsconstructies waarbij de vordering als onderpand dient. De omzet en de kasstromen fungeren mede als basis voor de bepaling van de waarde van de nieuwe financiële titels. Een voorbeeld vormen obligatieleningen met als onderpand de afbetaling van consumptief of hypothecaire krediet. Dit wordt ook aangeduid als 'securitisation'. De rol van de financiële instelling is er een van het ontwerpen en beheren van de transactie.

Cash management gaat om het optimaliseren van de kasstromen binnen een

organisatie. Vroeger werd dit door bedrijven/instellingen uitbesteed aan banken. Tegenwoordig doet men het zelf en laat men zich adviseren door de bank. Die stelt faciliteiten beschikbaar (van electronic banking systemen tot financiële producten) en traint permanent het personeel.

Nauw hieraan verwant is risicomanagement. Vroeger bestond dit voornamelijk uit het debiteurenbeheer. Daarvoor werd factoring ontwikkeld, waarbij de factor tegen een korting de portefeuille overnam. Nu worden ook andere risico's betrokken. Financiële dienstverleners adviseren over de organisatiestructuur van het risicobeheer en kunnen de verschillende elementen vaak - maar niet altijd - zelf aanbieden. Mogelijke producten zijn derivaten, een omvattend begrip voor futures en opties. Dit zijn afgeleide producten van handel in onderliggende waarden (aandelen, obligaties, goud etc.).

(30)

fusie, overname, of verzelfstandiging overgaat, moeten de consequenties bestudeerd worden. De waardebepaling van (delen van) een concern moet geschieden onder zeer uiteenlopende ontwikkelingen en voor diverse financieringsconstructies. Hier ligt de belangrijkste taak van de merchant banker. In multidisciplinaire teams moeten zaken als wetgeving, fiscale situatie en financiering geanalyseerd worden. Bij het advies in zaken van financiële instellingen analyseert men het gehele bedrijf en komt men met voorstellen om de risico's te verminderen, het vermogen beter aan te wenden, minder belasting te betalen, efficiënter te produceren.

Ondernemingsfinanciering biedt ook producten aan voor acquisitie van (delen van een) ondernemingen. Men onderscheidt hierbij een LBO (leverage buy-out) en een MBO (management buy-out). Het eerste product wordt gebruikt voor acquisitie van een bedrijf door een ander bedrijf gefinancierd door bankleningen en obligaties. Het tweede product is gebruikt voor de acquisitie van een deel of alle aandelen van een bedrijf door haar managers. Meestal financieren financiële instituties een deel van de acquisitie met leningen.

NB: Bij corporate finance betreft het altijd maatwerk en is het verschaffen van financiële middelen een beperkt onderdeel van de dienstverlening. Balance sheet en off-balance sheet verplichtingen gaan hand in hand met niet balansgebonden diensten en advisering. Bedacht moet worden dat het niet perse nodig is dat één instelling de hele corporate finance verzorgt. Vaak zal een bedrijf voor verschillende delen een beroep doen op verschillende aanbieders.

1.5.5 Asset management

Asset management was lange tijd onderdeel van de private banking activiteiten, maar is nu ook onderdeel van de retail dienstverlening. De scheidslijn tussen beide segmenten wordt bepaald door de mate van persoonlijk advies. Financiële instellingen bieden verschillende diensten aan voor vermogensbeheer. Allereerst is er advisering. Meestal wordt hier geen vergoeding voor gevraagd, ten minste als het gaat om reguliere of potentiële klanten. De klant wordt dan vooral gewezen op de producten van de instelling en hoe deze zouden kunnen voorzien in zijn behoefte.

(31)

19

wereldindices of landenindices trachten te reproduceren. Fiscale overwegingen spelen een belangrijke rol bij de constructie van beleggingsfondsen.

Op de retail markt worden vooral participaties in beleggingsfonds aangeboden. De informatievoorziening is gestandaardiseerd. Distributie vindt plaats via het kantorennet, maar evenzeer via direct banking kanalen. Tot voor kort was dit primair via de telefoon. Internet lijkt echter een grote rol te gaan vervullen.

Bij private banking is er een adviseur die de portefeuille en de mogelijkheden van de klanten doorloopt. Het betreft veelal meer dan puur het beleggen van middelen. Zaken zoals erfenis, bedrijfsopvolging etc. staan vaak nadrukkelijk centraal in de advisering. Voor institutionele beleggers is het beleggen en de advisering daaromtrent maatwerk via vermogensbeheer. Aangeboden worden allerlei diensten die deel uitmaken van het reguliere beleggingsproces. Een pensioenfonds kan bijvoorbeeld zelf de beleggingen in Nederlandse aandelen en obligaties doen, maar haar onroerend goed door een specialistische intermediair laten beleggen. Ook internationale beleggingen worden vaak uitbesteed. Ook stellen banken - en gespecialiseerde dienstverleners - de institutionele beleggers allerlei analyse-instrumenten ter beschikking ter beoordeling en monitoring van de financiële markten en hun eigen portefeuille.

Onderdeel van het asset management is vanouds het trustbedrijf. Het trustbedrijf is het voor een klant (de trustor) beheren van vermogen door een specialist (de trustee). Oorspronkelijk werd dit vooral door notarissen bedreven, later ook door banken en andere gespecialiseerde instellingen. Het trustbedrijf is vermogensbeheer van zowel zakelijke als particuliere klanten. Bij het traditionele trustbedrijf kan het vermogensbeheer gesplitst worden in informeel beheer en in een formele overdracht van vermogen. Bij het informele of passieve vermogensbeheer heeft de trustee vooral een administrerende en adviserende rol. Men koopt bijvoorbeeld titels en kijkt er tot de aflossing niet meer naar om (de zogenaamde buy-and-hold-strategie). Een andere mogelijkheid is de beleggingen zodanig op te bouwen, dat de waardeontwikkeling ervan gelijk is aan die van de markt als geheel waarop belegd wordt (indexatiestrategie). Ook het ongevoelig maken (immunisatie) voor de rentestand van een portefeuille met vastrentende waarden als obligaties of onderhandse leningen is een voorbeeld van een passieve strategie. Bij de formele overdracht wordt het vermogen beheerd naar het inzicht van de trustee. Hierbij speelt de visie van de vermogensbeheerder op de ontwikkelingen op de financiële markten een rol.

(32)

beheren bedrag. Het brengt nauwelijks een beslag op de balans met zich mee. Vermogensbeheer is voor financiële instellingen bovendien aantrekkelijk omdat de instelling daarmee een vertrouwensrelatie met de klant krijgt. Daardoor kan de klant ook andere financiële diensten gaan afnemen.

1.5.6 Overig

In deze categorie worden alle producten bijeengebracht die niet passen in een van de vorige categorieën.

Venture capital en participatie-activiteiten: Deze activiteiten betreffen het ter beschikking stellen van mezzanine-type financieringsarrangementen aan startende bedrijven. Het onderscheidend element (van “gewone” corporate finance) is dat sprake is van equity financiering (gecombineerd met schuld, dit is meestal het “mezzanine”) en een grote directe betrokkenheid van de financier. Banken hebben dit veelal afgezonderd in venture capital dochters.

Bedrijfsspaarrekening. Een initiatief van de overheid waarbij werknemers jaarlijks een deel van hun salaris vrij van loonbelasting en sociale lasten kunnen sparen. Het spaargeld staat in principe wel voor minstens vier jaar vast.

1.6 Regulering

1.6.1 Algemeen

Het Ministerie van Financiën bepaalt in Nederland de wettelijke kaders voor de financiële sector. Zij bereidt de wetten over de financiële markten en instellingen voor. Controle op hun handhaving vindt plaats door de toezichthouders, die op hun beurt ressorteren onder het Ministerie van Financiën.

Het Ministerie van Economische Zaken ziet erop toe dat financiële instellingen op zorgvuldige wijze krediet verstrekken aan particulieren. Dit is geregeld in de Wet op het afbetalingsstelsel en de Wet op het consumptief geldkrediet. Daarnaast ziet zij in algemene zin toe op de mededingingsverhoudingen.

Binnen de scope van dit onderzoek zijn verschillende instanties te identificeren die (sector specifiek) toezicht houden op de bankensector of producten uit de bankensector. In Nederland zijn dit: De Nederlandse Bank (DNB), Stichting toezicht effectenverkeer (STE), Verzekeringskamer (VK) en Raad van financiële toezichthouders (RFT). Vanaf 1 januari 2000 staat de financiële sector ook onder toezicht van de NMa. Concentraties in de financiële sector worden door NMa op hun effecten voor de marktwerking onderzocht en beoordeeld.

(33)

21

Advisory Committee), het Verzekeringscomité en het Comité op Hoog Niveau van Effectentoezichthouders. Op bredere internationale schaal zijn de ‘Bank for International Settlement’ (BIS), IAIS voor verzekeringstoezicht, en IOSCO voor effectentoezicht actief.

Figuur 1 Overzichtsmodel voor toezicht in Nederland

Systeem-toezicht

Bedrijfseconomisch toezicht Gedragstoezicht

sectoraal Sector overschrijdend Niet-effectentypisch Effectentypisch sectoraal Sector Overschrijdend Banken DNB DNB Verzekeraars DNB VK RFT VK RFT STE* NMa Effecteninstelling en STE STE

* Bezien wordt op welke inhoudelijke wijze in een sectoroverschrijdende benadering het effectentypisch gedragstoezicht ook zal gelden voor verzekeraars, pensioenfondsen en alle andere financiële instellingen die actief zijn op de effectenmarkten. Bron: Nota toezicht financiële sector, Ministerie van Financiën.

In de volgende paragrafen wordt de specifieke rol van de belangrijkste sector specifieke toezichthoudende instanties beschreven.

1.6.2 DNB

De Nederlandsche Bank (DNB) is de centrale bank in Nederland en houdt toezicht op banken, beleggingsinstellingen en wisselkantoren. In de Bankwet 1998 staat vermeldt wat haar taken zijn:

Ø het meebepalen van het monetaire beleid; Ø het beheren van de goud- en deviezenvoorraad; Ø het bevorderen van het betalingsverkeer; Ø het verzamelen van statistische gegevens; Ø het toezicht houden op de banken.

Deze laatste rol is vastgelegd in de Wet Toezicht Kredietwezen. Het toezicht is te verdelen in drie doelstellingen:

1. sociaal-economisch/monetair toezicht: het waarborgen van de stabiliteit. Het systeemtoezicht is niet gericht op individuele financiële instellingen maar op de stabiliteit van het financiële systeem als geheel. Hierbij wordt de interne en externe waarde van de gulden beheerst. DNB kan op basis van de WTK, na het horen van de banken, monetaire maatregelen vaststellen. Hierbij kan men denken aan maatregelen om de liquiditeitscreatie te regulieren en het systeemrisico te beperken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij de tweede centrale vraag hebben wij gekeken naar de wijze waarop de minister zijn verantwoordelijkheid voor het toezicht op DNB en voor het beleid op het terrein van

• Open makkelijk en snel een extra giro- en/of spaarrekening via DSB I Internet Banking Hiernaast zijn er nog meer mogelijkheden zoals bijvoorbeeld een creditcard

Daarnaast zijn JenV, BZK, Agentschap Telecom (beoogde autoriteit, voor uitvoering en toezicht) en de Raad voor Accreditatie (vanuit haar rol bij accreditatie) betrokken.. -

Het decreet betreff ende de bodemsanering en de bodem- bescherming (DBB).. Twee rechtsgronden

Mechanismen van bescherming en verweer in de OBA-Richtlijn en de impact hier van op de Belgische situatie: principiële opt-out door de wetgever en mogelijkheid van een

De kwaliteit van de gegevens zelf kan worden bevorderd door werk te maken van uitwisseling met private partijen (zie advies 1) en de verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven

In hoofdstuk 8 is vervolgens de blik verlegd naar toekomstverwachtingen en -inschattingen. Gevraagd naar de toekomst blijken burgemeesters betrekkelijk behoudend te zijn. Ze

In het geval de grote werkgever X wel eigenrisicodrager is voor de WGA en dat risico verzekerd heeft bij een verzekeraar komen de (in het verleden) ontstane WGA-lasten