• No results found

3 ‘Natuur’ als vitaal element in de vroegere economie

4 Habitats, sleutelsoorten en bedreigde soorten

4.5 Lijst van habitats met een omschrijving van hun bedreigde inventaris

4.5.1 Zoute gronden

Schorren (Zuidwest-Nederland) en kwelders (Noord-Nederland) en binnendijkse terreinen (inlagen, dijkputten, kreken) met sterke zoute kwel. De vegetatie wordt beheerst door planten met speciale aanpassingen aan een hoog zoutgehalte, terwijl de meeste elders gewone soorten ontbreken of hoogstens met beperkte vitaliteit optreden (Riet).

Plantensociologische eenheden: 3 Zeegras-klasse, 12Ba3 Associatie van Aardbeiklever en

Fioringras, 12Ba4 Associatie van Kattendoorn en Zilte zegge, 22Aa1 Strandmelde- associatie, 24 Slijkgras-klasse, 25 Zeekraal-klasse, 26 Zeeaster-klasse, 27Aa1 Associatie van Zeevetmuur en Deens lepelblad.

Bouwmeesters: Engels slijkgras treedt op als pionier en buffert de begroeiing tegen

erosie. Gewone zoutmelde bouwt oeverwallen, welke in een later stadium door Zeealsem (KW) en Zeekweek (= Strandkweek) worden beheerst. Gewoon kweldergras, Zilt rood zwenkgras (Festuca rubra var. litoralis), Zilte rus en de zeldzame Rode bies (GE) vormen een gesloten grasmat, waaronder bij de laatste twee soorten een venige bovenlaag wordt gevormd. Zeekweek en Zilt rood zwenkgras vormen grasruigten waarin de meeste andere vaatplanten worden verstikt. Iets dergelijks geldt voor de dwergstruwelen van Gewone zoutmelde, waarin echter wel roodwieren gedijen.

Herbergiers: Voor hoefdieren en ganzen is Gewoon kweldergras de voornaamste

voedselbron. Voor hoefdieren is daarnaast onder meer Zilte rus van betekenis, die zowel tredvaster als voedzamer is dan de meeste andere russen. Voor insecten is Zulte als voedselplant van een dozijn specialisten kampioen, gevolgd door Lamsoor en Zeealsem (KW). Natuurlijke grazers van zoute gronden vindt plaats door ganzen en plaatselijk door hazen. In het water van kreken vormde Groot zeegras een eigen levensgemeenschap, maar deze is onder door erosie vrijwel verdwenen.

Rode Lijstsoorten. 22 vaatplanten: groep 3b, 3c, Kattendoorn, Moeraspaardenbloemen,

Ruig zoutkruid, Veldgerst; hieraan is toe te voegen de ernstig bedreigde Vroege ogentroost (Odontites vernus subsp. litoralis). Mogelijk ook vertegenwoordigers van andere paardenbloemsecties (Celtica, Naevosa en/of Ruderalia). 3 mossen: Dikrand- knikmos (Bryum donianum), Stomptandmos (Amblyodon dealbeatus), Vlechtmos (Conardia

moshommel (Bombus muscorum) en de in Nederland endemische schorviltbij (Epeolus

tarsalis subsp. rozenburgensis), waarvan de gastvrouw schorzijdebij (Colletes halophilus)

niet op de Rode Lijst staat maar wel een i-soort is (Peeters & Reemer, 2003; zie paragraaf 5.12.8). 2 slakken: Gray’s kustslak (Assiminea grayana) en muizenoortje (Ovatella myosotis).

Bedreigde soorten uit andere groepen: 5 wantsen, 4 loopkevers, 3 knotskevers, 2

wapenvliegen, 4 dazen, 2 zweefvliegen, 2 prachtvliegen, 1 boorvlieg, 1 bladhaantje.

Knelpunten: bedijkingen, erosie, aanvoer meststoffen.

4.5.2 Duinvoet

De gordel aan de bovenrand van het strand, waar zich vloedmerk ophoopt en waar zich de eerste lage duintjes vormen.

Plantensociologische eenheden: 22Ab1 Associatie van Loogkruid en Zeeraket, 23Aa1

Biestarwegras-associatie.

Bouwmeesters: Zeepostelein legt vloedmerk vast; Biestarwegras bouwt de eerste

duintjes.

Herbergiers: Zeeraket en Zeepostelein hebben nectarrijke bloemen. Biestarwegras

behoort tot het geslacht Kweekgras, waarop verscheidene insecten zijn gespeciali- seerd; in hoeverre deze van Biestarwegras gebruik maken, moet nog worden nagaan.

Rode Lijstsoorten. 3 vaatplanten: Gelobde melde, Gele hoornpapaver en Zandduizend-

knoop.

Bedreigde soorten uit andere groepen: 1 pissebed, 1 wants, 1 knotskever, 1 vlinder

(mineermot). Strandvlo (Talitrus saltator) en strandvlieg (Fucellia maritima) zijn algemeen voorkomende geleedpotigen van vloedmerkgordels; of er onder verwante vlokreeftjes en vliegen ook zeldzame en/of bedreigde bewoners van hetzelfde habitat zijn, moet nog worden nagegaan.

Knelpunten: verwijdering vloedmerk van (bad)stranden.

4.5.3 Zeereep

De buitenste één of twee duinrijen langs de zeekust, waar het zand bij harde wind sterk stuift en waar tussen de begroeiing veel onbegroeide zandplekken voorkomen.

Plantensociologische eenheden: 23Ab1 Helm-associatie.

Bouwmeesters: De alles beheersende plant is Helm. Door toedoen van de mens heeft

de bastaard Noordse helm plaatselijk een deel van de rol van Helm overgenomen, met ongunstige gevolgen voor de vegetatieontwikkeling. Bij afnemende zandaanvoer kan Duinzwenkgras de leiding overnemen.

Herbergiers: Helm en Duinzwenkgras leveren de voeding van een aantal paddenstoelen

en insecten. Blauwe zeedistel en Akkermelkdistel zijn de voornaamste nectarplanten.

Rode Lijstsoorten. 1 vaatplant: Zeewolfsmelk. 10 paddenstoelen. 1 sprinkhaan. 1

dagvlinder: de heivlinder. 1 reptiel: de zandhagedis.

Bedreigde soorten uit andere groepen: 4 spinnen, 1 oorworm, 1 prachtvlieg, 3 loopkevers, 1

Knelpunten: vastlegging van de zeereep, aanplanting van de Noordse helm, recreatieve

betreding.

4.5.4 Duinstruwelen

Door tenminste 1 meter hoge struiken beheerste delen van de kustduinen. Hieronder valt ook ‘struweelbos’ waarin boven de struiken een ijle boomlaag van Berken of Ratelpopulier uitsteekt.

Plantensociologische eenheden: 17Aa2 Associatie van Parelzaad en Salomonszegel, 37Ab1

Associatie van Sleedoorn en Eenstijlige meidoorn, 37Ac Liguster-verbond (voor zover in de duinen voorkomend), 43Aa3 Meidoorn-Berkenbos.

Bouwmeesters: De grootste oppervlakte wordt ingenomen door Duindoornstruwelen.

Voorts staan aan de binnenrand van de zeereep Vlierstruwelen, daarachter Ligusterstruwelen, meer landinwaarts Meidoornstruwelen. Op verlaten landbouw- gronden in de duinen komen Vlier- en Kardinaalsmutsstruwelen voor. Voor humusopbouw zorgen vooral Wilde liguster en Meidoorn. Andere struiksoorten (Wegedoorn, Zuurbes, Gelderse roos) spelen meestal een ondergeschikte rol. Lianen nemen in duinstruwelen een belangrijke plaats in. De (half)houtige lianen Wilde kamperfoelie en Bitterzoet komen vooral dicht achter de zeereep ook als min of meer zelfstandige ‘struiken’ met opstijgende stengels voor. De kruidachtige lianen Heggenrank en Hop kunnen de struiken met uitgestrekte sluiers bedekken.

Herbergiers: Bijna alle struiksoorten hebben bessen of andere vlezige vruchten, die

vogels als voedsel dienen. (Ook de kruidachtige Heggenrank, Tuinasperge en Welriekende salomonszegel hebben bessen, maar speciale interesse van vogels lijken deze niet op te wekken.) Verder zijn de meeste struiken voedselplant voor een aantal gespecialiseerde insecten, evenals Heggenrank, Donderkruid en Veldhondstong. Een belangrijke nectarbron is de tamelijk locaal voorkomende Wegedoorn. Verscheidene paddenstoelen zijn geassocieerd met Eenstijlige meidoorn, enkele met andere struiken. Gewone vlier is een zeer belangrijke draagboom voor epifytische blad- en levermossen.

Rode Lijstsoorten. Vaatplanten: Bosaardbei en Viltroos-groep (Rosa villosa-aggregaat),

waarbij het volgens Bakker, Maes & Rövekamp (2002) om Berijpte viltroos (Rosa

sherardii) gaat. Volgens het voorstel van Maes & Rövekamp (2000) zijn Zuurbes, een

roos uit de Egelantier-groep (R. elliptica) en een drietal Hondsrozen (Rosa caesia, R.

subcanina en R. subcollina) aan de Rode Lijst toe te voegen. 8 epifytische mossen

(voornamelijk op Vlier): Blauw boomvorkje (Metzgeria fruticulosa), Boomsterretje (Syntrichia laevipila), Duizendpootmos (Habrodon perpusillus), Dwergwratjesmos (Cololejeunea minutissima), ‘Gewoon’ pelsmos (Porella platyphylla), Langkapselsterretje (Tortula subulata), Recht palmpjesmos (Isothecium alopecuroides), en Slakkenhuismos (Leptodon smithii). 11 epifytische korstmossen (groep 5). 35 paddenstoelen. Wijngaardslak (Helix pomatia). Reptielen: zandhagedis, (hazelworm).

Bedreigde soorten uit andere groepen: 1 duizendpoot, 2 wantsen, 1 loopkever, 1 kever uit de

Scydmaenidae, 1 boorvlieg, 1 vedermot, 1 platkopwesp en 2 tangwespen.

Knelpunten: Bij de huidige ‘verstruweling’ van de duinen liggen de knelpunten bij

4.5.5 Duinvalleien

De laaggelegen delen van de kustduinen die onder invloed staan van het grondwater, voor zover niet dichtgegroeid met meer dan 1 m hoog struweel. De bodem blijft het hele jaar min of meer vochtig tot doornat en kan een deel van het jaar onder water staan. Vochtige zandplaten in afgesloten zeearmen (Zuidwest-Nederland, Lauwers- meer) worden hier bij de duinvalleien inbegrepen.

Plantensociologische eenheden: 6Ac4 Associatie van Waterpunge en Oeverkruid, 8Bd1

Galigaan-associatie, 9 Klasse der kleine zeggen (voor zover in de duinen voorkomend), 12Ba2 Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras, 20Ab4 Associatie van Wintergroen en Kruipwilg, 27Aa1 Associatie van Strandduizendguldenkruid en Krielparnassia, 28Aa1 Draadgentiaan-associatie.

Bouwmeesters: Kruipwilg, Duinrus (Juncus alpinoarticulatus subsp. atricapillus), Knopbies

en Drienervige zegge.

Herbergiers: Kruipwilg, Watermunt, Heelblaadjes, Koninginnenkruid en Grote

kattenstaart zijn belangrijke nectar- en stuifmeelleveranciers.

Rode Lijstsoorten. 36 vaatplanten: groep 2c, 4b, 7a, 7b, Galigaan, Geelhartje,

Honingorchis, Klein wintergroen, Moerasgamander, Moeraspaardenbloemen, Platte bies, Sierlijke vetmuur, Stekende bies, Stippelzegge, Stofzaad, Weegbreefonteinkruid. Uit de groep der Moeraspaardenbloemen (Taraxacum sectie Palustria) herbergen duinvalleien enige zeldzame ‘kleine soorten’. 28 mossen: groep 7, 9, Gewoon parelmos (Weissia controversa), Glanzend veenmos (Sphagnum subnitens), Kammos (Ctenidium molluscum), Middelst en Ongewimperd knikmos (Bryum intermedium en B.

archangelicum) en Zandschoffelmos (Scapania irrigua). 13 paddenstoelen. 1 sprinkhaan. 1

bij: de donkere wilgenzandbij (Andrena apicata). 3 slakken: Rode barnsteenslak (Catinella arenaria), Nauwe korfslak (Vertigo angustior) en Witte akkerslak (Deroceras

agreste).

Bedreigde soorten uit andere groepen: 4 wantsen, 1 zweefvlieg, 2 prachtvliegen, 2 sluip-

vliegen, 3 loopkevers, 1 kever uit de Scydmaenidae, 1 bladhaantje, 4 goudwespen.

Knelpunten: verdwijning van de dynamiek die nieuwe valleien doet ontstaan;

verdroging, leidend tot vergrassing en verstruweling. 4.5.6 Duingraslanden

Overwegend laagblijvende begroeiingen in niet sterk stuivende kustduinen, niet of slechts een deel van het jaar door grondwater beïnvloed. Grassen, kruiden, mossen en/of korstmossen spelen de hoofdrol, eventueel in combinatie met dwergstruiken. Afzonderlijke bloeistengels van sommige kruiden kunnen boven de lage vegetatie uitsteken.

Plantensociologische eenheden: 14 Klasse der droge graslanden op zandgrond (voor zover

in de duinen voorkomend), 19Aa3 Associatie van Maanvaren en Vleugeltjesbloem.

Bouwmeesters: Kruipwilg staat aan de wieg van veel duingrasland, terwijl Dauwbraam

een matrix helpt vormen. In latere stadia kan Duinroosje het stramien van duingrasland vormen.

Een belangrijke zandbinder is Groot duinsterretje. Pol- of kussenvormende planten als Smal fakkelgras, Buntgras, Grote tijm, Duinkronkelbladmos (Tortella flavovirens) en

Kalksmaltandmos (Ditrichum flexicaule) treden vooral op bij afwisseling van sedimentatie en erosie. Zandzegge legt stuifkuilen vast door ze vanaf de rand binnen te groeien. Het korstmos Duindaalder (Diploschistes muscorum) kan vloertjes in ondiepe stuifkommen leggen.

Als matvormers spelen onder meer Duinzwenkgras (met overgangen naar Rood zwenkgras), Veldbeemdgras, Muizenoor, Geel en Glad walstro een rol. Gewone rolklaver is de voornaamste vlinderbloemige en fungeert als groenbemester; de meer kenmerkende Wondklaver is zeldzamer (geworden).

Op noordhellingen houden met name de struikjes Kruipwilg en Wilde liguster, matten van Gewone eikvaren en verspreide pollen Helm, het zand bijeen, terwijl steilkantjes in deze hellingen worden bezet door Groot klokhoedje (Encalypta

streptocarpa), Groot vedermos (Fissidens adianthoides) en andere tapijtvormende

topkapselmossen.

Het konijn is de voornaamste natuurlijke grazer. Konijnen en mieren (Annema & Jansen, 1998) brengen kalkrijk zand aan de oppervlakte.

Herbergiers: Geel en Glad walstro zijn gastheer voor niet minder dan drie parasitaire

vaatplanten: Walstrobremraap, Klein warkruid en Liggend bergvlas. Op Echt bitterkruid woekert Bitterkruidbremraap, op Gewoon duizendblad de zeldzame Blauwe bremraap. De halfparasieten Stijve ogentroost, Kleine ratelaar en Grote ratelaar zijn minder kieskeurig, maar lijken vooral op grassen te woekeren.

Als stuifmeel- en nectarleveranciers zijn Kruipwilg, Viooltjes, Gewone rolklaver, Muizenoor, Jakobskruiskruid (Duinkruiskruid) en andere geelbloemige composieten, Zandblauwtje en Grote tijm te noemen. Voor nachtvlinders is Nachtsilene van belang als ’s nachts nectar biedende plant. Duingraslanden bevatten talrijke belangrijke voedselplanten voor gespecialiseerde insecten. Grote tijm als zeer droogtebestendig ‘halfdwergstruikje’ is de meest capabele dakdekker van mierennesten.

Rode Lijstsoorten. 40 vaatplanten: groep 6b, 6c, 7e, Bevertjes, Borstelkrans, Bosaardbei,

Geelhartje, Gewone agrimonie, Gewone vleugeltjesbloem, Harlekijn, Kleine ruit, Rond wintergroen, Vals muizenoor. Hieraan is toe te voegen dat duingrasland een belangrijke biotoop vormt voor kleine soorten uit de groep der Zandpaardenbloemen (Taraxacum sectie Erythrosperma), waaronder vermoedelijk enige endemen. 21 mossen: groep 11, Boompjesmos (Climacium dendroides), Flesjesroestmos (Frullania tamarisci), ‘Gewoon’ appelmos (Bartramia pomiformis), Gewoon etagemos (Hylocomium splendens), Gewoon parelmos (Weisia controversa), Groot vedermos (Fissidens adianthoides), Langkapselsterretje (Tortula subulata) en Rozetmos (Rhodobryum

roseum). 22 korstmossen: groep 11 plus Cladonia cervicornis. 110 paddenstoelen. 11

dagvlinders: aardbeivlinder, bruin blauwtje, bruine vuurvlinder, duinparel- moervlinder, grote parelmoervlinder, heivlinder, kleine parelmoervlinder, komma- vlinder en zilveren maan, vroeger gentiaanblauwtje en veldparelmoervlinder. 23 bijen. 2 slakken: heideslak (Helicella itala) en cylindrische korfslak (Truncatellina cylindrica).

Bedreigde soorten uit andere groepen: 4 spinnen, 6 wantsen, 4 loopkevers, 2 snuitkevers, 2

bladhaantjes, de sneeuwspringer, 1 wapenvlieg, 2 boorvliegen, 3 vedermotten, 1 goudwesp, 3 tangwespen, 1 mier en 4 spinnendoders.

Knelpunten: wegvallen van begrazing door konijnen, van overstuiving en van

duinstrook door industrie (Beverwijk/IJmuiden), badplaatsen en boulevards, die reïmmigratie na locale verdwijning verhindert.

4.5.7 Zeeweringen

De meestal uit natuursteen (graniet, basalt, zandsteen) opgetrokken steenglooiing aan de basis van huidige en voormalige zeedijken, strekdammen en havendammen langs de Noordzee- en Waddenkust, langs (al of niet afgedamde) zeearmen in Zuidwest- Nederland en langs het IJsselmeer.

Plantensociologische eenheid: [22Aa2] Kustmelde-associatie (Crambo-Atriplicetum glabrius- culae), niet in De vegetatie van Nederland, onlangs beschreven door Jager & Weeda

(2005).

Bouwmeester: de mens, tegenwoordig geaggregeerd in de vorm van Rijkswaterstaat. Herbergiers: Zeekool draagt een weelde aan nectarrijke bloemen. Spies- en Kustmelde

vormen rijkelijk vruchten die een goed voedsel voor vogels vormen. Zeealsem is voedselplant van een reeks insecten uit diverse groepen. De bruinwieren die de getijdenzone van de zeewering beheersen, bieden een leefmilieu aan allerlei dieren (die buiten het bestek van dit rapport vallen) en leveren ook een belangrijke bijdrage aan de vloedmerkgordels langs de duinvoet (habitat 2).

Rode Lijstsoorten. 4 vaatplanten: Zeealsem, Gele hoornpapaver, Zeevenkel en

Zeelathyrus. 4 bladmossen: Zeeachterlichtmos (Schistidium maritimum) en langs het IJsselmeer Hunebedmuisjesmos (Grimmia trichophylla), Hunebedbisschopsmuts (Raco-

mitrium heterostichum) en Spatsnavelmos (Rhynchostegiella teneriffae). 44 korstmossen

(groep 14 en 15), waarvan 28 alleen of vooral langs de zeekust en 16 langs de IJsselmeerkust. 4 slakken: meertandig muizenoortje (Ovatella denticulata), wit muizen- oortje (Auriculinella erosa), schorshorentje (Balea perversa) en op één plek langs het IJsselmeer steenbikker (Helicigona lapicida). Zeedijken herbergen soms reptielen (ringslang, zandhagedis).

Bedreigde soorten uit andere groepen: 1 pissebed, 1 duizendpoot, 2 prachtvliegen.

Knelpunten: vernieuwing van de beschoeiing; vervanging natuursteen door gebakken

steen en kunststoffen. WATEREN