• No results found

3. Juridisch kader

3.3 Specifiek kader: strafrechtelijke verboden in vier juridische modaliteiten

3.3.3 Vrijheidsbeperkende maatregel (art 38v e.v Sr)

In 2012 werd een nieuwe strafrechtelijke maatregel toegevoegd aan ons wettelijk sanctiearsenaal: de vrijheidsbeperkende maatregel (Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod), Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, Stb. 2011, 615). De wettelijke regeling is nadien eenmaal gewijzigd, zoals hieronder wordt toegelicht.

Grondslag en doel

Evenals de eerder besproken gedragsaanwijzing door de OvJ, is de vrijheidsbeperkende maatregel onmiskenbaar gegrond op de wens om te komen tot een verbeterde aanpak van (potentiële) openbare ordeverstoring en ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 1 en 11). In art. 38v Sr is dit doel geformuleerd als het voorkomen van herhaling van strafbare feiten of belastend gedrag jegens personen. De maatregel kan daarbij worden ingezet ter preventie van nieuwe strafbare feiten maar ook ter beteugeling van

18 Bij inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (wet van 22 februari 2017, Stb. 2017,

82) zal dit veranderen. Deze wet heeft nog meer relevante implicaties, onder meer bij de VV. De wet treedt naar verwachting evenwel pas op 1 januari 2020 in werking en blijft in dit rapport dus verder buiten beschouwing.

56 op zichzelf niet strafbaar overlastgevend en belastend gedrag (Kamerstukken I 2011/12, 32 551, nr. C, p. 5-6). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het hierbij kan gaan om situaties van aanhoudende overlast doordat personen strafbare feiten plegen die de leefbaarheid in bepaalde wijken aantast, om verdachten die bij herhaling vernielingen aanrichten of openlijk geweld plegen, of om verdachten die ernstig belastend gedrag jegens het slachtoffer of een getuige vertonen, zoals aanbellen, langslopen of telefoneren (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 6-7). Het kan daarbij gaan om ernstig(er)e strafbare feiten, waarbij de vrijheidsbeperkende maatregel zou fungeren als alternatief voor het geval een voorwaardelijke gevangenisstraf in het individuele geval niet passend of opportuun wordt geacht (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 6, p. 12). Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter dat ook en vooral werd gedacht aan relatief lichte strafbare feiten (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 2 en 20 en Kamerstukken I 2011/12, 32 551, nr. C, p. 4),19 waardoor deze maatregel primair ziet op het herstel van de geschonden rechtsorde en in zoverre kan fungeren als een rechterlijk vervolg op een eerder door de OvJ gegeven gedragsaanwijzing (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 18-20; zie voor kritiek op deze doelstelling onder meer Bleichrodt, 2011, p. 49-50). Een ander doel van deze maatregel lijkt te zijn gelegen in het doorbreken van criminele gedragspatronen (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 2 en 19).

Toepassingsvoorwaarden

De rechter kan de vrijheidsbeperkende maatregel ambtshalve of op vordering van het OM opleggen in geval van veroordeling wegens een strafbaar feit, waarbij al dan niet een straf of maatregel wordt opgelegd (art. 38v, eerste lid, onder 1 en 2, Sr). Voorts dient oplegging van de maatregel te strekken ‘ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten’ (art. 38v, eerste lid, Sr). Een vrijheidsbeperkende maatregel mag dus alleen worden opgelegd wanneer er naar het oordeel van de rechter vrees bestaat dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 6-7 en Van der Aa, et al., 2012, p. 43). Gelet hierop dient de rechter uitdrukkelijk te motiveren waarom het de vrijheidsbeperkende maatregel heeft bevolen (HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:4, NJ 2017/143, m.nt. F. Vellinga-Schootstra). Indien de maatregel specifiek wordt opgelegd ter voorkoming van strafbare feiten acht de Hoge Raad het in beginsel voldoende dat door de verdachte eerder soortgelijke feiten zijn gepleegd (HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2916, NJ 2015/432). Ten slotte dient de rechter de standaard grondrechtentoets aan te leggen bij oplegging van deze maatregel, aangezien het een inbreuk kan vormen op de in art. 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM neergelegde vrijheid van verplaatsing alsook op de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde in de zin van art. 8 EVRM (Kamerstukken II 2013/14, 33 882, nr. 3, p. 13-14). In de noodzakelijke belangenafweging dient de rechter uitdrukkelijk de belangen van het slachtoffer en de samenleving mee te nemen, al dan niet aan de hand van de slachtofferverklaring (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 6, p. 12 en 14).

Maximale duur

De vrijheidsbeperkende maatregel duurde aanvankelijk maximaal twee jaar, maar bij de Wet Wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de

19 In de praktijk blijkt het niet altijd te gaan om toepassing bij relatief lichte feiten, zo constateert Vellinga-Schootstra in de noot

bij HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:4, NJ 2017/143, op basis van een verkenning van gepubliceerde jurisprudentie inzake art. 38v Sr.

57 maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast (Stb. 2015, 255, in werking getreden op 1 juli 2015, Stb. 2015, 256) is de maximale termijn verhoogd naar vijf jaar.

Inhoud

Voornoemde wet heeft niet alleen de duur maar ook de inhoud van de vrijheidsbeperkende maatregel uitgebreid. Naast de al bestaande mogelijkheden van een gebiedsverbod, een contactverbod en een meldplicht, behelst art. 38v, tweede lid, Sv sinds 1 juli 2015 ook de mogelijkheid van een gebiedsgebod. Een dergelijk gebod kon voorheen enkel als bijzondere voorwaarde bij een VV, maar kan thans dus ook als zelfstandige sanctie worden opgelegd. De wetgever had bij deze toevoeging aan art. 38v Sr voornamelijk het oog op voetbalvandalisme, alsmede vandalisme tijdens oud en nieuw of bij uitgaansgelegenheden. De vier mogelijke verboden kunnen apart of in combinatie met elkaar, alsook met andere straffen en maatregelen worden opgelegd (art. 38v, zesde lid, Sr). Nu deze verboden reeds mogelijk zijn en waren binnen andere juridische modaliteiten, wordt in de literatuur de toegevoegde waarde van de vrijheidsbeperkende maatregel stevig bekritiseerd, vooral in relatie tot de VV (onder meer Sackers, 2012; Bleichrodt & Vegter, 2016). Zowel de inhoud als de reikwijdte van de binnen de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegde verboden dienen zo exact mogelijk te worden omschreven door de rechter, waarbij hij moet streven naar een zo gering mogelijke beperking van de grondrechten van de verdachte (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 5). Zo verdient een verbod zich gedurende bepaalde tijdstippen, dagen of data in een gebied te bevinden de voorkeur boven een algemeen gebiedsverbod en moet rekening worden gehouden met de woon- en werkplaats van de verdachte (Van der Aa, et al., 2012, p. 44 en Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 6, p. 2 en 8).

Uitvoering en handhaving

Net als bij de gedragsaanwijzing en de schorsing voorlopige hechtenis kan ook een verbod opgelegd binnen de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar worden verklaard (art. 38v, vierde lid, Sr). In de wetsgeschiedenis wordt dit gelegitimeerd door onder meer te wijzen op het geringe vrijheidsbeperkende karakter van deze maatregel (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 11). Met eenzelfde argumentatie heeft de wetgever hier gekozen voor een lagere drempel voor dadelijk uitvoerbaarverklaring dan bij de VV, zoals nog zal worden toegelicht in paragraaf 3.3.4. Op grond van art. 38v, vierde lid, Sr kan een verbod binnen de vrijheidsbeperkende maatregel alleen dan dadelijk uitvoerbaar worden verklaard door de rechter indien ‘er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen’. In hoger beroep kan het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid worden opgeheven (art. 38v, vijfde lid, Sr).

Eveneens vanwege de door de maatregel beoogde geringe vrijheidsbeperking kan aan de naleving ervan geen reclasseringstoezicht, noch EM worden ‘gekoppeld’ (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 9 en bevestigd in jurisprudentie, Rb. Rotterdam 22 januari 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:543).

Voor de naleving is voorts van belang dat de rechter bij het veroordelend vonnis of arrest de duur van de vervangende hechtenis bepaalt voor het geval de veroordeelde niet aan de vrijheidsbeperkende maatregel zal voldoen (art. 38w Sr). De duur van de vervangende hechtenis geldt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan en bedraagt ten minste drie dagen, met een maximale totale duur van zes maanden. Indien er ‘ernstige redenen bestaan voor het

58 vermoeden dat de veroordeelde de maatregel niet naleeft of heeft nageleefd, kan zijn aanhouding worden bevolen’ door het OM dan wel, indien dat niet kan worden afgewacht, door de hulpofficier (art. 38x Sr).20 Na aanhouding is het op vordering van het OM de RC die beslist over

tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.