• No results found

3. Juridisch kader

3.3 Specifiek kader: strafrechtelijke verboden in vier juridische modaliteiten

3.3.1 Gedragsaanwijzing (art 509hh Sv)

Art. 509hh Sv is ingevoerd in 2010 bij de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wet van 7 juli 2010, in werking getreden op 1 september 2010, Stb. 2010, 325). Die wet is eerder genoemd in het kader van de nieuwe bestuursrechtelijke verboden die hiermee

15 Deze Wet BOPZ zal naar verwachting op 1 januari 2020 worden vervangen door de op 24 januari 2018 door de Eerste Kamer

51 kunnen worden opgelegd. De wet heeft echter ook een nieuwe mogelijkheid voor een strafrechtelijk verbod gecreëerd. Dit betreft de modaliteit van de gedragsaanwijzing van de OvJ.

Grondslag en doel

De insteek en doelstelling van de gedragsaanwijzing is overduidelijk preventief. De modaliteit is gegrond op de wens tot het onmiddellijk voorkomen of beëindigen van strafbaar gedrag dat de openbare orde ernstig verstoort, belastend is voor personen, dan wel herhaald gevaar voor goederen oplevert door herhaalde vernielingen (Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 18). Dit gebeurt door in een vroegtijdig stadium, dat wil zeggen nog in afwachting van de strafrechtelijke afdoening van het strafbaar feit, “de verdachte een gebiedsverbod, een contactverbod of een meldingsplicht op te leggen, dan wel de aanwijzing zich te doen begeleiden bij hulpverlening ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Deze verboden kunnen ook worden ingezet specifiek ter voorkoming van bepaald gedrag van een verdachte jegens slachtoffers of getuigen” (Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 1-2).16 De wetgever vooronderstelde hierbij

dat het veelal zal gaan om gedrag dat reeds eerder heeft plaatsgevonden en zich opnieuw of bij voortduring voordoet, zoals intimiderend gedrag, stalking en burenruzies (Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 18). Duidelijk is dus dat met de verboden binnen de gedragsaanwijzing wordt beoogd om direct, voorafgaand aan de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting, bij te dragen aan de bescherming van slachtoffers (en getuigen; zie ook Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 42-43, 45).

Toepassingsvoorwaarden

In art. 509hh, eerste lid, Sv staan de voorwaarden genoemd waaronder de OvJ – en ook louter de OvJ (zoals is bevestigd in Rb. Overijssel 24 december 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:5725) – bevoegd is de verdachte een gedragsaanwijzing te geven. Niet alleen dienen tegen deze verdachte ernstige bezwaren te bestaan van verdenking van een strafbaar feit, maar ook moet het gaan om de verdenking van een specifiek omschreven strafbaar feit. Door die opleggingsvoorwaarde en de noodzakelijke link met het begaan van een strafbaar feit onderscheidt de gedragsaanwijzing zich van het opleggen van een tijdelijk huisverbod door de burgemeester, zoals besproken in paragraaf 3.2.3. Volgens de wettekst dient het te gaan om de verdenking van een strafbaar feit waardoor de openbare orde, gelet op de aard van het strafbare feit of de samenhang met andere strafbare feiten, dan wel de wijze waarop het strafbare feit is gepleegd, ernstig is verstoord, en waarbij grote vrees voor herhaling bestaat (sub a), dan wel in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen (sub b; waarvan de huidige formulering is bepaald bij Wet van 17 november 2011, Stb. 2011, 546, i.w.tr. 1 april 2012, Stb. 2011, 615), dan wel in verband waarmee vrees bestaat voor gedrag van de verdachte dat herhaald gevaar voor goederen oplevert (sub c). Met name de onder b genoemde verdenkingsgrond als opleggingsvoorwaarde is van belang in het kader van dit onderzoek. Het gaat daarbij om een verdachte die een strafbaar feit zou hebben gepleegd waarbij vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen. In sommige gevallen betreft dat de vrees voor belastend gedrag dat als zodanig een nieuw strafbaar feit zou opleveren, zoals bedreiging (art. 285 Sr), intimidatie (art. 285a Sr), stalking (art. 285b Sr) of mishandeling (art. 300 Sr), waarbij er op die grond strafrechtelijk zou kunnen worden opgetreden met alle mogelijkheden voor een verbod binnen verschillende modaliteiten. Maar voor de gevallen waarin dat niet zo is – er bestaan

52 bijvoorbeeld geen gronden om iemand die wordt verdacht van dergelijke misdrijven in voorlopige hechtenis te nemen, of de OvJ wil dit zware middel (nog) niet inzetten – en er nog ‘slechts’ sprake is van de vrees voor ernstig belastend gedrag, kan de gedragsaanwijzing dus in die mogelijkheid voorzien. Schending van die gedragsaanwijzing levert vervolgens als zodanig een nieuw strafbaar feit op, zoals hieronder wordt toegelicht bij de uitvoering en handhaving.

Maximale duur

De gedragsaanwijzing blijft maximaal 90 dagen van kracht dan wel, indien dit een kortere periode betreft, totdat het ter zake van het strafbare feit gewezen vonnis onherroepelijk is geworden (art. 509hh, vierde lid, Sv). Dit betreft uiteraard het strafbare feit waarvoor een van de verdenkingsgronden opgesomd in het eerste artikellid van toepassing was. Omdat de gedragsaanwijzing enkel kan duren zolang er nog geen onherroepelijk vonnis is, kan een verbod binnen deze modaliteit dus niet worden opgelegd in combinatie met een verbod binnen de modaliteiten van de VV, de vrijheidsbeperkende maatregel, of de v.i.. Indien niet binnen de voornoemde 90 dagen een onherroepelijk vonnis is verkregen ter zake van dat strafbare feit, kan de gedragsaanwijzing maximaal drie keer worden verlengd met een periode van maximaal 90 dagen. De gedragsaanwijzing kan zodoende ook van kracht blijven in het geval de verdachte in beroep gaat tegen het vonnis in eerste aanleg en een eventueel bij dat vonnis opgelegd verbod om die reden nog niet kan worden geëffectueerd. In het geval daarentegen dat door de OvJ in het geheel geen vervolging is ingesteld, is verlenging van de gedragsaanwijzing niet mogelijk. Ten slotte is het mogelijk dat de rechter in het vonnis ter zake van het strafbare feit de opgelegde gedragsaanwijzing opheft, indien hij van oordeel is dat niet of niet langer wordt voldaan aan de in het eerste artikellid gestelde toepassingsvoorwaarden. In zoverre kent de gedragsaanwijzing dus een fluïde, individueel bepaalde duur.

Inhoud

De gedragsaanwijzing kent een limitatieve inhoud, bepaald door art. 509hh, tweede lid, Sv. Dit betreft een gebiedsverbod, een contactverbod, een meldplicht of een aanwijzing tot hulpverlening. Aan de inhoud en naleving van de concrete gedragsaanwijzing kan geen elektronische monitoring (EM) worden verbonden. Voorts gelden de ‘vaste’ vereisten die op grond van wetgeving, regelgeving en jurisprudentie van toepassing zijn op vrijheidsbeperkende sanctiemodaliteiten. Zo dient de betreffende gedragsaanwijzing proportioneel te zijn, mag een gebiedsverbod zich niet uitstrekken tot de vaste woon- of verblijfplaats van de verdachte en mag de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging en de staatkundige vrijheid van verdachte niet worden aangetast (Van der Aa, et al., 2012, p. 32, alsmede de Memorie van toelichting, Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3).

Uitvoering en handhaving

Vanwege de grondslag en doelstelling om ernstig overlastgevend en belastend gedrag onmiddellijk en in een vroegtijdig stadium te voorkomen, achtte de wetgever het noodzakelijk dat de gedragsaanwijzing met onmiddellijke ingang ten uitvoer kan worden gelegd (Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 18). Oftewel, verboden opgelegd binnen de gedragsaanwijzing zijn dadelijk uitvoerbaar. Deze mogelijkheid van versnelling geldt ook bij een aantal andere, in dit rapport te bespreken strafrechtelijke modaliteiten en maakt, dat de hierbinnen gestelde verboden al direct na de einduitspraak in eerste aanleg van kracht worden, ongeacht of er hoger beroep wordt ingesteld en of het vonnis al onherroepelijk is of niet. Deze wettelijke uitzondering op de schorsende werking van rechtsmiddelen ex art. 557 Sv is voor dit onderzoek van belang omdat het

53 specifiek is gecreëerd vanuit het oogpunt van bescherming van de samenleving en slachtoffer(s) en de lichamelijke integriteit van personen (Bleichrodt, Mevis, & Volker, 2011).

Het is met name de politie die concreet toeziet op de naleving van de gedragsaanwijzing, zoals onder meer blijkt uit art. 509hh, tweede lid, sub c Sv (zie ook Van der Aa, et al., 2012, p. 32). In de wettelijke regeling wordt voorzien in een extra bescherming van slachtoffers, doordat schending van de gedragsaanwijzing een afzonderlijk strafbaar feit oplevert. Voor die gevallen genoemd in art. 509hh, eerste lid, sub a en sub c, Sv betreft dat het bestaande strafbare feit van art. 184 Sr (opzettelijk niet voldoen aan ambtelijk bevel). Voor het geval genoemd in art. 509hh, eerste lid, sub b, Sv – vrees voor ernstig belastend gedrag – betreft dat het nieuwe, afzonderlijke strafbare feit van art. 184a Sr. Dit feit kent een beduidend hogere strafmaat (t.w. gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie) dan de strafmaat van art. 184 Sr (t.w. gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie). Bovendien is voor het strafbare feit van art. 184a Sr voorlopige hechtenis toegelaten – naast de mogelijkheid voor het OM om het feit met een strafbeschikking af te doen (art. 257a e.v. Sv) – waardoor het niet alleen kan bijdragen aan de bescherming van het slachtoffer maar ook van eventuele getuigen (Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 29). Het straftoemetingsverschil tussen art. 184 Sr en 184a Sr komt eveneens tot uitdrukking in de richtlijn van het OM (Richtlijn voor strafvordering niet opvolgen ambtelijk bevel of gedragsaanwijzing, 2015R004; 18 februari 2015, Stcrt. 2015, 4228, i.w.tr. 1 maart 2015). Voor het handelen in strijd met een gedragsaanwijzing dat langs de lijn van art. 184 Sr wordt bestraft, geldt namelijk de eis van een week gevangenisstraf als uitgangspunt, terwijl dat bij dergelijk handelen dat langs de lijn van art. 184a Sr wordt bestraft, twee weken betreft. In de richtlijn is ook een verzwaarde recidiveregeling opgenomen voor herhaalde schendingen van een (verbod opgelegd binnen een) gedragsaanwijzing, oplopend tot een maximale eis van twee maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf langs de lijn van art. 184 Sr en drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf langs de lijn van art. 184a Sr.