• No results found

5. Signalering van schendingen

5.1 Literatuur

Uit de literatuur komen verschillende knelpunten en succesfactoren met betrekking tot signalering van verboden naar voren, namelijk 1) het gebrek aan proactieve handhaving, 2) de meldingsbereidheid van slachtoffers, 3) informatievoorziening aan slachtoffers en 4) de mate van communicatie tussen ketenpartners.

Het eerste knelpunt betreft de bevinding dat controle op de naleving van de verboden vaak problematisch is. Van der Aa, et al., (2012)41 concluderen op basis van interviews met ketenpartners dat het toezicht op de naleving van verboden veelal reactief is. De instanties zijn afhankelijk van een melding door het slachtoffer. Ketenpartners kunnen de kans op (tijdige) signalering van schendingen vergroten door vormen van proactief toezicht zoals extra patrouilles of huisbezoeken, al dan niet door de wijkagent, en door een goede en snelle reactie op meldingen van slachtoffers of de directe omgeving van slachtoffers. Vaak is er echter beperkte capaciteit beschikbaar (p. 72 e.v.) en van deze vormen van toezicht wordt dus door de respondenten in het onderzoek van Van der Aa, et al. (2012) maar weinig verwacht (p. 76). De reclassering heeft voor de controle op naleving bij sommige cliënten de beschikking over EM als toezichtmechanisme. Dit wordt door toezichthouders als een belangrijk handhavingsinstrument genoemd (p. 77). Zonder dit instrument wordt de controle op naleving als lastig gezien (p. 75). EM is echter niet in alle modaliteiten inzetbaar en voorbehouden aan de meer ernstige zaken waardoor toezichthouders voor hun controlerende taak in de meeste zaken dus afhankelijk zijn van de melding van cliënten zelf (p. 72).42 Opgemerkt moet worden dat EM ook geen bescherming biedt tegen contact via, telefoon, internet en via derden. Door het gebrek aan proactieve controle spelen slachtoffers een belangrijke rol in de signalering.

Een tweede factor die van belang is voor adequate signalering volgt uit het hiervoor beschreven reactieve karakter van de handhaving. Dit betreft het belang van het nagaan of slachtoffers bereid en in staat zijn een beroep op het systeem te doen. Uit de eerder besproken literatuur rondom procedurele rechtvaardigheid en factoren rondom niet-meldingsgedrag van

41 De hieronder genoemde paginanummers verwijzen naar pagina’s uit het rapport van Van der Aa, et al., 2012.

42 In dit onderzoek was 37% van de bevelen bij schorsing van voorlopige hechtenis een gebiedsverbod en was er bij geen van

de verdachten sprake van EM. Bij de VV was 43% van de bevelen een gebiedsverbod en had slechts 1 persoon EM. Binnen de v.i. was 29% van de bevelen een gebiedsverbod. Daarvan had 18% EM. Het overgrote deel van de gebiedsverboden werd in die periode dus zonder EM uitgevoerd.

86 slachtoffers komt de verwachting naar voren dat die meldingsbereidheid deels afhangt van de bejegening door het strafrechtelijk systeem (Hypothese 6a, zie hoofdstuk 2). Onderzoek toont een verband aan tussen de perceptie van een rechtvaardige behandeling en de mate waarin slachtoffers bij een (volgend) incident een beroep doen op politie en strafrecht (Hotaling & Buwaza, 2003; Belknap & Sullivan, 2003; Bennett Cattaneo & Goodman, 2010).

De derde factor voor een effectieve signalering, die door ketenpartners in het strafrechtelijke systeem in het onderzoek van Van der Aa, et al. (2012) wordt genoemd, betreft het goed informeren van slachtoffers over de inhoud van het verbod. Uit het rapport van Van der Aa, et al. (2012) blijkt dat de informatie die slachtoffers krijgen over het bevel en de wijze waarop zij schendingen moeten melden afhankelijk is van de modaliteit en het type zaak (p. 73 e.v.). Bij een verbod dat is uitgesproken als bijzondere voorwaarde bij een schorsing voorlopige hechtenis of een v.i. krijgt het slachtoffer (in principe) via het slachtofferloket informatie over het vrijkomen van de verdachte of dader en over de inhoud van de bijzondere voorwaarden. Het slachtoffer krijgt dan ook informatie over de instantie waar hij of zij schendingen kan/moet melden. Bij een VV krijgt een slachtoffer per (standaard) brief van het OM (slachtofferloket of de zaakscoördinator) te horen dat er een verbod is opgelegd. Daarin worden ook de voorwaarden toegelicht en staat een nummer vermeld dat slachtoffers kunnen bellen als zij toelichting over het verbod zouden willen. Verder is één experimentele studie gevonden naar effecten van informatievoorziening aan slachtoffers van huiselijk geweld die beschermd werden door een contactverbod (Brame, et al., 2015). De informatievoorziening bestond uit een brochure en twee proactieve contactmomenten tussen politie en slachtoffer.43 De onderzoekers vonden weinig verschillen tussen de groep slachtoffers met en zonder extra informatievoorziening op welzijn en recidive. Wel bleek dat slachtoffers in de groep met extra informatievoorziening beter op de hoogte waren van het verbod, meer contact hadden met slachtofferhulp en meer stalking rapporteerden. Voor dit verhoogde contact met slachtofferhulp geven onderzoekers de mogelijke verklaring dat de interventie slachtoffers meer bewust kan hebben gemaakt van beschikbare slachtoffervoorzieningen. Dit verhoogde contact met instanties zoals slachtofferhulp kan bijdragen aan een adequate reactie op schending (zie paragraaf 6.2.2 onder ‘Proportionaliteit’). Voor de bevinding dat slachtoffers in de groep met extra informatievoorziening meer stalking rapporteerden geven de onderzoekers de mogelijke verklaring dat de extra informatievoorziening ertoe kan hebben geleid dat hun perceptie van het gedrag van de dader is veranderd en zij gedragingen mogelijk eerder als stalking en intimidatie beschouwen.44 Hoewel dit een interessante suggestie is, bleek het op

basis van dit onderzoek niet mogelijk om harde conclusies te trekken over een mogelijk effect van deze informatievoorziening op signalering van schendingen en meldingsbereidheid van slachtoffers.

De vierde en laatste factor die volgens de literatuur van belang is bij de controle op de naleving van de verboden is de communicatie tussen de ketenpartners. Het onderzoek van Van der Aa, et al. (2012) schetst een redelijk positief beeld over de informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de ketenpartners op dit gebied. De aanwezigheid van Veiligheidshuizen, convenanten en vaste contactpersonen heeft de contacten tussen OM, politie en reclassering

43 In de brochure werd uitleg gegeven over de inhoud van het verbod, werden voorbeelden gegeven van

schendingen, uitleg gegeven over hoe zij bewijslast van schendingen kunnen verzamelen en over hun rechten in het kader van het verbod.

44 De onderzoekers geven voor deze bevinding nog alternatieve verklaring, namelijk van een mogelijk escalatie-

effect van de interventie, doordat de dader op de hoogte is geweest van de interventie, dit argwaan bij de dader opriep en zodoende zijn of haar gedrag is veranderd, hetgeen heeft geleid tot een toename in stalking en

intimidatie. Doordat de twee groepen op de andere vormen van recidive niet of nauwelijks verschillen, lijkt deze verklaring minder waarschijnlijk, hetgeen ook blijkt uit hun conclusie dat oplegging van een verbod niet leidt tot een toename in recidive.

87 verbeterd.45 Voor de doorgifte van gedragsaanwijzingen vinden zij verschillende routes bij de verschillende parketten. Zo geeft in sommige regio’s de administratie van de arrondissementsparketten de gedragsaanwijzing door aan de politie terwijl bij andere parketten de OvJ dit zelf doet (p.68). De politie geeft volgens het onderzoek van Van der Aa, et al. (2012) schendingen waarvan zij op de hoogte is vrijwel altijd door aan het OM. De politie houdt daarbij wel rekening met de bewijsbaarheid en ernst van de schending. Wanneer het initiatief voor het contact met de verdachte en dader bij het slachtoffer lag, lijken politieagenten minder snel te melden bij het OM. In principe wordt in alle gevallen een mutatie van het incident gemaakt (p. 73). Alle vier de hierboven beschreven factoren komen ook naar voren in de interviewresultaten van dit onderhavige onderzoek, die in de volgende paragraaf worden beschreven.