• No results found

7. Verboden en objectieve veiligheid

7.4 Samenvatting verboden en objectieve veiligheid

De resultaten in dit hoofdstuk geven een antwoord op de onderzoeksvragen 3 en 4 naar de aard en omvang van schendingen van verboden (onderzoeksvraag 3a), de percepties van effectiviteit van die verboden voor de objectieve veiligheid (onderzoeksvraag 4a) en de beschermende factoren en risicofactoren voor schendingen en effectiviteit (onderzoeksvragen 3b en 4b). De interviews schetsen een beeld van een zeer grote variatie aan soorten schendingen waarbij vaak ook de grenzen van het verbod worden opgezocht. Opvallend is dat weinig respondenten schattingen konden geven van de frequentie waarin verboden worden geschonden. Op basis van de kwantitatieve gegevens blijkt dat er in de complete steekproef in 23% van de zaken bij het OM of de Reclassering geregistreerde schendingen waren. In de steekproef van slachtoffers die de enquête had teruggestuurd was dit 30%.110 Slachtofferrapportages van schendingen liggen voorts twee keer

zo hoog (60%). Tegelijkertijd oordeelt een duidelijke meerderheid van de respondenten (66%) dat door het verbod het aantal gevallen van stalking en geweld omlaag gegaan is. Naast een hoge frequentie van schendingen wordt er ook een voorzichtige aanwijzing gevonden voor de effectiviteit van het verbod voor de objectieve veiligheid.

Het tweede deel van het hoofdstuk gaat in op de beschermende factoren en risicofactoren voor schendingen. Uit theorie, literatuur en interviews is een reeks factoren afgeleid die als beschermende factor of risicofactor voor de schending zou kunnen gelden (zie tabel 7.3). Van de factoren die gemeten konden worden in de kwantitatieve analyses is vervolgens bekeken of daarvan de verwachte verbanden werden gevonden (zie tabel 7.6 voor een overzicht). Hoewel er geen hypothesen over delictskenmerken zijn geformuleerd, komen uit de literatuur en interviews aanwijzingen naar voren dat schending van verboden vooral veel voorkomt in stalkingszaken en zaken waarin het om huiselijk geweld gaat. Het delictstype stalking blijkt uit onze bevindingen inderdaad positief samen te hangen met schendingen, maar ook met een grotere afname in stalking of geweld volgens het slachtoffer. In de multivariate analyses is dit onderscheid er alleen nog in vergelijking met het delictstype zeden. In zaken waarin het om huiselijk geweld gaat, zijn er vaker schendingen, maar na controle voor andere kenmerken verdwijnt die samenhang.

Het grootste deel van de hypothesen is gericht op daderkenmerken en van al deze hypothesen is alleen voor de hypothese dat er meer schendingen worden gepleegd door daders met psychische problematiek (hypothese 5) ondersteuning gevonden in zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve gegevens. Hypothesen over sociale en economische bindingen (hypothese 2), tolerantie voor straf (hypothese 3) en neutralisatietechnieken (hypothese 4), vinden wel ondersteuning in de kwalitatieve gegevens maar niet in de kwantitatieve gegevens.

172 Tabel 7.6 Overzicht verwachte en gevonden relaties van beschermende en risicofactoren voor geregistreerde en gerapporteerde schendingen en ‘afname stalking en geweld door’ verbod

Verwacht Gevonden

Type kenmerk Theorie Literatuur Interviews Schending

geregistreerd (bv/mv) Schending gerapporteerd (bv/mv) Afname door verbod1 Delict kenmerken Stalking ng + + +/+(tov zeden) 0/0 +/0 Huiselijk geweld ng ng + +/0 +/0 0/0 Daderkenmerken Mannelijk ng + ng 0/0 0/0 0/0 Lage leeftijd ng + ng –/0 0/0 –/0 Sociale en economische bindingen – – – 0/0 0/0 0/0 Tolerantie + + + 0/0 0/0 0/0 Neutralisatie + + + 0/0 0/0 0/0 Psychische problematiek + + + 0/0 +/+ 0/0 Verslavings problematiek + + + 0/0 0/0 0/0 LVB ng ng + 0/0 0/0 –/0 Slachtofferkenmerken Vrouwelijk ng – ng +/+ 0/0 0/0 Lage leeftijd ng ng (–) –/0 0/0 0/0 Afhankelijkheid ng ng + 0/0 0/0 0/0 Relatiekenmerken Kleine relationele afstand + + + +/0 +/0 0/0 Geschiedenis geweld + + + +/ng +/0 0/0 Gezamenlijke kinderen ng +/0 + +/+ +/+ 0/0 Kleine woonafstand ng 0 – 0/0 0/0 –/– Verbod/handhavings kenmerken Uitzonderingen op verbod ng ng – +/0 +/0 Intensieve signalering – – – 0/0 0/0 0/0 Maatregelen die de reactiesnelheid verhogen – ng – +/ng 0/0 Informatie aan slachtoffer – – – –/– –/– 0/0

Verbod niet duidelijk volgens slachtoffer

ng + ng 0/0 0/0 –/0

Verbod niet naar wens slachtoffer

+ + + 0/ng +/0 –/–

1Omdat het hier gaat om ‘afname door het verbod’ moeten de tekens hier omgekeerd worden geïnterpreteerd: waar + bij de

kolom schending betekent meer schending, betekent een plus in de kolom ‘afname door verbod’ een grotere afname van schendingen door het verbod volgens het slachtoffer als het betreffende kenmerk aanwezig is.

173 Daarnaast komen uit de empirische literatuur en de interviews veel slachtofferkenmerken naar voren die samen zouden hangen met schendingen, zoals de financiële en emotionele afhankelijkheid en verslavingsproblematiek bij het slachtoffer. Van deze factoren hebben we alleen de emotionele afhankelijkheid (in zekere zin) kunnen meten door in de slachtofferenquête te vragen of slachtoffers ook zelf contact op hadden genomen met de verdachte of dader tijdens het verbod. Hiervan is echter met geen van de uitkomstmaten een verband gevonden.

Over de relatiekenmerken is een hypothese geformuleerd waarin gesteld wordt dat een kleinere relationele afstand leidt tot meer schendingen en lagere effectiviteit van het verbod (hypothese 7a). Deze hypothese lijkt van alle hypothesen de meeste ondersteuning te krijgen in zowel de kwalitatieve gegevens als de kwantitatieve gegevens. In de multivariate modellen blijkt dat het hier vooral om de aanwezigheid van gezamenlijke kinderen gaat.

Hypothese 6a betreft de verbanden met het verbod en de handhavingskenmerken, waarbij

de formulering is gericht op de ervaren procedurele rechtvaardigheid bij het slachtoffer als beschermende factor. Deze hypothese vindt ondersteuning in de interviews (via het verhogen van de meldingsbereidheid van het slachtoffer). Ook in de kwantitatieve analyses blijkt dat informatierelatie tussen OM en slachtoffer en de mate waarin een slachtoffer vindt dat het verbod naar wens is, negatief samenhangen met de kans op schendingen. Voor deze laatste factor is het echter mogelijk dat eerdere schendingen een negatieve invloed hebben gehad op de tevredenheid bij het slachtoffer over de omschrijving van het verbod. Ook de interpretatie van het verband tussen de informatierelatie en schendingen is zoals hierboven beschreven minder eenduidig en vraagt om nader onderzoek.

Maatregelen ter verbetering van de signalering van schendingen, zoals het proactief signaleren en maatregelen die de reactiesnelheid bij meldingen verhogen zoals AOL, zouden volgens de theorie, empirische literatuur en interviews het aantal schendingen moeten beperken (door de afschrikwekkende werking) en de effectiviteit van het verbod moeten verhogen. We vinden hiervoor echter niet de verwachte verbanden in de kwantitatieve analyses, hetgeen (deels) te verklaren is doordat in de risicovollere zaken meer van dergelijke maatregelen worden ingezet en er frequenter signalering plaatsvindt.

Tabel 7.6 maakt ook duidelijk dat een fors aantal bivariate relaties niet teruggevonden worden in de multivariate analyse waarin de relaties gecontroleerd worden voor andere factoren. In die gevallen lopen de verbanden of via andere kenmerken die ook in het model zitten (indirecte effecten) of deze kenmerken betreffen achterliggende factoren die zowel een effect hebben op de uitkomstmaat als op het kenmerk waarvan het verband verdwenen is in de multivariate analyse (schijnverband). In dat laatste geval is duidelijk dat er geen sprake is van een causale relatie. Het relatief kleine aantal zaken kan echter ook de oorzaak zijn van het feit dat verbanden niet meer significant zijn in het multivariate model.

174