• No results found

3. Juridisch kader

3.3 Specifiek kader: strafrechtelijke verboden in vier juridische modaliteiten

3.3.2 Schorsing voorlopige hechtenis (art 80 Sv e.v.)

De volgende, hier te bespreken modaliteit is die van de schorsing van de voorlopige hechtenis (art. 80 e.v. Sv). De wettelijke regeling bestaat reeds sinds 1926, maar is sindsdien wel meermalen gewijzigd. Ook van belang is de Wet van 5 juni 2013 (Stb. 2013, 250, in werking getreden op 1 november 2013, Stb. 2013, 309) tot implementatie van kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2009 inzake de toepassing tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PbEU L 294). Die implementatie is geschied in de nieuwe Titel 3, Vijfde Boek van het Wetboek van Strafvordering en bevat, zoals de titel ervan al doet vermoeden, bepalingen met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging van toezichtbeslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis. Anders gezegd, zowel het kaderbesluit als de implementatiewet17 voorziet in nadere bepalingen

over verboden opgelegd aan een verdachte uit een EU-lidstaat als voorwaarde bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis.

Grondslag en doel

De schorsingsmodaliteit vertoont qua karakter gelijkenissen met de hierboven besproken gedragsaanwijzing. Het biedt immers de mogelijkheid om aan een verdachte van een strafbaar feit

17 Alsook de nadere uitwerking in het Uitvoeringsbesluit wederzijdse erkenning toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige

54 in een vroegtijdig stadium vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende voorwaarden te stellen, waarbij die verdachte weliswaar in vrijheid de terechtzitting mag afwachten maar gedurende die periode wel uitdrukkelijk onder het bereik van justitie blijft. Met de schorsing wordt derhalve beoogd de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis te voorkomen, bij wijze van tijdelijke tussenoplossing onder strikte voorwaarden (Bleichrodt, 2011, p. 18; Morra, 2015, p. 419). De relevantie hiervan voor dit onderzoek, is uiteraard dat die voorwaarden ook verboden – toezichtsmaatregelen dus in EU-verband – kunnen behelzen.

Toepassingsvoorwaarden

Het is de rechter die – ambtshalve, op de vordering van het OM of op het verzoek van de verdachte – kan bevelen dat de voorlopige hechtenis zal worden geschorst. Dit rechterlijk bevel is aan een aantal strikte voorwaarden gebonden. Voor dit onderzoek van belang is de voorwaarde dat de verdachte zich bereid heeft verklaard tot nakoming van de aan de schorsing te verbinden voorwaarden (art. 80, eerste lid, Sv). Dit is een wezenlijk verschil ten opzichte van de gedragsaanwijzing waar de verdachte niet hoeft in te stemmen met de aanwijzing. Voorts is van belang dat in het kader van die schorsingsvoorwaarden standaard de algemene voorwaarden worden gesteld van art. 80, tweede lid, onder 1 en 2, Sv). Er kan nog een andere algemene voorwaarde aan de schorsing worden verbonden, te weten het meewerken aan identiteitsverificatie, maar dat is louter in die gevallen waarin er een bijzondere schorsingsvoorwaarde betreffende het gedrag van de verdachte wordt opgelegd (art. 80, tweede lid, onder 3, Sv jo art. 80, zesde lid, Sv). Met name die bijzondere schorsingsvoorwaarden zijn voor dit onderzoek van belang, omdat die een verbod in de vorm van een contact- of gebiedsverbod kunnen inhouden. In het kader van die bijzondere voorwaarden volgt ten slotte uit de wetgeschiedenis het vereiste dat de bijzondere voorwaarden moeten strekken tot verwezenlijking van het met de voorlopige hechtenis beoogde doel (Kamerstukken II 1913/14, 286, nr. 3, p. 85).

Maximale duur

De duur van de schorsingsvoorwaarden is afhankelijk van het verloop en de tijdsperiode van de voorlopige hechtenis, alsook van rechterlijke beslissingen inzake de schorsing. Op grond van art. 82 Sv kan de rechter namelijk ambtshalve of op vordering van het OM de schorsing te allen tijde opheffen (art. 82 Sv). Zonder een dergelijke beslissing loopt de schorsing door totdat aan de voorlopige hechtenis een einde komt, hetzij door opheffing van het verbod tot voorlopige hechtenis (art. 69 Sv), hetzij door het onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak (Morra, 2015, p. 420).

Inhoud

Los van de hierboven genoemde algemene voorwaarden kunnen aan het schorsingsbevel dus ook bijzondere voorwaarden worden verbonden. De wet geeft daar geen opsomming van, noch een beperking. Hierin wordt voorzien door zowel nadere regelgeving als verdragsrechtelijke bepalingen zoals art. 5 EVRM. Met betrekking tot de regelgeving is met name van belang de Aanwijzing voorwaardelijke vrijheidsstraffen en schorsing van voorlopige hechtenis onder voorwaarden (2015A002, Stcrt. 2015, 5390, in werking getreden op 1 maart 2015). Deze aanwijzing ziet op het toepassen van algemene en bijzondere voorwaarden bij zowel de schorsing van de voorlopige hechtenis als de verderop nog te bespreken modaliteit van de VV (art. 14c Sr). Nu in die wettelijke regeling wel uitdrukkelijk is opgenomen welke bijzondere voorwaarden kunnen worden gesteld, vermeldt de aanwijzing dat deze bijzondere voorwaarden eveneens

55 onderdeel kunnen zijn van de schorsingsbeslissing (zie verder paragraaf 3.3.4). Van belang is nog wel te vermelden dat de rechter tussentijds de inhoud van de schorsingsbeslissing en dus ook de inhoud van de verboden kan wijzigen (art. 81 Sv).

Uitvoering en handhaving

Op grond van art. 86, vijfde lid, Sv is een verbod binnen de schorsingsmodaliteit direct van kracht, oftewel dadelijk uitvoerbaar. Dit kan uiteraard in belangrijke mate bijdragen aan de bescherming van het slachtoffer. In de wettelijke regeling wordt evenwel niets bepaald over de vraag wie toezicht moet houden op de naleving van de schorsingsvoorwaarden. Voortvloeiend uit het algemeen wettelijk kader zal dit ex art. 553 Sv over het algemeen een taak van het OM zijn (Van der Aa, et al., 2012, p. 28).18 Daarnaast kunnen ook de reclassering en de politie een rol vervullen bij het toezicht, met name inzake de bijzondere, vrijheidsbeperkende schorsingsvoorwaarden zoals verboden. Voorts blijkt uit de eerdergenoemde OM Aanwijzing dat aan een bijzondere voorwaarde elektronische monitoring (hierna: EM) kan worden verbonden. De reclassering is verantwoordelijk voor de uitvoering van de EM. Vanwege het ingrijpende karakter van dit middel dient de OvJ op voorhand steeds een proportionaliteitsafweging te maken, mede op basis van een aangevraagd reclasseringsadvies. Volgens de Aanwijzing is EM alleen zinvol in combinatie met (een) vrijheidsbeperkende voorwaarde(n), bijvoorbeeld een straat- of contactverbod of een locatiegebod (meestal het huisadres). In geval van verdenking van een ernstig zeden- of geweldsdelict (waaronder ernstig huiselijk geweld), overweegt de OvJ nadrukkelijk de toepassing van EM ter naleving van de gestelde (algemene en bijzondere) voorwaarden die beogen recidive te voorkomen. Hierbij wordt meegewogen de dreiging die slachtoffers (kunnen) ondervinden.

Indien de verdachte de schorsingsvoorwaarde(n) niet naleeft, kan de OvJ zijn aanhouding bevelen – al dan niet met een actieve opsporing – en een vordering tot opheffing van de schorsing indienen bij de rechter (art. 84 Sv). De rechter kan vervolgens de schorsingsbeslissing wijzigen (art. 81, eerste lid, Sv), of de opheffing van de schorsing bevelen (art. 82, eerste lid, Sv). In het laatste geval wordt het bevel tot voorlopige hechtenis weer van kracht.