• No results found

1.2.1 Multidimensionaliteit van effectiviteit

Zoals in het begin van paragraaf 1.1 beschreven, is het doel van de in dit onderzoek beoogde verboden breder gedefinieerd dan alleen het voorkomen van nieuw geweld, stalking,7 bedreiging,

of vernieling (de objectieve veiligheid). Het beleidsmatige begrip beschermingsbevel zou volgens de omschrijving ook moeten beschermen tegen het in gevaar brengen van zijn of haar ‘psychologische integriteit, waardigheid, persoonlijke vrijheid of seksuele integriteit’. Deze definitie vraagt eigenlijk om een meting van de psychologische integriteit of de geestelijke gezondheid van het slachtoffer (Wright & Johnson, 2012) maar een meting van deze uitkomsten ligt buiten de mogelijkheden van het huidige onderzoek. In dit licht is een interessante bevinding van Eysink Smeets & Vollaard (2015, p. 230) dat het veiligheidsgevoel, los van het daadwerkelijke (herhaald) slachtofferschap, de geestelijke gezondheid van het slachtoffer beïnvloedt. Een meting van de subjectieve veiligheid zou daarmee tot op zekere hoogte informatie geven over de geestelijke gezondheid. Ook in de internationale literatuur zijn weinig voorbeelden te vinden van studies waarin effecten op de geestelijke gezondheid van de slachtoffers worden gemeten en is het gangbaar de effectiviteit te meten als objectieve en subjectieve veiligheid (Benitez, et al., 2010). Dit onderzoek richt zich daarom ook tot die twee maten.

De subjectieve veiligheid wordt naar verwachting niet alleen beïnvloed door nieuwe delicten (bijvoorbeeld eenvoudige mishandeling), maar ook door andere schendingen van verboden – zoals het toch contact zoeken met een slachtoffer ondanks de aanwezigheid van een contactverbod – zeker als een adequate reactie van de handhavers uitblijft. Uiteindelijk kan het ongestraft schenden van de verboden door de pleger ook het risico op een nieuw delict vergroten. Objectieve veiligheid omvat daarom zowel het aantal schendingen als recidive.

Het onderscheid tussen schendingen van verboden en recidive is in de praktijk vaak niet eenduidig. In de eerste plaats zijn schendingen van verboden in bepaalde modaliteiten gedefinieerd als zelfstandig delict, waardoor er sprake is van recidive. Dit geldt voor verboden die zijn opgelegd op de juridische grondslag van een gedragsaanwijzing door de OvJ ex art. 509hh Sv of de

33 vrijheidsbeperkende maatregel ex art. 38v Sr (zie nader hoofdstuk 3). In de tweede plaats kan het zoeken van contact in stalkingszaken geduid worden als onderdeel van het delict ‘stalking’, terwijl dit bij zaken met mishandeling als indexdelict niet zo is. Aangezien de recidive zodoende als deelcategorie van de schendingen kan worden gezien, hangt het van het delict type en de modaliteit waarin het verbod is opgelegd af, welk deel van alle schendingen als zelfstandig nieuw strafbaar feit – recidive in enge zin – wordt beschouwd. Bij de weergave van de naleving van de verboden in ons onderzoek zullen wij daarom het gehele palet aan schendingen beschrijven.

Deze hierboven beschreven multidimensionaliteit van uitkomstmaten als het gaat om indicaties voor de effectiviteit, zien we ook terug in de literatuur over de effectiviteit van verboden (zie Benitez et al., 2010). Zowel met het oog op de subjectieve als de objectieve veiligheid moet de effectiviteitsvraag dus niet alleen over de uiteindelijke uitkomsten gaan, maar ook over de naleving en handhaving van het verbod. In onderstaand kader worden de verschillende uitkomstmaten benoemd die in dit onderzoek worden belicht.

Hieruit volgt dat wanneer we in dit rapport over het handhavingsproces spreken, we duiden op de combinatie van het signaleringsproces en de handhavingsreacties bij gebleken schendingen.

1.2.2 Vier juridische modaliteiten

Een volgende afbakening van het onderzoek betreft de juridische modaliteiten waarbinnen een verbod kan worden opgelegd. Voortvloeiend uit een decennialange wetsontwikkeling is het aantal strafrechtelijke mogelijkheden om gedragsverboden en vrijheidsbeperkingen te kunnen opleggen aan een overlast gevend persoon, inmiddels legio (Bleichrodt, 2011). De verboden die dienen ter bescherming van het initiële slachtoffer kunnen daardoor in de praktijk niet alleen op grond van verschillende juridische modaliteiten worden opgelegd, maar ook in alle fasen van het strafproces. Op het moment van de steekproef voor de gegevensverzameling, te weten 3 december 2017, behelsde het wettelijk kader veertien modaliteiten op grond waarvan de hier bedoelde verboden kunnen worden toegepast.8 Deze modaliteiten staan hieronder opgenomen in Figuur 1.1 (Van der Aa, et al., 2012), schematisch verdeeld over vier verschillende fasen van het strafproces.

8 Per 1/1/2018 zijn dat er vijftien, want toen trad de eerdergenoemde maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en

vrijheidsbeperking in werking (Wet van 25 november 2015, Stb. 2015, 460 en Stb. 2016, 493). Op grond van deze nieuwe sanctie kunnen verboden worden opgelegd aan een dader na afloop van zijn ten uitvoer gelegde gevangenisstraf of TBS-maatregel, ter preventie van herhaald overlastgevend/strafwaardig gedrag jegens een slachtoffer. Hoewel de sanctie daarmee in potentie beslist relevant kan zijn voor de bescherming van slachtoffers, wordt zij in dit onderzoek niettemin buiten beschouwing gelaten vanwege

Uitkomstmaten voor de effectiviteit van verboden

Naleving en handhaving (proces)

 mate waarin schendingen van verboden voorkomen;  mate van signalering van de schendingen die plaatsvinden;  de reacties van de handhavende instanties op schendingen;

Recidive en veiligheidsbeleving (uitkomsten)

 frequentie en ernst van recidive bij hetzelfde slachtoffer (objectieve effectiviteit);  veiligheidsbeleving slachtoffer (subjectieve effectiviteit).

34 Figuur 1.1: Juridische modaliteiten waarbinnen een verbod kan worden opgelegd.

Bron: Van der Aa, et al., 2012

Gelet op het grote aantal juridische modaliteiten waarbinnen een verbod kan worden opgelegd, alsook op de vele onderlinge verschillen wat betreft de inhoud, duur en naleving van deze verboden, voert het te ver om verboden binnen alle modaliteiten in dit onderzoek te betrekken. De noodzakelijke selectie wordt allereerst gevormd door die verboden die door de frequentie van toepassing kennelijk het meest relevant zijn om in algemene zin iets te kunnen zeggen over de bescherming van slachtoffers. Deze selectie hebben we gemaakt op basis van zowel de uitkomsten van het onderzoek van Van der Aa, et al. (2012) als de door ons opgevraagde cijfers bij het Openbaar Ministerie (hierna: OM) over opgelegde verboden (zie hoofdstuk 4). In de tweede plaats is de selectie meer pragmatisch gevormd door de afweging dat de toegang tot de empirische gegevens realiseerbaar moet zijn in de looptijd van dit onderzoek. Dit maakt bijvoorbeeld dat de verboden die met grote regelmaat in het gevangeniswezen en TBS-systeem worden opgelegd aan gedetineerden en verpleegden in het kader van hun verloven, in dit onderzoek buiten beschouwing worden gelaten omdat die gegevens lastig te vergaren zijn. Daarnaast maken zaken in de v.i.-fase evenmin deel uit van dit onderzoek. Hoewel zij in de initiële steekproef (zie hoofdstuk 4) nog wel waren meegenomen, zijn hiervan om logistieke redenen uiteindelijk geen dossiers gescoord. De v.i.-zaken zijn ook buiten de analyses gelaten. Dit heeft geresulteerd in selectie van het volgende viertal juridische modaliteiten waarbinnen strafrechtelijke verboden kunnen worden toegepast:

het prille bestaan ervan. De toekomst zal moeten uitwijzen of rechters op grondslag van deze sanctie verboden zullen toepassen (zie in dat verband Struijk, 2018) en of die vervolgens effectief zijn.

35 - de gedragsaanwijzing van de OvJ (art. 509hh Sv);

- de schorsing van de voorlopige hechtenis (art. 80 Sv); - de vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38v Sr) en - de voorwaardelijke veroordeling (VV) (art. 14c Sr).

De kwalitatieve gegevensverzameling richt zich specifiek op de bovenstaande vier modaliteiten. In de kwantitatieve gegevensverzameling ligt de focus op de tweede, derde en vierde modaliteit, maar is ook informatie beschikbaar over zaken waar gedragsaanwijzingen door de OvJ opgelegd zijn.9