• No results found

7. Verboden en objectieve veiligheid

7.2.4 Samenvatting kwalitatieve gegevens

De interviews hebben met name informatie opgeleverd over de aard en ernst van schendingen en nauwelijks over de verhouding tussen het aantal opgelegde verboden en het aantal verboden waarin schendingen plaatsvinden. Hoewel alle geïnterviewde professionals ervaring hadden met schendingen van verboden konden zij geen goede schatting geven van deze verhouding, doordat respondenten geen zicht hebben op dergelijke aantallen. Volgens respondenten is de reden daartoe meerledig: ofwel hebben zij geen ervaring met alle modaliteiten, ofwel worden zij niet standaard van schending op de hoogte gebracht (medewerkers SHN, zaakscoördinatoren en slachtofferadvocaten), ofwel hebben zij vooral ervaring met een bepaalde doelgroep (EM in geval van toezichthouders, huiselijk geweld in geval van een politieagent en liaisons van de politie), ofwel hebben zij relatief weinig ervaring met verboden (wijkagenten), ofwel kunnen schendingen op het niveau van OM en politie door verschillende personen worden afgehandeld.

Uit de interviews blijkt voorts een grote diversiteit in aard en ernst van schendingen, die grofweg in drie categorieën valt onder te verdelen: 1) incidenten die een zelfstandig strafbaar feit vormen zoals bedreiging, 2) incidenten die alleen een schending van het verbod inhouden, maar geen zelfstandig strafbaar feit, zoals door de straat rijden en 3) incidenten die niet of niet evident onder het verbod vallen, zoals toevallige en minder toevallige ontmoetingen. Deze laatste categorie incidenten maakt volgens slachtoffers en professionals wel inbreuk op het veiligheidsgevoel en welzijn van het slachtoffer. Dat het slachtoffer een dergelijke schending wel als schending ervaart blijkt onder andere uit het feit dat zij er melding van maken bij justitie. Volgens zowel slachtoffers als professionals valt het merendeel van de schendingen in laatstgenoemde categorie. Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat dit onderscheid tussen schending en een op zichzelf staand strafbaar feit niet altijd helder is te

148 maken, omdat een aantal van deze voorbeelden ook zien op gedragingen waarvoor de dader vervolgd zou kunnen worden door de OvJ op grond van de delicten stalking en/of bedreiging. Uit de interviews komen voorts verschillende risicofactoren voor schending naar voren. Als risicoverhogend kenmerk van het delict wordt stalking expliciet door respondenten genoemd. Risicoverhogende kenmerken van de dader zijn volgens respondenten ongevoeligheid voor strafdreiging, met als indicatoren een lang strafblad en groot aantal eerder opgelegde interventies, psychische problematiek, middelengebruik, problemen met agressie-regulatie, een lage intelligentie, opgegroeid zijn in een probleemgezin, problematische coping strategieën, via een verlaagd zelfinzicht en zorgmijding. Andere risicofactoren zijn het ontbreken van stabiel werk en van een pro-sociaal netwerk. Het hebben van werk door de verdachte of dader, een sterk sociaal netwerk en het hebben van een (nieuwe) partner worden als een belangrijke beschermende factoren genoemd voor naleving omdat daders iets te verliezen hebben, de behoefte aan contact met het initiële slachtoffer verdwijnt of ze blij zijn dat ze door het verbod niet in detentie hoeven te verblijven.

Binnen de categorie risicoverhogende kenmerken van het slachtoffer benoemen verschillende respondenten (OvJ’s huiselijk geweld, politieagenten en de liaison van de politie) middelengebruik, verslaving en psychische problemen bij het slachtoffer als risicofactor omdat hierdoor de kans op contact op initiatief van het slachtoffer wordt vergroot. Volgens respondenten hebben slachtoffers hiervoor verschillende redenen, variërend van praktische vragen (bijvoorbeeld met betrekking tot zorg voor de kinderen) en het oppakken van de relatie tot het provoceren door het slachtoffer. Dit speelt volgens professionals met name in complexe slachtoffer-dader relaties in huiselijk geweld.

Als risicoverhogend kenmerk van de relatie tussen dader en slachtoffer benoemen respondenten niet alleen een geringe relationele afstand (familie, bekenden en onbekenden) tussen slachtoffer en verdachte of dader, maar ook een geringe woonafstand tussen beiden, of als er familie van de verdachte in de buurt van het slachtoffer woont. Deze factoren verhogen de kans op intentionele en toevallige ontmoetingen, hetgeen het type schending vormt dat volgens respondenten lastig is te handhaven. Gezamenlijke kinderen worden zowel als risicofactor als beschermende factor genoemd. De overgrote meerderheid van de respondenten in onze interviews geeft aan dat de kans op schending groter is wanneer slachtoffer en verdachte of dader samen kinderen hebben. Ook hierbij wordt de intentie van de dader (vooral door slachtoffers) in twijfel getrokken, omdat zij aangeven dat de verdachte of dader op andere manieren geen enkele interesse toont in zijn kinderen. Anderzijds gaven verschillende verdachten en daders, toezichthouders en een slachtoffer aan dat het verbod in de bij hen bekende situatie(s) juist wordt nageleefd omdat de dader of verdachte er voor hun kinderen wil zijn.

De kennis die de dader heeft over het opgelegde verbod wordt door respondenten als beschermende factor genoemd in het licht van informatie over het verbod aan verdachten en daders. De meeste respondenten (politieagenten, OvJ, toezichthouders) zijn ervan overtuigd dat de verdachten en daders goed weten wat ze wel en niet mogen doen. Wat beschermende factoren met betrekking tot motiveren voor naleving en afstemmen op resocialisatiedoelen betreft, benoemen toezichthouders en OvJ’s het persoonlijk contact met de toezichthouder, die verdachten en daders de voordelen van naleving kan laten inzien en zo kan bijdragen aan diens motivatie om het verbod na te leven. OvJ’s en toezichthouders geven aan dat de mate waarin het verbod de verdachte of dader beperkt, proportioneel dient te zijn aan het delict. Indien verdachten of daders een verbod in dit opzicht als disproportioneel beschouwen, kan dat leiden tot frustraties. Slechts een enkele respondent (toezichthouder) echter benoemt deze frustraties naar aanleiding van de perceptie van disproportionaliteit als risicofactor voor schending.

149 Tot slot noemen respondenten verschillende risicoverhogende factoren met betrekking tot gewenste aanpassingen in het belang van het slachtoffer. Relevant hierbij zijn twee meest genoemde situaties waarin een verbod niet meer aansluit op de behoefte van een slachtoffer.102

De eerste gewenste aanpassing betreft de situatie dat het benoemde adres in het locatieverbod niet meer klopt omdat het slachtoffer verhuisd is. In zulke gevallen vindt er een wijziging van de voorwaarden plaats en wordt het adres in de omschrijving aangepast. Hierbij is het volgens respondenten een knelpunt dat wijziging in geval van de vrijheidsbeperkende maatregel ex art. 38v Sr niet mogelijk is.103 De tweede gewenste aanpassing betreft de situatie dat slachtoffer en verdachte of dader de relatie weer hebben opgepakt waardoor betrokkenen een opheffing van het verbod willen, hetgeen volgens handhavers echter de kans op schending vergroot. Met het oog op bescherming besluiten handhavers in sommige gevallen het verbod toch te handhaven, tegen de wens van het slachtoffer in.

Uit voorgaande blijken verschillende beschermende factoren en risicofactoren voor schending. Daarnaast is aan alle respondenten de vraag voorgelegd in hoeverre zij denken dat strafrechtelijke verboden herhaald slachtofferschap kunnen voorkomen. Respondenten zijn hier positiever over dan slachtoffers, wat mogelijk verklaard kan worden door een selectiebias bij slachtoffers in de bereidheid om deel te nemen aan interviews. Professionals geven daarnaast aan deze vraag moeilijk te kunnen beantwoorden omdat zij geen zicht hebben op het totaal aan opgelegde verboden en schendingen en beantwoorden de vraag op basis van de veronderstelde mechanismen over hoe verboden hieraan bijdragen.

Uit de interviews komen vijf mechanismen waarop verboden kunnen bijdragen aan het voorkomen van herhaald slachtofferschap naar voren. Het eerste mechanisme is hierboven al benoemd en betreft het afschrikwekkend effect van het verbod, waardoor verdachten of daders het verbod naleven, hoewel verdachten en daders verschillen in de mate van gevoeligheid voor strafdreiging. Het tweede mechanisme is de gelegenheidsbeperking, doordat slachtoffers en verdachten en daders geen contact met elkaar hebben indien het verbod nageleefd wordt. In het derde mechanisme vormen de schendingen op de verboden een hulpmiddel bij de dossieropbouw, waardoor schendingen die met name in de onderzoeksfase voorafgaande aan het vonnis worden gepleegd het mogelijk maken om andere, zwaardere maatregelen in te zetten welke kunnen bijdragen aan het voorkomen van herhaald slachtofferschap. In het vierde mechanisme wordt het verbod en de daarbij horende voorwaarden gebruikt als instrument in de begeleiding van verdachten of daders. In de periode dat het verbod van kracht is kunnen andere maatregelen worden ingezet, zoals een behandeling, die de kans op herhaald slachtofferschap verkleinen. In het vijfde mechanisme wordt de effectiviteit van het verbod verklaard doordat het via bekrachtiging van het slachtoffer leidt tot een verhoogde meldingsbereidheid, waardoor incidenten eerder worden gesignaleerd en een verdachte of dader tijdig onderschept kan worden, voordat hij of zij daadwerkelijk herhaald slachtofferschap kan plegen.

Respondenten benoemen ook twee mogelijke negatieve effecten van een verbod, waardoor de kans op herhaald slachtofferschap toeneemt. Ten eerste spreken slachtoffers hun zorgen uit over de gevolgen van de emotionele reactie van de verdachte of dader op de extra beperkingen die hem worden opgelegd, wat kan leiden tot escalatie. Ten tweede benoemen respondenten de negatieve invloed van de beperkingen van het verbod op het in stand kunnen houden of herstellen van socialiserende bindingen met de samenleving, zoals werk, contact met de eigen ouders of stabiele huisvesting. Hiervan was bij de door ons geïnterviewde daders geen

102 Een derde situatie betreft de wens vanuit het slachtoffer om het verbod uit te breiden naar personen in haar of zijn directe

omgeving. Dit wordt echter niet door respondenten genoemd als een risicofactor voor schending, hoewel het blijkens de slachtoffersinterviews wel impact heeft op de subjectieve veiligheid.

103 In de dossierstudie komen voorbeelden van omschrijvingen naar voren die zo zijn geformuleerd dat het verbod altijd van

150 sprake, de meeste verdachten en daders vergeleken hun situatie regelmatig met de situatie in detentie en dan was de overlast relatief volgens de respondenten.

Uit voorgaande blijkt dat respondenten een groot aantal risicofactoren onderscheiden. Een aantal van deze factoren is vervolgens in kaart gebracht door middel van de dossiers en slachtofferenquêtes, waarna is onderzocht in hoeverre er een verband bestaat tussen deze factoren en de kans op schendingen en herhaald slachtofferschap. Hierover gaat de volgende paragraaf.