• No results found

3. Juridisch kader

3.3 Specifiek kader: strafrechtelijke verboden in vier juridische modaliteiten

3.3.4 Voorwaardelijke veroordeling (art 14c Sr)

De modaliteit van de VV bestaat al sinds 1915 (Stb. 1915, 247, in werking getreden op 30 december 1915). Bij wet van 17 november 2011 in verband met wijzigingen van de regeling van de VV en de v.i. (Stb. 2011, 545, in werking getreden op 1 april 2012) is de wettelijke regeling ingrijpend veranderd, zoals hieronder voor zover relevant wordt toegelicht.21

Grondslag en doel

Reeds sinds 1915 kan de rechter in bepaalde gevallen bij de strafoplegging bepalen (art. 14a Sr) dat de straf geheel of gedeeltelijk niet zal worden tenuitvoergelegd, mits en zolang de veroordeelde gedurende de proeftijd (art. 14b Sr) de door de rechter gestelde voorwaarden (art. 14c Sr) nakomt. Hoewel de modaliteit in de kern beoogt een alternatief voor de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te zijn, heeft het wel degelijk te gelden als een vorm van bestraffing (Bleichrodt, 1996, p. 34-35 en Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 2). Zij het wel een bijzondere vorm van bestraffing waarmee aan de hand van een uitdrukkelijk persoonsgerichte aanpak met bijzondere, op de dader toegesneden voorwaarden de doelen van beveiliging, recidivevermindering en gedragsverandering worden nagestreefd. De bovengenoemde wetswijziging in 2012 was er op gericht om deze aanpak te verbeteren en intensiveren, waarbij de regering met betrekking tot het gehele sanctiestelsel inzette “op het stimuleren van het gebruik van straffen met bijzondere voorwaarden en op een intensivering van het reclasseringstoezicht op de naleving van deze voorwaarden” (Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 1 en het project Justitiële Voorwaarden). In de optiek van de regering dienden de aard van de sanctie en de wijze van ten uitvoer leggen “sterker te zijn toegesneden op de aard van het delict en de persoon van de dader, waarbij uiteraard ook de belangen van het slachtoffer en de samenleving niet uit het oog mogen worden verloren” (Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 1).

Toepassingsvoorwaarden

De VV kan worden opgelegd in geval van veroordeling tot alle straffen, met uitzondering van de vervangende hechtenis en van gevangenisstraffen van meer dan vier jaren (art. 14a Sr). In bepaalde gevallen kan slechts een gedeelte van de straf voorwaardelijk worden opgelegd (art. 14a, tweede lid, Sr).22 Indien de rechter bijzondere voorwaarden wenst te verbinden aan de VV dient hij altijd een proportionaliteitstoets te verrichten, met als wezenlijk punt van afweging de inbreuk die deze voorwaarde zou maken op een verdragsrechtelijk of grondwettelijk beschermd recht, terwijl ook de bereidheid van de veroordeelde tot naleving een rol speelt (Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 20-21).

20 Bij inwerkingtreding van de eerdergenoemde Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82)

verhuist dit artikel naar het nieuwe Zesde Boek van het Wetboek van Strafvordering omtrent de tenuitvoerlegging.

21 In het licht van verboden opgelegd als bijzondere voorwaarde in EU-verband, zijn voorts van belang de Wet wederzijdse

erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (Stb. 2012, 333, in werking getreden op 1 november 2012, Stb. 2012, 373) en het Uitvoeringsbesluit wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (Stb. 2012, 400, in werking getreden op 1 november 2012, Stb. 2012, 373).

22 De wetgever heeft middels art. 15, derde lid, Sr een gelijktijdige toepassing van een verbod op grond van de geheel of gedeeltelijk

59 Maximale duur

De rechter stelt bij de VV een proeftijd vast (art. 14b, eerste lid, Sr). Sinds de wetswijziging in 2012 bedraagt de maximumduur van deze proeftijd in beginsel drie jaar (art. 14b, tweede lid, eerste volzin, Sr). Indien er ‘ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen’, dan wel dat er ‘ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat de gezondheid of het welzijn van een of meer dieren benadeelt’ kan de proeftijd maximaal tien jaar duren (art. 14b, tweede lid, tweede volzin en derde lid, Sr). Bij plegers van huiselijk geweld wordt door het OM zoveel mogelijk ingezet op een VV, waarbij ter ondersteuning van de hulpverlening aan het/de slachtoffer(s) het opleggen van een locatieverbod en contactverbod wordt gevorderd met de voornoemde mogelijkheid van een langere proeftijd (OM Aanwijzing Huiselijk geweld, 2016A003, Stcrt. 2016, 19416). Op verzoek van het OM kan de proeftijd één keer met ten hoogste twee jaar worden verlengd (art. 14f Sr).

Inhoud

Toepassing van de VV geschiedt standaard onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit (art. 14c, eerste lid, onder a, Sr). Voor zover de rechter aan de toepassing bijzondere voorwaarden heeft gesteld – waarover hieronder meer – gelden daarnaast nog de algemene voorwaarden dat de veroordeelde medewerking verleent aan de identiteitsidentificatie en aan het (daarmee verplichte) reclasseringstoezicht (art. 14c, eerste lid, onder b, sub 1 en sub 2, Sr). Als gezegd kan de rechter ook bijzondere voorwaarden stellen, hetgeen ook juist de bedoeling is met het oog op de gewenste gedragsverandering. In art. 14c, tweede lid, Sr worden de toegestane bijzondere voorwaarden limitatief opgesomd. De huidige opsomming is ingevoerd met de wetswijziging van 2012 en behelst veertien bijzondere voorwaarden; een stevige uitbreiding ten opzichte van de vijf voorwaarden in de voormalige wettelijke regeling. Toch werd hier door de wetgever geen verruiming van de toepassingsmogelijkheden mee beoogd, maar veeleer een wettelijke verankering van de voorwaarden die in de praktijk toch al werden gesteld, onder de brede noemer van de zogeheten gedragsvoorwaarde.23 Met die verankering zou een meer effectieve wettelijke regeling worden gecreëerd die beter kenbaar en voorzienbaar was (Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 6; het belang van een dergelijke verankering was eerder al benadrukt door de Hoge Raad in zijn arrest van 25 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG0836, NJ 2009/320, m.nt. N. Keijzer). Voor dit onderzoek zijn uiteraard die gecodificeerde vrijheidsbeperkende voorwaarden van belang die specifiek gericht zijn op de bescherming van het slachtoffer: het contactverbod, het locatieverbod, de meldplicht en het locatiegebod (art. 14c, tweede lid, sub 5, 6, 7 en 8, Sr).

Uitvoering en handhaving

Aan een bijzondere voorwaarde kan – al dan niet voor de gehele proeftijd – EM worden verbonden (art. 14c, derde lid, Sr). De wetgever achtte dit met name geschikt om de naleving te controleren van als bijzondere voorwaarde opgelegde locatie- verboden of -geboden en contactverboden

23 Zie over de toegestane reikwijdte van deze gedragsvoorwaarde HR 26 november 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB6079, NJ

1970/123, m.nt. Ch.J. Enschedé alsook recent HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2392, NJ 2017/389, in welk laatste arrest de door het Hof gestelde bijzondere voorwaarde dat “de veroordeelde gedurende de proeftijd van drie jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met X en Y, dan wel relaties van voornoemde personen” door de Hoge Raad wordt vernietigd nu in deze voorwaarde niet een voldoende precies gedragsvoorschrift is geformuleerd.

60 (Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 20). Daarnaast kan de rechter de reclassering opdracht geven de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen, het zogeheten reclasseringstoezicht (art. 14d, tweede lid, eerste volzin, Sr). Met de wetswijziging in 2012 is beoogd dit reclasseringstoezicht te verbeteren. Behalve het feit dat het reclasseringstoezicht nu standaard als algemene voorwaarde aan de VV is verbonden zodra ook een bijzondere voorwaarde is gesteld, ziet de verbetering ook op de reactie op niet-naleving van de voorwaarde(n) (Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 3). Bij niet-naleving doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het OM, zo volgt uit art. 14d, tweede lid, derde volzin, Sr (en zo is blijkens de wetgeschiedenis ook de norm, Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 3).

Eveneens ingevoerd met de wetswijziging is de mogelijkheid tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van zowel het reclasseringstoezicht als de voorwaarden zelf, ‘indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen’ (art. 14e, eerste lid, Sr). Zoals in de voorgaande paragraaf al was ‘aangekondigd’, ligt door deze formulering van het herhalingsgevaar de drempel voor een dadelijk uitvoerbaarverklaring hoger dan bij de vrijheidsbeperkende maatregel.24 Een verbod binnen de VV kan samengaan met een

verbod binnen de vrijheidsbeperkende maatregel. Daar bestaat in de praktijk voor rechters minder aanleiding toe indien aan het vereiste in art. 14e, eerste lid, Sr is voldaan en het verbod binnen de VV dadelijk uitvoerbaar is (hof Amsterdam 24 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2833). Vereist is overigens dat rechters er in de motivering van het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid uitdrukkelijk blijk van geven zich ervan te hebben vergewist dat en op welke gronden de in art. 14e Sr gestelde voorwaarden zijn vervuld (HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537, NJ 2015/236, m.nt. F. Vellinga-Schootstra en nadien onder meer bevestigd in HR 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:436 en HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2396). In hoger beroep kan het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het OM, worden opgeheven (art. 14e, tweede lid, Sr).

Als gezegd, schrijft de wet(sgeschiedenis) voor dat de reclassering de niet-naleving van een voorwaarde aan het OM meldt. Met de wetswijziging in 2012 is ook breder uitdrukkelijk ingezet op een snelle en consequente reactie bij niet-naleving van de voorwaarden, aangezien dat “essentieel is voor het succesvol toepassen van bijzondere voorwaarden en voor de geloofwaardigheid van deze sanctie” (Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 11). Om diezelfde reden is bij de wetswijziging de mogelijkheid gecreëerd om de veroordeelde onmiddellijk na het constateren van een schending van de voorwaarden, aan te houden en in te sluiten, in afwachting van de beslissing van de rechter over de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafgedeelte (art. 14fa, eerste lid, Sr). Het bevel tot aanhouding mag worden gegeven door zowel de OvJ als, in spoedeisende gevallen, de hulpofficier. Met betrekking tot de aangewezen reactie van de rechter op de vordering van het OM tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafgedeelte is de wetsgeschiedenis vrij helder: “Soms kan volstaan worden met een waarschuwing, maar substantiële en/of stelselmatige schending van de voorwaarden moet leiden tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf” (Kamerstukken II 2009/10, 32 319, nr. 3, p. 11). De rechter kan inderdaad op vordering van het OM gelasten dat het voorwaardelijk strafgedeelte, al dan niet volledig en al dan niet onder wijziging van de voorwaarden, alsnog zal worden tenuitvoergelegd (art. 14g, eerste lid, sub 1 en 2, Sr). Behalve (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging zijn echter ook alternatieve reacties door de rechter mogelijk, in de vorm van verlenging proeftijd (art. 14f, eerste

24 Er zijn nog meer verschillen in wettelijke normering van strafrechtelijke toezichtsmodaliteiten. Dit is in de literatuur wel geduid

61 lid, Sr), wijziging van de voorwaarden (art. 14f, tweede lid, Sr) en het bevel tot een taakstraf (art. 14g, tweede lid, Sr).