• No results found

De vordering tot veroordeeling van de tegenpartij om van het vervallen zijn van het recht van opstal aanteekening te laten doen in

In document Vv"v,Tt î • (pagina 51-57)

de openbare eigendomsregisters, met last op den griffier van den Raad van Justitie, als bewaarder dier registers, om die aanteekening te ver-richten, is niet ontvankelijk, omdat zij niet op de wet is gegrond.

Blijkens het stelsel der wet heeft de wetgever, behoudens enkele uitzonderingen, waartoe het recht van opstal niet behoort, de open-baarmaking van het te niet gaan of het verval van zakelijke rechten niet noodig geoordeeld.

H G H o f 9 Augs. 1906, T. 87, blz. 154. W . 2252.

A c h t s t e t i t e l (Artt. 720—136).

Erf pachtsrecht.

1. Al moge de titel van aankomst van het recht van erfpacht in een overeenkomst bestaan, het recht zelf wordt eerst geboren door de openbaarmaking van dien titel op de wijze, bij de wet bepaald.

De bij de overeenkomst bedongen bepalingen en voorwaarden bezittten derhalve slechts kracht als bestanddeelen van het door de gedane openbaarmaking ontstane en gevestigde recht van erfpacht.

Wijl het recht van erfpacht is een zakelijk recht, zijn ook de uit dit recht voortvloeiende rechtsbetrekkingen, uit haren aard, van zakelijke natuur. Dit is met name het geval met de verplichting tot voldoening van de jaarlijksche pacht. Die verplichting is niet gelegd op een bepaalde persoon ten behoeve van een andere bepaalde persoon, doch rust op hem, die het recht van erfpacht bezit, op den erfpachter als zoodanig, ten behoeve van dengene, die tegenover hem als erfpachter bekend staat.

De aanspraak op betaling der jaarlijksche pacht en de verplichting tot betaling daarvan, zoowel ten aanzien van de nog niet als van de reeds verschenen pachttermijnen gaan, bij elke opvolging, hetzij in den eigendom van den grond, hetzij in het recht van erfpacht, over op den nieuwen eigenaar en den nieuwen erfpachter.

Dit alles geldt ook ten opzichte van de rechten en verplichtingen der erfpachters van aan het Gouvernement van Ned.-Indië toebe-hoorende domeingronden.

H G H o f 3 Mei 1900. T. 74, blz. 445, vernietigende RvJ. Soerabaia 26 Juli 1S99. T . 73, blz. 407 W . 1928.

4-0 Burgerlijk W e t b o e k , T w e e d e boek ( A r t t . 7 2 0 — 8 1 7 ) ;

2 . D e verplichting t o t betaling van de jaarlijksche p a c h t rust niet op een b e p a a l d e persoon, m a a r op den bezitter van h e t erfpachts-recht, op den erfpachter als zoodanig, zoodat bij elke o p v o l g i n g , hetzij in den g r o n d e i g e n d o m , hetzij in h e t recht van erfpacht, zoowel de a a n s p r a a k op die p a c h t als de verplichting t o t voldoening d a a r v a n en dit niet alleen voor h e t vervolg, m a a r ook voor de reeds v e r -schuldigde p a c h t p e n n i n g e n , o v e r g a a n op den nieuwen eigenaar en den nieuwen erfpachter.

Dit volgt niet alleen uit de zakelijke n a t u u r dier verplichting, m a a r ook uit de bepaling in h e t 2e lid van artikel 733 B . W . D i e verplichting is dus een bestanddeel van h e t recht van erfpacht en niet een last, w a a r m e d e h e t goed (het recht van erfpacht) is b e z w a a r d en d e r h a l v e ook geen last in den zin van artikel 517, 50. R v .

H G E o f 30 Juni 1904. T . 83, blz. 99. W . 2141.

3 . In gelijken zin :

H G H o f 2 Maart 1905. T. 84, blz. 411, W . 2179.

4 . Mr. P. H . F r o m b e r g . D e verplichting van den erfpachter t o t betaling van den canon.

T. 87, blz. 1.

N e g e n d e t i t e l ( A r t t . 7^-j—755).

T i e n d e t i t e l ( A r t t . 756—817).

V r u c h t g e b r u i k .

1. Mr. F . D . E . van O s s e n b r u g g e n . V r u c h t g e b r u i k van lijfrenten.

W . 1927.

E l f d e t i t e l ( A r t t . 8 1 8 — 8 2 9 ) .

T w a a l f d e t i t e l ( A r t t . 830-—873).

E r f o p v o l g i n g bij v e r s t e r f .

1. Indien alleen g e v o r d e r d is, d a t de r e c h t e r bepalen zal, welk g e deelte eener n a l a t e n s c h a p aan den eischer t o e k o m t , is voor de o n t -vankelijkheid dier v o r d e r i n g niet van noode, d a t precies gesteld w o r d t hoeveel de n a l a t e n s c h a p b e d r a a g t .

RvJ. Semarang 14 Sept. 1898. T. 71, blz. 348.

2. Wanneer, vóórdat er eene boedelscheiding heeft plaats gehad, het aandeel van een minderjarigen medeërfgenaam in de nalatenschap door de overige erfgenamen bij de Weeskamer als toeziende voogdes is gestort, kunnen deze laatsten de vorderingen van den erflater, in haar eeheel, ten hunnen behoeve innen.

RvJ. Batavia 3 Januari 1901. W . 2010.

3. Waar reeds eene actie tot boedelscheiding is ingesteld, kan een erfo-enaam niet rauwelijks van zijn medeërfgenaam zijn aandeel in een door dezen laatste geïnde vordering der nalatenschap opeischen.

H G H o f 13 Nov. 1902. T. 79, biz. 630. W . 2056.

4. D e h e r e d i t a t i s p e t i t i o omvat alléén goederen tot de nalaten-schap behoorende.

Wanneer de vordering dus loopt over zaken, welke geen deel van de nalatenschap uitmaken, behoort zij te dien aanzien te worden ontzegd.

RvJ. Soerabaia 29 J u n i 1904. W . 2171.

5. Indien eene vordering betrekking heeft op vruchten, genoten of verzuimd door een erflater, vormen deze, zoo verplichting tot restitutie bestaat, een schuld zijner nalatenschap en moet de vordering tot teruggave en schadevergoeding worden gericht tegen de erfgenamen, maar niet teo-en hen, aan wie deze hunne erfrechten hebben verkocht, omdat dero-elijke verkoop eene zaak is, welke buiten de schuldeischers der nalatenschap omgaat.

H G H o f 30 Augs. 1906. T. 87, blz. 275. W. 2254.

6. Mr. J. H. Carpentier Alting. Zijn legitimarissen erfgenamen?

T. 74, blz. 135.

7. Een legitimaris is niet als erfgenaam te beschouwen ; de omstan-digheid dat een legitimaris bestaat, sluit dan ook niet uit, dat de testamentaire erfgenamen van rechtswege in het bezit van de door den erflater nagelaten goederen treden.

HGHof S Oct. 1899. T . 73, blz. 378. W . 1899

8. Wettige kinderen erven, ingevolge artikel 852 B.W., in den regel wel voor gelijke deelen bij hoofden, doch artikel 278 B.W. maakt daarop eene uitzondering, voor het geval wettige voorkinderen samen-komen met gewettigde kinderen, in welk geval de verdeeling der nalatenschap op dezelfde wijze zal plaats hebben alsof die gewettigde slechts natuurlijk erkende kinderen waren en hetgeen zij dan bij

42 Burgerlijk Wetboek, Tweede boek (Artt. 830—873).

versterf erven */3 bedraagt van het aandeel, dat zij anders zouden gehad hebben.

H G H o f 24 Attf*. 1905. T. 85, biz. 340. Met N a s c h r i f t d^r Red. W . 2200.

D e r t i e n d e t i t e l (Artt. 874—1004).

Uiterste willen.

1. Mr. F. D. E. van Ossenbruggen. Oorsprong en eerste ontwikkeling van het testeer- en voogdij recht, beschouwd in verband met de ont-wikkeling van het familie- en erfrecht.

Uitgeg. door het Kon. Instituut van Taal-, Land- en Volkenkunde van N.-I. 's H a g e 1902. Aangek. in T . 80, blz. 372. S. R. S t e i n m e t z . Recense hierover. I. G. 1903.

II, blz. 1225.

2. Het woord „voorwaarden" in artikel iooj. B.W. moet worden opgevat in den zin van „lasten".

Hieronder kunnen niet worden verstaan wettelijke verplichtingen, doch blijkbaar zijn daarmede bedoeld bijzondere lasten, door den erf-later aan erfgenaam of legataris opgelegd, bestaande in de opdracht van een zekere praestatie, zoogenaamd m o d u s, waarvan de tenuit-voerlegging niet door eenig rechtsmiddel kan worden afgedwongen, zoodat, wanneer daaraan niet voldaan wordt, het recht om vervallen-verklaring te eischen van de erfstelling, waaraan zulk een last is verbonden, alleszins reden van bestaan heeft.

RvJ. Batavia 22 Juni 1906. W . 2249

3. Door de bepaling in een testament, dat de opbrengsten van zeker land in hun geheel bewaard en geadministreerd moeten worden en daaruit vaste lijfrenten moeten worden uitgekeerd, wordt geen fidei-coramis ingesteld, wordt gezegd land niet onvervreemdbaar en wordt geen scheiding en deeling belet.

RvJ. Soerabaja 4 Juni 1902. W . 2040.

4. Een verbod van onvervreemdbaarheid der vruchten van vermaakte goederen is alleen nietig ten aanzien der vruchten, doch laat de making der goederen zelve onaangetast.

RvJ. Soerabaia 29 Juni 1904. W . 2171.

5. Als bij testament aan den ingestelden erfgenaam de verplichting is opgelegd om zekere roerende goederen te bewaren en daarmede bedoeld mocht zijn eene onvreemdbaarverklaring dier goederen, moet die bepaling, ingevolge artikel 884 B.W. voor niet geschreven worden gehouden, maar vitieert zij niet de geheele beschikking.

RvJ. Soerabaia 25 April 1906. T. 88, blz. 75.

6 Artikel 911 B.W., verbiedende eene testamentaire beschikking ten voordeele van iemand, die onbekwaam is om te erven, heeft niet het oog op nog niet bestaande personen, van wie artikel 899 B.W. spreekt.

RvJ. Soerabaia 29 Juni 1904. AV. 2171.

7 De artikelen 920 en 929 B.W., aan legitimarissen, die door het testament des erflaters verkort meenen te zijn in hunne legitieme rechten, de actie toekennende tot inkorting, ontnemen hun niet het recht om, ter bereiking van hun doel, in te stellen de actie tot nietig-verklaring van dat testament.

RvJ. Semarang 14 Sept. 1898. T . 71, biz 348.

8. Met den in artikel 939 B -W- gestelden eisch van het schrijven of doen schrijven in duidelijke bewoordingen van de zakelijke opgave van den wil des erflaters, heeft de wetgever te kennen gegeven, dat de notaris geheel vrij is in de redactie van den uitersten wil, mits hij ervoor zorg drage, dat de inhoud overeenstemme met hetgeen de erflater als zijn wil, ontdaan van alles wat daarvan geen deel uitmaakt, heeft medegedeeld, terwijl, volgens de laatste alinea van dat artikel, slechts ondubbelzinnig moet worden vermeld,dat de inhoud van het testament met den essentieelen inhoud der wilsverklaring overeenstemt.

H G H o f 24 Oct. 1901. W . 2017.

9. Bekrachtiging van een absoluut nietige testamentaire beschikking is niet mogelijk.

RvJ. Soerabaia 29 Juni 1904. W. 2171.

10. Van een formeel geldig testament behoeft de nietigverklaring niet geëischt te worden, wanneer de daarin voorkomende beschik-kingen als absoluut nietig worden aangevallen.

RvJ. Soerabaia 29 Juni 1904. W . 2171.

11. Indien gelegateerd is een tokozaak met den last op den legataris om een bepaalde, op die zaak rustende schuld te betalen, kan deze geen recht op de tokozaak doen gelden alvorens de schuld te hebben betaald.

De erfgenaam is niet alléén niet gehouden om het legaat uit te keeren, als de legataris, na sommatie, daarmede in gebreke blijft, maar 'ook bevoegd de tokozaak te realiseeren, ten einde uit de op-brengst de schuld te voldoen, te eerder waar de zaak werd gedreven in een huurhuis en de legataris tot verlenging der huur geen stap-pen deed.

HGHof 16 Juni 1898. T . 70, blz. 475- W . 1830.

44 Burgerlijk Wetboek, Tweede boek (Artt. 874—1004).

12. Indien de gezamenlijke erfgenamen, zij het in andere kwali-teiten, met de exécutrice der nalatenschap hebben meegewerkt tot uitkeering van een gelegateerd onroerend goed aan een legataris, moet worden aangenomen, dat zij ook als erfgenamen stilzwijgend in die uitkeering hebben toegestemd.

RvJ. Semarang 24 Augs. 1898. W . 1853.

13. Als vermaakt is bij testament cene uitkeering ten laste van de vruchten en inkomsten der nalatenschap, daar is in werkelijkheid vermaakt het bedrag der uitkeering, als deel dier vruchten en in-komsten.

Uit artikel 970 B.W. moet worden opgemaakt, dat bij een dergelijk legaat de ergenaam, moge hij ook al niet tot zekerheidstelling ver-plicht zijn, voor het behoud van het goed als een goed beheerder heeft zorg te dragen, ten einde daaruit de gelegateerde vruchten en inkomsten aan den legataris uit te keeren en dat hij eerst dan niet verplicht is tot dergelijke uitkeering, wanneer het goed buiten zijn schuld is te niet gegaan dan wel geen vruchten en inkomsten oplevert.

RvJ. Batavia 8 Mei 1901. AV. 1979.

14. Wanneer bij testament aan iemand is vermaakt een zekere geldsom, jaarlijks uit te keeren, draagt dit geheel het karakter van eene lijfrente.

Zijn aan deze making toegevoegd de woorden: „uit de opbrengst van het land Karah", dan is dit slechts eene aanwijzing voor de erfgenamen, waaruit de uit te keeren som te vinden zal zijn en kan de legatarisse de jaarlijksche uitkeering vorderen onafhankelijk van de opbrengst van het land.

HGHof 4 Juli 1901. T . 79, blz. 37. W. 1991.

15. Een legataris heeft slechts een recht tegenover den erfgenaam en derhalve geene bevoegdheid om, al dan niet door verzegeling en ontzegeling, eene boedelbeschrijving te vorderen.

Landr. Semarang 16 Maart 1901. W . 1970.

16. Ue vordering tot nietigverklaring van een testament, waarbij een legaat is gemaakt, waarop eischer recht vermeent te hebben, benevens afgifte van dat legaat, is eene persoonlijke en behoort te worden ge-richt tegen den legataris en zoo deze minderjarig is, tegen zijn wettigen vertegenwoordiger.

RvJ. Soerabaia 16 April 1903. T. 80, blz. 431.

17. De bepaling in een testament dat, indien van twee daarbij be-gunstigde personen een minderjarig mocht overlijden, de overblijvende door recht van aanwas het vermaakte zal verkrijgen, terwijl, bij min-derjarig overlijden van beiden, het hun uitgekeerde aan de erfgenamen van den testateur zal vervallen, levert op één geoorloofd legaat onder een ontbindende voorwaarde en geenszins eene bij artikel 879 B.W.

verboden fideicommissaire substitutie.

H G H o f 22 Juni 1905 T . 85, blz. 78. AV. 2191.

18. De last om legaten uit te keeren is eene verplichting uit de wet, welker nakoming door den bevoordeelde van den erfgenaam of legataris, die daarmede belast is, kan worden gevraagd.

RvJ. Batavia 22 Juni 1906. W . 2249.

19. Waar eene nalatenschap is aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving., kan de legataris zijn legaat op het eigen vermogen van den beneficiairen erfgenaam eerst verhalen, nadat de in de artikelen 1036 en 1037 B.W. bedoelde, door dien erfgenaam aan de schuld-eischers en legatarissen af te leggen rekening en verantwoording zal zijn vastgesteld en die erfgenaam door den legataris tot uitkeering van het legaat zal zijn aangemaand.

RvJ. Batavia 25 Januari 1907. T . 88, blz. 35. Met N a s c h r i f t van den Inzender. W . 2276.

Erfstellingen over de hand.

1. Een fideicommissair verband, ingesteld in strijd met de Publicatie

In document Vv"v,Tt î • (pagina 51-57)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN