• No results found

Bezit is een voor zinnelijke waarneming vatbaar feit

In document Vv"v,Tt î • (pagina 39-49)

RvJ. Batavia 22 Febr. 1901. W . 1980.

2. Indien de gedaagde, tegen wien de actie ex artikel 563 B.W. is ingesteld, het bewijs levert, dat de eischer voor hem heeft ge-bouwd kan de eischer dat bewijs niet ontzenuwen door te beweren dat hij de vennoot was van gedaagde, indien hij zijn bezit niet heeft o-eorond op een tusschen hen beiden bestaande vennootschap en hij niet heeft gesteld, dat het gebouwde in die vennootschap is ingebracht.

RvJ. Batavia 3 Dec. 1897. T. 71, biz. 104.

3. Artikel 531 B.W. moet worden geïnterpreteerd in verband met artikel 532, handelende over bezit te kwader trouw.

H G H o f 6 Oct. 1898. T. 71, biz. 276. W . 1845.

4. Door het ontvangen van exploiten, waarbij gesommeerd wordt de rechten der insinuanten te erkennen en de door hen gederfde vruchten te verantwoorden, kan de goede trouw van den bezitter niet aan het wankelen worden gebracht, indien de exploiten aan hem geene feiten doen kennen, welke hem onbekend waren gebleven.

HGHof 6 Oct. 1898. T. 71, biz. 276. W. 1845.

5. Het onrechtmatig bezitten eener zaak levert rechtens op het be-zitten dier zaak te kwader trouw.

Bezit van een stuk grond, waarvan de bezitter weet, dat het buiten zijn perceel ligt en hem niet in eigendom toebehoort, is bezit te kwader trouw.

H G H o f 27 Oct. 1898. W . 1845.

6. Ook al is het aan een bezitter van een onroerend goed bekend, dat in de openbare registers van eigendom dat goed staat ten name

28 Burgerlijk W e t b o e k , T w e e d e boek ( A r t t . 5 2 9 — 5 6 8 ) .

van een ander, dan volgt d a a r u i t n o g niet een bezit te k w a d e r t r o u w , dat in den w e g s t a a t aan een b e r o e p op eigendomsverkrijging door verjaring.

RvJ. Batavia 13 Januari 1899. T . 73, blz. 19. \V. 1857.

7. Indien i e m a n d een opstal op een particulier land k o o p t van h e m , die d a a r o v e r het b e h e e r voerde en die oorspronkelijk t o t de v e r -v r e e m d i n g d a a r -v a n g e r e c h t i g d was, k r a c h t e n s eene door den e i g e n a a r h e m g e g e v e n volmacht, kan bezit te k w a d e r trouw des koopers niet w o r d e n a a n g e n o m e n , als niet blijkt, dat h e m ten tijde van den k o o p het vervallen zijn dier v o l m a c h t b e k e n d was.

RvJ. Batavia 18 Augs. 1899. T. 75, blz. 75. W. 1934.

8. D e g o e d e t r o u w des koopers kan dezen niet v e r d e r b a t e n dan t o t h e t oogenblik der d a g v a a r d i n g , nu h e t geding, de o p v o r d e r i n g van den e i g e n d o m van den opstal, te zijnen nadeele is beslist.

S e d e r t dat tijdstip m o e t hij w o r d e n g e a c h t te zijn bezitter t e k w a d e r trouw.

HGHof 14 Juni 1900. T. 75, blz. 25. W. 1934.

9. Als iemand een o n r o e r e n d goed koopt, w a a r o m t r e n t in zijne eigen-d o m s a c t e en in eigen-die zijner v o o r g a n g e r s in eigen-den eigeneigen-dom vermeleigen-d staat, d a t het is b e z w a a r d m e t een door den G.-G. in R a d e g e a u t h o r i s e e r d fideicommis, dan is hij bezitter te k w a d e r trouw, w a a r t o e niet afdoet, d a t het H o o g g e r e c h t s h o f eene beslissing h a d gegeven, i n h o u d e n d e d a t h e t fideicommis nietig was, d a a r hij bij onderzoek h a d k u n n e n te w e t e n k o m e n , d a t deze beslissing het gevolg was van eene vergissing en d a t zij ook allen twijfel o m t r e n t de geldigheid van den v e r k o o p van d a t g o e d niet h a d w e g g e n o m e n .

HGHof 22 Nov. 1900. T . 79, blz. 2. W . 1956.

1 0 . E e n e zelfstandige vordering, enkel t o t t e r u g g a v e van v r u c h t e n , ingesteld t e g e n h e m die bezitter te k w a d e r is geweest en die dus d e zaak zelve niet m e e r k a n t e r u g g e v e n , is niet in strijd m e t artikel 579 B.W., m a a r w o r d t g e r e c h t v a a r d i g d door het b e p a a l d e in artikel 549, 2e B . W .

H G H o f 30 Augs. 1906. T . 87, blz. 275. W. 2254.

11. D e bewering, d a t de k o o p e r van onder fideicommissair v e r b a n d s t a a n d e landen bezitter te k w a d e r t r o u w was, m.a.w., dat hij wist t e h e b b e n g e k o c h t en t e bezitten landen, welke niet vrij en o n b e z w a a r d waren, w o r d t te niet g e d a a n door het feit, d a t hij voor die landen een koopsom van niet m i n d e r dan 275.600 gulden heeft b e t a a l d .

Het besteden van een dergelijken koopprijs sluit uit een koopen op speculatie, het sluiten van een aleatoir contract.

H G H o f 30 Augs. 1906. T. 87, blz. 275. W . 2254.

D e r d e t i t e l (Artt. 570—624).

E i g e n d o m .

1. De bevoegdheid tot beperking van den eigendom door openbare verordeningen, volgens art. 570 B.W., komt ook toe, krachtens Stbl.

i 8r8 no. 17, aan den gewestelijken wetgever, waar hij, i n ' t algemeen belang, noodzakelijk acht aan regels te binden het oprichten enz. van bouwwerken of o-edeelten daarvan, doch dan moet de v e r o r d e n i n g z e l v e aangeven welke voorwaarden de eigenaar heeft te vervullen, om overigens datgene te mogen doen, waartoe, afgescheiden van de wettelijke beperking, zijn recht vrijheid geeft.

H G H o f 9 Dec. 1897. T. 70, blz. 4- W . i7

99-2. Behoudens bewijs van het tegendeel, moet de hoofdbewoner van een huis onacht worden eigenaar te zijn van de zich daarin bevindende

roerende goederen.

RvJ. Batavia 24 April 1903. Wi 2076.

3. De bepaling in artikel 571 B.W., dat de eigendom van den grond in zich bevat hetgeen op en in den grond is, is niet een on-omstootelijk beginsel, maar levert slechts een vermoeden op ten

voordeele van den grondeigenaar, waartegen bewijs niet is uitgesloten.

H G H o f 27 Juli 1905. T. 85, blz. 203. W . 2198.

In denzelfden zin RvJ. Batavia 22 Febr. 1901. VV. 1980.

4. De eigenaar van een huis is tevens de eigenaar van de galerij, welke een onafscheidelijk deel uitmaakt van dat huis.

H G H o f 27 Juli 1905 T . 85, blz. 203. W. 2198.

5. Door de bepaling in artikel 571 B.W., welke slechts een wette-lijk vermoeden oplevert, voor tegenbewijs vatbaar, wordt geenszins uitgesloten dat eigendom van den grond en van hetgeen daarop is bebouwd, zich in verschillende handen bevinden.

R v J Semarang 12 Deo. 1906. W . 2269.

6. Die met een ander krachtens erfgenaamschap pro indiviso eigenaar is van een perceel onroerend goed, is niet bevoegd om, zonder me-dewerking van dien ander, ten zijnen name het geheele goed te doen overschrijven.

3 o Burgerlijk W e t b o e k , T w e e d e b o e k ( A r t t . 5 7 0 — 6 2 4 ) . Die beschikking, w a a r d o o r hij voor zichzelven een bewijs van al-geheelen e i g e n d o m schiep, is nietig, evenzeer als de o p v o l g e n d e overschrijvingen, a f k o m s t i g van personen, die h u n n e rechten ontleenden aan iemand, die niet gerechtigd was over den eigendom van h e t perceel te b e s c h i k k e n . D e door de overschrijving b e n a d e e l d e erfge-n a a m kaerfge-n erfge-nietigverklarierfge-ng der eigeerfge-ndomsacte vrageerfge-n, zoerfge-nder verplicht t e zijn t e g e n zijn m e d e ê r f g e n a a m tot boedelscheiding te ageeren.

RvJ. Batavia 29 Sept. 1899. W. 1903.

7. D e m e d e ë i g e n a a r kan in het algemeen de rechten van den eige-g e n a a r uitoefenen, mits m e t eerbiedieige-gineige-g van h e t eige-gelijk recht d e r overige eigenaren, waaruit volgt, d a t wel ieder m e d e ë i g e n a a r zijn onverdeeld aandeel in h e t gemeenschappelijk goed kan v e r v r e e m d e n , m a a r over h e t geheel slechts allen t e zamen k u n n e n beschikken.

RvJ. Soerabaia 10 Sept. 1902. W . 2053.

8. D e k o o p e r van een onverdeeld aandeel in t o t eene n a l a t e n s c h a p b e h o o r e n d e o n r o e r e n d e g o e d e r e n heeft, zoolang d a t aandeel niet o p zijn n a a m is overgeschreven, geen m e d e ë i g e n d o m dier g o e d e r e n en kan dientengevolge, voor den door h e m b e o o g d e n v e r k o o p dier goederen, g e e n b e r o e p doen op artikel 573 B . W .

E v e n m i n t r e e d t hij, door van een erfgenaam diens onverdeeld aandeel t e koopen, in de, volgens artikel 1076 B.W., aan erfgenamen t o e k o m e n d e bevoegdheid om zich te m o g e n w e n d e n t o t den r e c h t e r ter erlanging van h e t allen erfgenamen b i n d e n d bevel t o t v e r k o o p van h e t o n r o e r e n d goed, waarin hij een aandeel heeft g e k o c h t .

H G H o f 19 J a n u a r i 1905. T . 87, blz. 496.

9 . O n d e r rechtstitel in artikel 584 B . W . m o e t w o r d e n verstaan elke o v e r e e n k o m s t of daad, waarbij tusschen den v e r v r e e m d e r en d e n verkrijger de wilsovereenstemming v o o r h a n d e n was, d a t de e e r s t g e -n o e m d e de-n e i g e -n d o m zou verlieze-n, l a a t s t g e -n o e m d e die-n zou verkrijge-n.

RvJ. Batavia 31 J a n u a r i 1902. W . 2019.

1 0 . E i g e n d o m s o v e r g a n g w o r d t eerst g e a c h t plaats te grijpen d o o r de overschrijving.

RvJ. Batavia 25 Maart 1901. W. 1975.

11. E e n e overeenkomst, welke g e g o t e n is in den v o r m van k o o p en v e r k o o p m e t v e r h u r i n g aan den v e r k o o p e r , doch welke b e o o g t den schuldenaar zekerheid te verschaffen, zoodat, na betaling der schuld, de v e r k o o p e r de vrije beschikking over het v e r k o c h t e terugkrijgt, is geen titel van e i g e n d o m s o v e r g a n g .

RvJ. Batavia 5 Mei 1905. W. 2187.

12. Alleen bij den eenigen erfgenaam valt de eigendomsverkrijging door erfopvolging van eene algemeenheid van zaken samen met die van de bijzondere zaken der algemeenheid.

Zijn er meer erfgenamen, dan wordt de eigendom dier bijzondere zaken eerst verkregen door boedelscheiding en daarop gevolgde levering.

H G H o f 2 Juni 1904. T. 82, blz. 552. W. 2137.

13. De in artikel 574 BW. voorkomende woorden „in den staat waarin zij zich bevindt" hebben betrekking op den materieelen toe-stand van de teruggevorderde zaak en niet op de inmiddels daarop door den houder gelegde lasten.

H G H o f 7 Febr. 1907. T. 88, blz. 286. W. 2277.

14. De actie ex artikel 574 B.W. tot ontruiming in het algemeen van een stuk o-rond, waarop o. a. een huisje staat, wordt niet beperkt door artikel 604 B.W. en de daarmede samenhangende bepalingen, al blijft het den verweerder onverlet om zich daarop te beroepen, indien hij aantoont te verheeren in een der bij voormelde bepalingen voorziene gevallen.

H G H o f 31 Maart 1898 T. 70. blz. 2 Ö9- w- l 8 l5

-15. Procesverbaal van de openbare terechtzitting van den Landraacl te Batavia, rechtsprekende in een burgerlijke zaak, waarin o. m. de eio-endom van een perceel onroerend goed wordt gepretendeerd op, o-rond van een certificaat der Weeskamer te Batavia, uitoefenende de functiën van het College van Boedelmeesteren, afgegeven krachtens Stblad 1842 n°. 17.

De eisch als onbewezen ontzegd.

T. 71, blz. 30.

16. Nu in de dagvaarding gesproken is van de „wederrechtelijke occupatie van eischers grond door gedaagde", is daardoor ook uit-drukkelijk gesteld, dat gedaagde houder was van dien gerevindi-ceerden grond.

HGHof 31 Maart 1898. T . 70, blz. 269. W. 1815.

17. Artikel 1977 B.W. behelst niet eene uitsluiting van het beginsel, neero-eleo-cl in art. 574 ibid., doch bepaalt alléén, dat de bezitter a n i m o d o m i n i van de daarin bedoelde roerende goederen, daar-van de eigenaar is.

De huurder van roerend goed, door den verhuurder na afloop der huur om teruggave aangesproken, kan zich niet verweren met een beroep op artikel 1977 B.W.

R v j . Batavia 8 April 189S. W . 1851.

32 Burgerlijk Wetboek, Tweede boek (Artt. 570—624).

18. Van de terugvordering van een roerende zaak krachtens het tweede lid van artikel 1977 B.W. in de beide daar genoemde gevallen, kan slechts sprake zijn, wanneer de zaak buiten weten des eigenaars of tegen zijn wil uit zijn bezit is geraakt, zoodat eene terugvordering is uitgesloten, zoo dikwijls het uit .het bezit geraken der zaak plaats, grijpt met toestemming des eigenaars, al moge dit ook een gevolg zijn van dwaling of bedrog.

H G H o f 2 J u n i 1898. T. 70, blz. 423. W. 1824.

19. Bij het ontbreken van wettelijke bepalingen omtrent de rechten uit te oefenen op opstallen, gelegen op een'particulier land, moet voor recht worden aangenomen, dat de eigenaar van dergelijken'opstal dezen met eene u t i l i s rei v i n d i c a t i o kan opvorderen van eiken houder.

RvJ. Batavia 18 Augs. 1899. T . 75, blz. 15. W . 1934.

2 0 . Bij het instellen der vordering, gegrond op artikel 603 B.W., behoeft niet e x p r e s . s i . s v e r b i s van kwade trouw in de dagvaarding melding te worden gemaakt.

RvJ. Makasser 21 J u n i 1899. W . 1889.

21. De omstandigheid, dat de gedaagde in zekere hoedanigheid be-voegd is een onroerend goed te occupeeren, staat niet in den weg aan de toewijzing eener vordering ter ontruiming, tegen hem in privé -ingesteld.

RvJ. Batavia 23 Febr. 1900. Bekr. H G H u f 14 Febr. 1901. T . 76, blz. 482. W. 2061.

2 2 . Eene vordering tot teruggave van vruchten en inkomsten, inge-steld tegen den bezitter zonder titel, is niet ontvankelijk, indien niet tevens de geoccupeerde zaak wordt gerevindiceerd.

RvJ. Batavia 23 Febr. 1900. Bekr. H G H o f 14 Febr. 1901. T. 76, blz. 482. W . 2061.

2 3 . De reivindicatie kan worden ingesteld, ook zonder voorafgaande terugvrage van het opgevorderde goed en, bijaldien het goed op publieke vendutie werd verkocht, zonder dat tegen dien verkoop door den eigenaar of zijne rechtsvoorgangers te voren geprotesteerd werd.

Landr. Soekaboemi 17 Maart 1900. T. 74, blz. 492.

24. De vordering tot nietigverklaring eener hypotheek, gevestigd door een derde is niet-ontvankelijk, indien daarbij slechts wordt ge-steld, dat de eischer eigenaar is van het goed, zonder dat tevens het goed van den derder bezitter wordt opgevorderd.

H G H o f 9 Augs. 1900. T. 75, blz. 310. W. 1941.

25 De vordering tot ontruiming komt ook toe aan den mede-eigenaar.

R v J . Batavia 22 Febr. 1901. W . 1980.

2 6 . Indien tegenover eene ingestelde revindicatie door gedaagden is ontkend, dat zij of iemand van hunnentwege eischers eigendoms-perceel occupeeren of bewonen of ooit hebben geoccupeerd of be-woond, bevat dit verweer eene algeheele ontkenning van het door eischer gestelde bezit van gedaagden.

H G H o f 19 Sept. 1901. T. 78, biz. 125. W . 1998.

2.7. Waar eischer heeft ingesteld de actie ex artikel 574 B.W., kwam hem niet toe het recht te vorderen verwijdering van het op zijn grond geplaatste huis en bijgebouwen door gedaagde.

H G H o f 14 Nov. 1901. T. 79, biz. 75. W . 2003.

2 8 . De vordering tot wegruiming van een graf, gemaakt op eens anders orond, kan met vrucht door den eigenaar van den grond worden ingesteld tegen hem, die dat graf heeft laten maken.

Noch de bijzondere aard van een graf, noch het feit dat reeds een doode erin rust, staan aan de ontvankelijkheid der vordering in den weg.

RvJ. Batavia 9 Febr. 1900. T . 76, biz. 395- Bekr. H G H o f 28 Maart 1901 ibid. blz. 398.

2 9 . De vordering tot amotie ex artikel 603 B.W. komt in het algemeen toe aan den eigenaar van den grond tegen een ieder, die daarop met zijne bouwstoffen een werk heeft aangelegd, onverschillig oftusschen partijen al dan niet een rechtsband bestaat.

In de overeenkomst, waarbij de eigenaar van een land aan een Chinees toestaat, tegen betaling van zekere geldsom, aldaar een zijner naaste aanverwanten te begraven, ligt niet tevens de vergunning' op-gesloten op dat graf een grafheuvel met monument op te richten.

Als die verdunning bij de overeenkomst niet tevens uitdrukkelijk is o-eo-even is die Chinees verplicht tot wegruiming van den door hem opgerichten grafheuvel.

HGHof. 8 Nov. 1900. T. 75, blz. 472. W . 1952.

3 0 . De eigenaar kan niet tot ontruiming ageeren als de occupant van den vorigen eigenaar het recht heeft bedongen tegen maandelijksche betaling van 35 gulden, zoolang als het den occupant goeddunkt, het perceel te occupeeren.

RvJ. Batavia 29 Nov. 1901. W. 2007.

34 Burgerlijk Wetboek, Tweede boek (Artt 570—624).

31. De eisch tot wegruiming van een graf, door den eigenaar van den grond gericht tegen dengeen, die daarop zonder eenig recht of titel een graf „heeft", is niet-ontvankelijk, zoomin als met „heeft"

bedoeld wordt, dat gedaagde eigendomsrechten op dit graf preten-deert, als wanneer het de bedoeling is, dat gedaagde op dat graf eigendoms- of bezitsrechten uitoefent en zoodoende over den grond, waarop en waarin het graf zich bevindt, beschikt, mitsdien houder is van dien grond.

RvJ. Batavia 21 Maart 1902. T . 79, blz. 321. W . 2025. Het hooger beroep verworpen bij arr. H G H o f 14 Augs. 1902. T . 79 blz. 323.

32. Waar het burgerlijk bezit van zekere roerende goederen van eischer op gedaagde is overgegaan, kan eischer niet met vrucht die goederen revindiceeren, zonder te stellen of dat hij ze heeft verloren of dat ze hem zijn ontstolen.

RvJ. Semarang April 1903. T . 81, blz. 14.

33. Revindicatie eener roerende zaak is slechts bestaanbaar tegen den blooten houder en tegen den bezitter, alleen in geval van diefstal of verlies.

RvJ. Batavia 20 Mei 1904. W. 2136.

3 4 . Waar, blijkens het procesverbaal van publieken verkoop, de kooper gemachtigd werd zichzelven de levering van het gekochte te verschaffen, zoo door feitelijke inbezitneming als door overschrijving ten zijnen name in de openbare registers en alzoo de kooper het in zijne macht heeft zich ten allen tijde in het feitelijk bezit van het gekochte te stellen, heeft de tot ontruiming ageerende eischer, ook zonder dat inbezitneming van dien kooper vaststaat, er in ieder geval belang bij, om, voor het geval de kooper alsnog tot die inbezitneming mocht zijn overgegaan, eene veroordeeling tot ontruiming tegen hem te verkrijgen.

RvJ. Batavia 17 Nov. 1905. W . 2217. T. 87, blz. 154

35. Eischers verzoek om hem te verklaren eigenaar der in beslag genomen gebouwen, stempelt de vordering niet tot eene revindicatie.

RvJ. Semarang 12 Dec. 1906. W. 2268.

3 6 . Het feit, dat eenige erfgenamen een onroerend goed van de nalatenschap te goeder trouw hebben verkocht en dat tegen hen, ter-zake van dat goed geene hereditatis petitio meer kan worden inge-steld, kan niet van invloed zijn op de ingestelde actie, waarbij niet eene nalatenschap, doch de eigendom van een tot eene nalatenschap

behoord hebbend perceel wordt opgevorderd. Immers, waar beweerd wordt dat het perceel in quaestie niet op rechtsgeldige wijze is ver-vreemd geworden, omdat achteraf is gebleken, dat de genoemde erfgenamen geene uitsluitende eigenaren ervan zijn geweest en zij dus vóór de boedelscheiding geen eigendom op derden hebben kunnen overdragen, is het eigendomsrecht op het goed in den onverdeelden boedel blijven rusten en is het nog altijd begrepen, kunnen worden in eene boedelscheiding tusschen de erfgenamen.

RvJ. Soerabaia 20 Juni 1906. T. 87. blz. 226.

37. Voor de ontvankelijkheid eener reivindicatoire actie is geen ver-eischte en wordt door de wet ook niet gevorderd, dat hij, die deze actie instelt op grond dat de bezitter van het opgevorderde goed geen titel heeft afkomstig van dengene, die gerechtigd was over den eigen-dom te beschikken, behalve nietigverklaring van diens eigeneigen-domsacte, ook heeft te' vorderen nietigverklaring der eigendomsacten zijner rechtsvoorgangers.

HGHof 7 Febr. 1907. T. 88, blz. 286. W . 2277.

38. Waar eischeres heeft gesteld, dat gedaagde is bezitter, zij het ook onrechtmatig bezitter der opgevorderde zaak en niet tevens dat de zaak door haar verloren of aan haar ontstolen is, is zij met de door haar ingestelde actie tot opvordering van eigendom niet-ont-vankelijk.

RvJ. Batavia 12 April 1907- T . 89, blz. 490. W. 2286.

Het van dit vonnis ingesteld hooger beroep, steunende op de bewering dat niet eene eigendomsactie, doch eene h e r e d i t a t i s p e t i t i o werd ingesteld, werd verworpen.

H G H o f 10 Oct. 1907- T. 89, blz. 493.

39. Voor de ontvankelijkheid van eene actie tot betaling eener schuld, voortspruitende uit eene gecedeerde vordering (niet aan toonder luidende) is een vereischte, dat door den eischer wordt gesteld, dat de erkenning der overdracht door gedaagde schriftelijk is geschied.

RvJ. Batavia 17 Juni 1898. T . 7 1 , blz. 161.

4 0 . Wanneer een cedent zich tegenover den cessionaris bij de cessie zelve verbindt als borg voor een hoofdelijk mededebiteur met den schuldenaar, wiens schuldplichtigheid hij cedeert, dan moet dat woord

„mededebiteur" geacht worden een medeaansprakelijkheid in meer

36 Burgerlijk Wetboek, Tweede boek (Artt. 570—624).

algemeenen zin aan te duiden, in dier voege, dat, nevens de gecedeerde verbintenis, een nieuwe zelfstandige verbintenis van den cedent ontstaat tot dezelfde praestatie.

Zoodanig „mededebiteur" kan zich er niet op beroepen, dat de oorspronkelijke schuldenaar tegenover den cessionaris vooralsnog tot niets gehouden is, als zijnde de cessie hem nog niet beteekend.

RvJ. Batavia 29 Juli 1898. W. 1840.

41. Voor de levering van schuldvorderingen, welke niet aan toonder luiden, van eenc beneficiaire nalatenschap op derden, is hoogstens vereischt beteekening van de rechterlijke beschikking, waarbij de Weeskamer werd gesteld in het bezit van de goederen der nalaten-schap, teneinde de schulden en lasten te voldoen, omdat in die rechterlijke beschikking gelegen is de authentieke acte, benoodigd voor de levering van dergelijke schuldvorderingen.

H G H o f 30 Maart 1899. W . 1922.

4 2 . Het in behoorlijken vorm cedeeren van eene schuldvordering stelt geen contract daar, maar is eene wijze van levering en al moge in de van de cessie opgemaakte acte het contract, dat tot de levering heeft aanleiding gegeven, zijn opgenomen, dit is geen noodzakelijk vereischte om de levering van kracht te doen zijn.

Aldus doet het niet af of in de acte van cessie niet is opgenomen de prijs, welken de cessionaris voor de door hem gekochte vordering-heeft betaald.

RvJ. Soerabaia 29 Augs. 1900 W. 1968.

4 3 . Hij, aan wien een schuldvordering is gecedeerd en die de acte van cessie aan den schuldenaar heeft laten beteekenen, kan de daardoor verworven rechten doen gelden, zonder verplicht te zijn tot eenige bewijslevering van de oorzaak der cessie.

H G H o f 18 Sept. 1902. T. 79, biz. 406.

4 4 . De cessie door den medecrediteur van de geheele vordering is

slechts geldig voor zijn aandeel daarin. ,

H G H o f 30 Juli 1903. T . 81, blz, 182. W . 2092.

45. In de cessie eener inschuld zijn niet begrepen reeds vervallen boeten, verschuldigd wegens wanbetaling, indien daarvan in de acte van cessie niet uitdrukkelijk melding is gemaakt, omdat die boeten zijn te beschouwen als zelfstandige rechten, welke, evenals vervallen

interessen, als niet in den verkoop van de inschuld begrepen, uit-drukkelijk moeten worden gecedeerd.

H G H o f 17 October 1907. T. 89, biz. 504. ,

4 6 . Van opstallen, zonder zakelijk recht van opstal, staande op grond aan een ander toebehoorende, wordt de levering bewerkstelligd door de overdracht in de macht van den verkrijger. Bij verkoop van een opstal, moet die overdracht geacht worden te hebben plaats gehad, indien de verkooper huurder is geworden van het gekochte.

RvJ. Soerabaia 22 Maart 1899. T . 72, blz. 419.

Onteigening.

1. Artikel 38 der onteigeningsordonnantie (Stblad 1864 n°. 6) kent vero-oedino- toe voor waardevermindering van niet onteigende goederen, welke een noodzakelijk gevolg is van de onteigening zelve, maar niet voor schade, veroorzaakt door het gebruik dat van het onteigende wordt gemaakt.

D a t . d e onteigende een strook grond, ter weerszijden van het ont-eigend terrein o-root 6.25 meter, onbebouwd moet laten, is niet een noodzakelijk gevolg van de onteigening zelve, doch van haar doel, het aanleggen van een spoorbaan.

Waar bovendien vaststaat, dat die beide strooken kunnen worden aangewend voor den aanleg van een weg, welke toch noodig zou zijn, ook al werd er niet onteigend, om achtergelegen grond geschikt te maken tot bouwterrein, kan van waardevermindering tengevolge dei-onteigening geen sprake zijn.

RvT Batavia 25 Maart 1904. Het beroep in cassatie verworpen bij arr. H G H o f 11 Mei 1904. W. 2133.

V i e r d e t i t e l (Artt. 625—672).

Burenrecht.

1. Waar o-evorderd wordt terugbrenging van de door gedaagde in

In document Vv"v,Tt î • (pagina 39-49)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN