• No results found

Eene huurovereenkomst doet slechts persoonlijke verbintenissen ont- ont-staan tusschen huurder en verhuurder, waaruit volgt, dat de huurder

In document Vv"v,Tt î • (pagina 119-126)

verplicht is tot betaling der huurpenningen aan den verhuurder, on-verschillig of deze al dan niet gerechtigd was tot de verhuur.

H G H o f 10 Maart 1898. T . 70, blz. 177- W . 1819.

2. De o-eo-rondheid van het door de tegenpartij ontkend sustenu, dat iemand na het overlijden van een ander, in diens huurrechten is o-etreden kan de rechter niet beoordeelen, indien niet wordt aange-o-even, krachtens welk beding of beschikking of wetsbepaling, de over-gang zou hebben plaats gehad.

HGHof 14 April 1898. T . 70, blz. 293. W . 1821.

3. Uit het door meer personen gezamenlijk verhuren, zonder meer, vloeit o-eenszins voort, dat bij overlijden van een der verhuurders, diens rechten op een der medeverhuurders overgaan.

H G H o f 14 April 1898. T. 70, blz. 293. W . 1821.

4. Eene schriftelijke aangegane huurovereenkomst kan, mits met in-achtneming der plaatselijke gebruiken, worden opgezegd vóórdat zij is ten uitvoer gelegd.

R v J . Batavia 27 Febr. 1902. W . 2069.

Burgerlijk Wetboek, Derde boek (Artt. 1547—1617).

5. Wanneer verhuurd is een perceel recht van opstal met het daarop gebouwde en de huurder daarvan het genot heeft gehad, kan hij niet met vrucht beweren, dat de overeenkomst geen onderwerp zou hebben, omdat het recht van opstal reeds vervallen was.

RvJ. Batavia 5 Febr. 1904. W . 2122.

6. Voor de rechtsgeldigheid der huurovereenkomst is het niet noodig,.

dat de verhuurder eenig recht op het verhuurde uitoefent.

RvJ. Batavia 29 April 1904. W . 2189.

7. Artikel 1568 B.W., het bewijs door getuigen uitsluitende ten aanzien der huurovereenkomst zelve, verbiedt dat bewijsmiddel niet ten aan-zien van de ten uitvoerlegging dier overeenkomst.

RvJ. Batavia 29 April 1904. W . 2189.

8. Bij huur en verhuur van gestoffeerde kamers brengt het plaatselijk gebruik te Batavia mede een termijn van opzegging van ééne maand.

RvJ. Batavia 6 Januari 1899. W . 1854.

9. Te Batavia is het een vast plaatselijk gebruik, dat de huur van huizen, waarvan de huurprijs per maand wordt betaald, voor ambte-naren en officieren bij overplaatsing en hierop gevolgde huuropzeggino-,.

eindigt op het einde der maand, waarin de overplaatsing is geschied.

RvJ. Batavia 28 Juli 1899. T . 73, blz. 164. W . 1887.

10. De huurder, die in zijn genot van het gehuurde wordt gestoord door derden, die beweren recht op het verhuurde te Hebben, is bevoegd, zonder gebruik te maken van zijn recht om den verhuurder tot vrijwaring op te roepen, zelf te ageeren tegen dengene, die hem in zijn genot stoort.

RvJ. Batavia 29 Nov. 1901. W . 2007.

11. Eene actie tot nakoming van een huurovereenkomst, voorzoover zij reeds effect heeft gehad en ontbinding voor het vervolg, is niet ontvankelijk.

RvJ. Batavia 25 Sept. 1903. W . 2103.

12. De huurder, die in het rustig genot van het gehuurde is gelaten en de verlengde huur heeft aanvaard door op het gehuurde te blijven, kan niet beweren, dat de huur geëindigd is bij afloop der schriftelijke huur.

RvJ. Batavia 5 Febr. 1904. W . 2122.

13. Voor de ontvankelijkheid eener vordering tot betaling van ver-schenen huurpenningen, is het voldoende te stellen, welke zaak verhuurd

is ; de vraag wanneer en onder welke voorwaarden alsmede of die huurovereenkomst schriftelijk of mondeling is aangegaan, is zonder belang.

RvJ. Soerabaia zonder dagt. W . 2215.

14. Artikel 1576, Ie B.W. moet in dien zin worden uitgelegd, dat, bij eigendomsovergang van het verhuurde goed, de nieuwe eigenaar van rechtswege treedt in de rechten en verplichtingen van den vroegeren verhuurder. De kooper van het verhuurde, nog geen eigenaar daar-van zijnde, kan dus geen huurpenningen daar-van den verhuurder vorderen.

RvJ. Padang 14 Febr. 1904. W . 2144.

15. Wanneer verkocht is met beding van wederinkoop en de ver-kooper als huurder op het goed is gebleven, moet het beding, dat bij wanbetaling der huurpenningen, de kooper-verhuurder het goed binnen drie maanden publiek moet verkoopen, om uit de opbrengst die huurpenningen te verhalen en dat hij het meerdere aan den huurder moet afdragen, voor niet geschreven worden gehouden.

RvJ. Batavia 8 April 1904. W . 2137.

16. Een gebruik, medebrengende dat de huurder, na afloop van den huurtermijn, nog een dag over het gehuurde mag beschikken, is on-bestaanbaar.

RvJ. Batavia 9 Sept. 1904. W . 2156.

17. Een onderhuurder kan zich niet beroepen op eene huuropzegging door den oorspronkelijken verhuurder aan den huurder.

De wet, het wederverhuren verbiedende, heeft niet het oog op onderhuur van een gedeelte ; wederverhuur van het geheel, in strijd met des huurders bevoegdheid, levert ten aanzien van den laatste op wanpraestatie tegenover den verhuurder, doch is overigens tusschen huurder en wederhuurder geldig.

RvJ. Batavia 9 Sept. 1904. W . 2156.

18. De huurder verwerkt niet, door het gehuurde in gebruik te nemen, zijn recht om op wettige gronden ontbinding van het huur-contract te vorderen.

RvJ. Soerabaia 9 Mei 1906. W . 2297.

19. Indien een overeenkomst is aangegaan tot overdracht van huur-rechten op gronden in de Vorstenlanden, begint de termijn van één

n o Burgerlijk Wetboek, Derde boek (Artt. 1547—16 17).

jaar, voorgeschreven in de slotalinea van artikel 10 van het Reglement in Stblad 1884, n° 9, gewijzigd bij Stblad 1891, n°. 355, te loopen van het tijdstip, dat de betrokken javaansche verhuurders in de over-dracht hebben toegestemd en hiervan de vereischte overeenkomsten van huuroverdracht zijn opgemaakt naar het model, vastgesteld in Stblad 1884, n°. 189.

Regeeringsbeslissing cfm. advies H G H o f 27 Dec. 1897 n° 974. T . 70, blz. 340.

2 0 . Wanneer in eene vergadering van deelhebbers in fideicommis-saire landen besloten wordt tot verhuur dier landen, zijn ook de tegenstemmers gebonden door het besluit der meerderheid, en be-hooren zij dus, wanneer de huurovereenkomst is gesloten dooreen in bedoelde vergadering aangewezen gemachtigde, als medelasthebbers te worden beschouwd, gerechtigd tot de ontvangst van een deel der huurpenningen.

De personen, die aan de vergadering deelnamen en namens wie de huurovereenkomst door den gemachtigde is gesloten, behooren als verhuurders te worden aangemerkt.

H G H o f 10 Maart 1898. T. 70, blz. 177. W . 1819.

21. Met eene vordering tot nakoming van de contractueele verplichting door den huurder van een land,' om bij het einde van de overeenkomst aan de verhuurders af te geven de boeken be-treffende de administratie van het land, is ontvankelijk de verhuurster, die, na het sluiten der huurovereenkomst, het land van de oorspron-kelijke eigenaren heeft gekocht en wel, omdat zij de huur heeft ge-stand gedaan en door den huurder is erkend als verhuurster, onver-schillig of die erkenning plaats had tengevolge eener al dan niet juiste opvatting van de eene of andere wetsbepaling.

R'v]. Batavia 13 Oct. 1899. Cekr. H G H o f 31 Mei 1900. T. 75, blz. 140.

22. Als door eischer van gedaagde, met wien hij een contract van grondhuur had aangegaan, schadevergoeding wordt gevorderd, omdat gedaagde, in stede van den verhuurden grond aan hem te leveren, heeft goedgevonden dien met tabak te beplanten en, ondanks be-hoorlijke aanmaning om den grond beschikbaar te stellen, gedurende anderhalve maand in gebreke is gebleven dien aan eischer te leveren, wordt door eischer klaarblijkelijk geageerd uit artikel 1550, 1° B.W.

RvJ. Soerabaia 14 Nov. 1900. T. 76, blz. 438. In gelijken zin : H G H o f 10 April 1902.

T. 78, blz. 330. W . 2024.

23. Het leveren van met tabaksplanten beplanten grond kan niet

worden aangemerkt als een ter vrije beschikking stelling van den verhuurden grond.

RvJ. Soerabaia 14 Nov. 1900. T. 76, biz. 438. W . 2024.

2 4 . Het feit, dat de huurder het genot van een door hem gehuurd stuk grond gedurende zekeren tijd heeft moeten missen, toont op zichzeîf reeds aan, dat hij dientengevolge schade heeft geleden.

RvJ. Soerabaia 14 Nov. 1900. T . 76, biz. 438. W . 2024.

25. Als het tusschen partijen gesloten contract inhoudt, dat de huurrechten telken jare slechts gedurende zekeren bepaalden tijd zullen worden uitgeoefend, terwijl de grond, gedurende het overige gedeelte van het jaar, zal zijn ter vrije beschikking van den verhuur-der, is de tegenpartij gedurende laatstgenoemden tijd niet als huurder te 'beschouwen. Telkenmale wanneer de huurder weder in staat ge-steld moet worden zijne huurrechten uit te oefenen, is derhalve levering door den verhuurder noodig.

RvJ. Soerabaia 14 Nov. içoo. T . 76, biz. 438. W .

2024-2 6 Bij de beoordeeling der vraag of tusschen partijen bestaat het dienstcontract van artikel 1603 B.W., moet gelet worden op den aard der diensten en op de tusschen den dienstbode en den huurder der diensten bestaande verhouding.

Hieraan getoetst, zijn een „kok voor het avondeten" en een hof-meester in een indisch hotel dienstboden en evenzoo de vrouw, waar zij optreedt als „hulp in de huishouding".

RvJ. Batavia 9 Maart 1899. T . 74. blz. 301. W . 1920.

27. Waar ontbinding wegens wanpraestatie van een voor een zeker o-etal jaren aangegane overeenkomst van huur en verhuur van diensten door den verhuurder wordt gevorderd met schadevergoeding, bedraagt de schade voor hem, die zijne diensten verhuurd heeft, in aanmerking nemend de broosheid van het menschelijk leven en den onzekeren levensduur : diens vast tractement, hetwelk hij heeft moeten missen van zijn ontslag af tot en met het einde der maand, waarin vonnis gewezen wordt en de aan hem contractueel gegarandeerde procenten over dat tijdsverloop, terwijl, daar de rechter, evenmin als partijen, in staat i s ' d e n levensduur van hem, die zijne diensten verhuurd heeft te begrooten, het billijk is, dat de berekening van den tijd, die n o - komen moet gedurende welken winst zal worden gederfd door het -e-even ontslag, - als zijnde het onzeker of hij gedurende het aantal contractjaren zal blijven leven, - moet plaats vinden over de

Burgerlijk Wetboek, Derde boek (Artt. 1547—1617).

helft van den tijd, gerekend van de uitspraak van het vonnis af tot het einde van den contractueelen termijn.

RvJ. Semarang 26 Mei 1899. W. 1898.

2 8 . Het ongunstig rapport van den onmiddellijken technischen chef over den bestuurder van een electrischen tramwagen levert een wet-tige reden van ontslag op.

RvJ. Batavia 13 Oct. 1899. T. 73, biz. 558.

2 9 . Onder dienst- en werkboden kan niet worden gerangschikt iemand, die zijne diensten als schrijver of correspondent heeft verhuurd in eene kleermakersaffaire en die, onder meer, belast is met het bijhouden der boeken en het te woord staan der clientèle.

RvJ. Batavia 25 Mei 1900. W . 1948.

3 0 . Indien aan een administrateur eener landelijke onderneming zijn toegekend een maandelijksch tractement en een zeker aandeel in de jaarlijksche winst, zijn beide te beschouwen als bezoldiging, strekkende

tot belooning voor te verrichten arbeid als zoodanig met dit onder-scheid tusschen beide,' dat het maandelijksch tractement vast is, d.w.z.

hem, zoolang hij op dat tractement administrateur blijft, steeds moet worden uitbetaald, terwijl het aandeel in de winst onzeker is en hem slechts uitgekeerd wordt, zoo er winst is. Hieruit volgt, wat het winst-aandeel betreft, dat de administrateur hierop recht heeft, zoodra hij arbeid als administrateur heeft gepraesteerd en geenszins eerst, als hij gedurende het geheele jaar, waarover de winst berekend wordt, werkzaam is geweest. Is hij een vol jaar werkzaam geweest, dan kan hij aanspraak maken op het geheele winstaandeel, terwijl hij, bij werkzaamheid gedurende een gedeelte van het jaar, slechts recht kan doen gelden op een evenredig deel der winst.

HGHof 21 Juni 1900. T. 74, blz. 513. W . 1959.

31. De Resolutie van G.G. Daendels van SjtI Lentemaand 1811 (v. d. Chijs, Ned. Ind. Plakaatboek 16, blz. 602 sqq) is nimmer af-geschaft.

Volgens die Resolutie mogen geneesheeren niet meer dan 24 stuivers per visite rekenen, wanneer de woning van den patient op een afstand van éen paal of 1I3 uur gaans of daar beneden ligt van de woning van den geneesheer.

RvJ. Padang i i Juli 1901. W . 1990.

3 2 . Onder dienst- en werkboden in den zin van artikel 1603 B.W.

zijn niet te verstaan dienstbare personen in het algemeen, doch alléén zij, die in het dagelijksch leven en naar het gewone spraakgebruik,

als zoodanig worden aangeduid. Tot die categorie personen kan niet worden gerekend iemand, die zich heeft verbonden als muzikant deel uit te maken van een muziekkapel, ongeacht de geringheid van het bedongen loon en de nederige maatschappelijke positie.

H G H o f 2 Januari 190z. T 78, biz. 410. W . 2010.

33. Artikelen 1601 sqq. B.W. hebben alleen betrekking op dienst-boden en werklieden, onder wie niet zijn begrepen opzieners en der-gelijke personen, die bij de maand zijn aangesteld en meer geestelijken arbeid verrichten.

Residentierechter Soerabaia i Mei 1902. T . 80, blz. 163.

3 4 De eerste rechter had, krachtens artikel 1602 B.W., ambtshalve geloof moeten hechten aan de verklaring van den meester ten op-zichte der tijdsbepaling, voor welke de huur is aangegaan en heeft ten onrechte den bediende ter zake een suppletoiren eed opgelegd.

Dergelijke eedsopdracht aan den loontrekkende is in strijd met de bedoeling van die wetsbepaling, welke aan het woord van den meester, desgevorderd met eede gesterkt, in de daarbij omschreven gevallen, volledige bewijskracht toekent.

RvJ. Batavia 10 Juli 1903. W . 2092.

35 De arbeider, wien de dienst zes maanden te voren moet worden opgezegd, heeft bij ontijdig ontslag recht op schadevergoeding, be-staande in zes maanden loon, zonder dat hij, nà dat ontslag, nog voor den werkgever behoeft te werken of zich zelfs daartoe heeft aan te bieden.

Residentierechter Batavia 11 Juni 1904. W . 2143.

36. Een employé van eene landelijke onderneming kan niet worden gerangschikt onder de eigenlijk gezegde dienstboden en werklieden, bedoeld bij de artikelen 1601, 1602 en 1603 B.W.

Residentierechter Djokjakarta 22 Dec. 1904. T. 85, blz. 151.

De Residentierechter wees toe aan den eischer de vordering tot betaling van ééne maand loon, doch ontzegde de vordering tot schade-loosstelling, ten bedrage van zes weken loon.

De appèlrechter, overwegende dat de bijzondere bepalingen van de ar-tikelen 1601 sqq. B.W. de gestelde arbeidsovereenkomst niet beheerschen en dus de geposeerde feiten niet wettigen de, op grond van artikel

114 Burgerlijk Wetboek, Derde boek (Artt. 1547—1617).

1603 B.W. ingestelde vordering, verklaarde deze in haar geheel niet ontvankelijk.

RvJ. Semarang 31 Mei 1905. T. 85, blz. 156. Met N a s c h r i f t .

A c h t s t e t i t e l (Artt. 1618—1652).

Maatschap.

1. Indien een vennoot zijn medevennoot met middelen heeft

In document Vv"v,Tt î • (pagina 119-126)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN