• No results found

Grossen van acten, als bedoeld in artikel 440 Rv., aan welke dezelfde kracht is toegekend als aan vonnissen, hebben geen kracht

In document Vv"v,Tt î • (pagina 158-161)

van gewijsde.

H G H o f 28 Sept. 1899. T. 73, biz. 336.

2. Een strafrechtelijk gewijsde levert ten aanzien van de gepleegde daad in foro civili alléén bewijs op tegenover den veroordeelde zelven.

Als authentiek bescheid levert het tegenover een derde bewijs op van hetgeen er in vermeld staat, in casu, eene de grens der waarheid zoo dicht mogelijk naderende waarschijnlijkheid, dat de feiten wer-kelijk zijn voorgevallen, zooals zij door den rechter als bewezen zijn aangenomen.

RvJ. Batavia 24 Nov. 1899. T. 73, biz. 549. Met N a s c h r i f t van Mr. J. Dtiparc. W 1903.

In gelijken zin RvJ. Batavia 17 Augs. 1900. W . 1941.

3. Een vonnis, waarbij een verhoor op vraagpunten wordt gelast, doch dat geene beslissing inhoudt omtrent de al of niet-ontvankelijk-heid der ingestelde vordering, terwijl uit de overwegingen evenmin blijkt van de bedoeling om daaromtrent eene beslissing te geven, kan ten opzichte dier al of niet-ontvankelijkheid niet als een gewijsde worden beschouwd.

H G H o f 1 Maart 1900. T. 74, blz. 316. W . 1927.

4. Indien, gedurende den loop eener procedure, een vonnis van den Landraad, waarbij is uitgemaakt datv een partij erfgenaam is, kracht van gewijsde heeft bekomen, staat dit erfgenaamschap tusschen partijen vast.

H G H o f 15 Nov. 1900. T. 75, blz. 394. W . 1953.

5. Zoolang niet blijkt, dat een tusschen dezelfde partijen over het-zelfde onderwerp gewezen vonnis vernietigd is, geldt dit vonnis tusschen haar als gewijsde zaak, ook al is het nog niet in kracht van gewijsde gegaan.

Landr. Soekaboemi 10 Juli 1901. W . 1988.

6. Als bij arrest is uitgemaakt, dat, krachtens een legaat, jaarlijks door eenige erfgenamen, ieder voor zijn aandeel, een lijfrente van 1500 gulden moet worden betaald en de eisch, ingesteld tegen de belaste erfgenamen tot uitbetaling van uitkeeringen, over een zeker aantal jaren verschuldigd, is toegewezen, heeft dit arrest het gezag van rechterlijk gewijsde in een geding, waarbij van een der belaste

erfgenamen zijn aandeel in diezelfde lijfrente tot een ander bedrag en over andere jaren wordt gevorderd.

H G H o f 17 Maart 1904. T . 82, blz. 54°- W . 2134.

7. Het o-ezag van een rechterlijk gewijsde bepaalt zich niet tot het dictum van het vonnis, maar ook tot de daarin voorkomende beslis-singen op de tusschen partijen bestaande geschilpunten.

H G H o f 17 M a a r t 1904. T . 82, blz. 540. W . 2134.

8. Waar, op denzelfden grond als in een vroeger geding, opheffing van een executoriaal beslag, opnieuw gelegd op dezelfde zaak als vroeo-er, wordt gevorderd, kan terecht de exceptie van gewijsde zaak worden ingesteld, ook al is thans, in tegenstelling met vroeger, aan de vordering tot opheffing eene ( tot schadevergoeding verbonden.

H G H o f 30 J u n i 1904. T . 83, blz. 172. W . 2144.

9. Onder onderwerp van het vonnis, in artikel 1917 alinea één B.W., moet worden verstaan het dictum van het vonnis, in verband met de overwegingen, welke den rechter tot dat dictum hebben geleid.

RvJ. Makasser 29 Maart 1905. W . 2225.

10. Terecht is ten deze beroep op gewijsde zaak gedaan, alhoewel het vonnis, waarop gedaagden hun beroep doen steunen, de ingestelde vordering niet-ontvankelijk verklaart, nu uit de overwegingen van dat vonnis blijkt, dat de eischers destijds geen bewijs voor hunne posita geleverd hebben en de rechter dus eigenlijk eene ontzegging bedoeld heeft.

RvJ. Batavia 25 Mei 1906. W . 2260.

11. Het vonnis van den politierechter, waaruit niet blijkt, welke daad aan eischer is ten laste gelegd en door dien rechter bewezen werd geacht, kan in een burgerlijk geding tegen eischer niets bewijzen.

RvJ. Batavia 25 Oct. 1907. W . 2314.

12. Het bewijs dat eene schriftelijke huurovereenkomst tegen 115 gulden 's maands, waarbij was bedongen opzegging met minstens ééne maand tusschentijd, met wederzijdsch goedvinden is beëindigd, kan geleverd worden worden door getuigen en dus ook door ver-moedens. Noch artikel 1897 jc t o 1922 B.W. noch artikel 1896 j*o 1922 B.W. verzetten zich daartegen.

H G H o f 17 Febr. 1898. T . 70, blz. 151. W . 1811.

13. Uit de omstandigheid, dat iemand een schuld, voor de betaling waarvan hij borg is gebleven, op verzoek van den schuldenaar heeft

148 Burgerlijk Wetboek, Vierde boek (Artt. 1915—1922).

betaald, vloeit voort, zoo al niet het bewijs, dan toch stellig het vermoeden, dat de betaler der schuld als borg van en voor den schul-denaar heeft gekweten.

RvJ. Makasser 6 April 1898. W . 1865.

14. Brieven van een gedaagde aan den eischer, door hem erkend, inhoudende, dat hij aan eischer geld schuldig is, leveren een vermoeden op, genoegzaam gewichtig om als bewezen aan te nemen, dat eischer aan gedaagde niets verschuldigd is.

RvJ. Batavia 17 J u n i 1898. T. 71, blz. 235.

15. De rechter is bevoegd de correspondentie van derden als een vermoeden te bezigen voor de waarheid der daarin vermelde feiten.

H G H o f 26 Augs. 1898. W 1837.

16. Het bewijs van het overlijden van een Chinees kan, bij gebreke van een burgerlijken stand voor Chineezen, worden afgeleid uit ver-schillende omstandigheden, welke dit overlijden aannemelijk maken, in hun onderling verband beschouwd.

RvJ. Batavia 28 Juli 1899. T. 73, blz. 399.

17. Uit de vermoedens, voortvloeiende uit hetgeen door onderschei-dene getuigen daaromtrent is verklaard, kan het bewijs worden ge-put aan wien de eigendom toebehoort van een opstal op een parti-culier land.

RvJ. Batavia 18 Aug. 1899. T. 75, blz. 15.

18. Bij gebreke van een burgerlijken stand voor Chineezen kan uit de omstandigheden :

dat een Chinees jaren geleden uit Ned.-Indië naar China is vertrokken ;

dat zijne vrouw aan de Boedelkamer heeft medegedeeld, dat hij aldaar was overleden en aan dat College heeft overgelegd zijn testament benevens eene voor een notaris afgelegde beëedigde verklaring van twee Chineezen, dat, wanneer en waar hij is overleden ;

dat zijne vrouw uit de voogdij over hare minderjarige kinderen is ontzet en over hen andere voogden zijn benoemd,

nog niet rechtens worden afgeleid, dat de bedoelde' Chinees wer-kelijk is overleden.

Aan partij werd toegelaten door getuigen het bewijs te leveren van het overlijden en de ter aarde bestelling van den Chinees op een nader aangeduide plaats in China.

H G H o t 20 Sept. 1900. T. 77, blz. 448.

19. Het door de eischende partij wraken van een persoon als getuige, die met den gedaagde de onderhandsche schuldbekentenis, waaruit de eischer ageert, heeft medeonderteekend, wekt een vermoeden in het nadeel van den eischer.

L a n d r . Bandjarnegara i April 1901. W . 1976.

2 0 . Waar in eene schenkingsacte is uitgedrukt de wil om te schenken, is ieder bewijs door vermoedens van het fictieve der handeling uitgesloten.

H G H o f 7 Augs. 1902. W . 2044.

21. Al moo-e uit het feit, dat appellant gesloten trommels aan de Javasche Bank in bewaring heeft gegeven en daarover een bewaar-loon heeft betaald, alsof die trommels eene waarde inhielden van f 1 OD.000 een vermoeden voortvloeien, dat de inhoud dier trommels voor appellant van waarde was, daarmede wordt geenszins aangetoond, dat die trommels eene reëele waarde van f iOo.ooo inhielden.

H G H o f 7 Febr. 1907. T. 88, biz. 484. W . 2279.

V i j f d e t i t e l (Artt. 1923—1928.) Bekentenis.

1. De bekentenis van een geldschieter, dat de bedragen, welke zijn

In document Vv"v,Tt î • (pagina 158-161)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN