• No results found

Een notarieel koopcontract is een wettige titel, waarop eene eigendomsverkrijging door twintigjarige verjaring kan worden

In document Vv"v,Tt î • (pagina 170-194)

ge-baseerd.

RvJ. Batavia 22 Febr. 1901. W . 1980.

2. Ook voor de dertigjarige verjaring is bezit als eigenaar noodig.

HGHof 30 Augs. 1906. T. 87, blz. 275. W . 2254.

3. De verjaring, bedoeld in artikel 1975 B.W., is toepasselijk op de belooning van lasthebbers, bij de maand betaalbaar.

RvJ. Batavia 17 Juni 1898. T. 71, blz. 235.

4. Het beroep op verjaring der ingestelde revindicatie competeert niet aan gedaagden, die reeds beweerd hebben, dat de van hen opge-vorderde grond niet aan den eischer, doch aan een derde zou toe-behooren.

H G H o f 27 Oct. 1898. W . 1845.

5. Een beroep op verjaring van eene schuldvordering kan niet opgaan, indien het bestaan der schuld wordt erkend.

H G H o f 23 Febr. 1899. T. 72, biz. 234.

6. Verjaring der verplichting tot betaling van het saldo eener reke-ning en verantwoording begint te loopen van het oogenblik van de goedkeuring dier rekening af.

RvJ. Batavia 17 Nov 1900. W .

i955-7. Een exploit, waarbij aan de tegenpartij is beteekend een verzoek van partij aan den rechter om toegelaten te worden tot kostelooze procedure, stuit de verjaring niet.

RvJ. Batavia 17 Juni 1898. T. 71, blz. 233.

GEMENGDE H U W E L I J K E N .

(Stblad 1898 no. 158, 1901 no. 348, 1902 nos. 113 en 311).

1. Aankondiging en beoordeeling van het Kon. Besi. in Stblad 1898 no. 158.

W . 1819.

2. Mr. I. A. Nederburgh. De staat der vrouw bij gemengde huwe-lijken en de terugwerkende kracht der wet.

T . 74, blz. 335.

3. Dezelfde. De nieuwe bepalingen betreffende gemengde huwelijken.

{Stblad 1898 no. 158). Met aanteekeningen. Wetgeving voor N.I.

is t e stuk.

Batavia 1899.

4. Dezelfde. Gemengde huwelijken. Stblad 1901 no. 348 (Wijzio-ino-en aanvulling van Stblad 1898 no. 158). Wetgeving voor N.-I. blz. 47.

Batavia 1901.

5. Dezelfde. Eenheid of meerheid van recht voor Nederlandsch-Indië.

T. 79, blz. 605, 608. Ibid. 80, blz. 1 sqq.

6. Artikel 2 van het Kon. Besl. in Stblad 1898110. 158, inhoudende, dat de vrouw, die een gemengd huwelijk aangaat, staande dat huwelijk, den staat van haren man volgt, is ook van toepassing op vrouwen, die een dergelijk huwelijk aangingen vóórdat genoemd Kon. Besl. in werking trad.

H G H o f 9 J a n u a r i 1900. T. 74, blz. 148.

Vgl. 's Hofs beslissing, implicite, in anderen zin. T. 71, blz. 578 en de M e d e d e e l i n g der Red. in T. 72, blz. 446.

Hierover W . 1856.

7. Indien verzuimd is aan den huwelijksvoltrekker ter hand te stellen,

vóór de huwelijksvoltrekking, de verklaring, voorgeschreven in artikel 7 van Stblad 1898, no. 158, gewijzigd bij Stblad 1901, no. 348, moet een gemengd huwelijk van een chineesche vrouw, voltrokken na de inwerkingtreding van laatstgenoemd Staatsblad, worden nietig verklaard.

De vordering daartoe kan worden gedaan door de personen, wier toestemming tot het aangaan van het huwelijk voor partijen nood-zakelijk was.

RvJ. Soerabaia 21 D . c . 1904. T. 85, blz. 282.

8. Bij voltrekking van een gemengd huwelijk met een Europeaan, heeft de bruid over te leggen als eenig stuk dat, bedoeld in artikel 7 van Stblad 1898 no. 158, gewijzigd bij Stblad 1901, no.

343-RvJ. Soerabaia 7 Deo. 1905, T 85, blz. 290.

9. Het huwelijk van eene inlandsche vrouw met een Arabier maakt haar niet tot Arabische, wanneer het huwelijk plaats had vóór het jaar 1898 en dus vóórdat bij Stblad 1898, no. 158 in de indische wetcrevincr het beginsel werd opgenomen, dat eene vrouw, die zulk een huwelijk aangaat, publiek- en privaatrechtelijk den staat van haren man volgt.

RvJ. Batavia s Oct. 1906. W . 2262.

11

I N D U S T R I E E L E EIGENDOM.

F A B R I E K S - E N H A N D E L S M E R K E N . (Stblad 1893 no. 305, 1905 no. 427 en 1908 no. 365.)

1. Indien de hoofdvoorstelling van een ingeschreven handelsmerk over-eenkomt met die van een, voor dezelfde soort van waar, vroeger inge-schreven merk, bestaat er alle reden tot nietigverklaring van de latere inschrijving, wijl het bij het gebruik van dergelijk merk in den handel tegenover het groote, niet altijd scherp toeziende publiek, aankomt op de hoofdvoorstelling en daarop niet van invloed zijn kleine ver-schillen in beide merken.

RvJ. Batavia 24 Mei 1899. T . 73, blz. 307.

2. Hij, die meent, op grond van overeenstemming met het door hem ingeschreven handelsmerk, een door een ander ingeschreven merk-te moemerk-ten betwismerk-ten, heeft daarbij altijd belang.

RvJ. Batavia 2 Augs. 1S99. T . 73, blz. 309.

3. De ordonnantie in Stblad 1893 n°. 305 gaat, evenals de neder-landsche wet van 30 Sept. 1893 n°. 164, in tegenstelling met vroegere bepalingen, uit van het beginsel, dat het recht op uitsluitend gebruik van een handelsmerk ontstaat door het eerste gebruik. Mitsdien kan de eerste gebruiker zich, ook al is zijn merk niet ingeschreven, met vrucht verzetten tegen de inschrijving door een ander van een daar-mede in hoofdzaak overeenkomend merk, doch slechts binnen de bij artikel 9 van de aangehaalde ordonnantie voorgeschreven termijnen, na wier verloop het recht van den ingeschrevene op uitsluitend gebruik van het ingeschreven merk, ook tegenover den eersten gebruiker, onherroepelijk vaststaat.

Inschrijving van eenzelfde merk door meerdere personen zonder

verzet gedaan, maakt hen allen, krachtens de presumtie van artikel 2, tot eerste gebruikers, met dien verstande evenwel, dat zij hun recht niet onderling tegenover elkander kunnen geldend maken, maar wel ieder van hen tegenover derden.

RvJ. Batavia 13 Sept. 1899. T. 74, biz. 27. W 1894.

4. Indien de hoofdvoorstelling van twee merken geheel dezelfde is, kan niet met vrucht beroep gedaan worden op een verschil, bestaande hierin, dat in den rand van het aangevallen merk eene andere firma en woonplaats vermeld zijn.

RvJ. Batavia 13 Sept. 1899. T . 74, biz. 27. W . 1894.

5. Waar requestrant nietigverklaring verzoekt van de inschrijving van het ten requeste bedoelde merk, moet dat verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard, waar niet gesteld wordt, dat requestrant het merk in quaestie ten voorschreven doel het eerst dan wel eerder dan ge-requestreerde in Ned.-Indië heeft gebruikt.

RvJ. Batavia 20 Nov. 1899. W . 1908.

6. Uit de posita van requestrant, dat hij sedert 1894 veterband in den handel brengt en, ter onderscheiding van zijn veterband van dat van anderen, gebruik maakt van zeker merk en dat gerequestreerde op 20 Dec. 1898 een bijna geheel daarmede overeenstemmend merk voor veterband heeft doen inschrijven in het daartoe bestemde register van het Hulpbureau voor den industrieelen eigendom te Batavia, volgt niet, dat requestrant eerder dan gerequestreerde van het merk zou hebben gebruik gemaakt.

RvJ. Batavia 20 Nov. 1899. W . 1908.

7. Een merk, waarvan de hoofdvoorstelling alléén in den vorm en de grootte bestaat —• in casu een scherp gepunt ovaal met rand — is g-een handelsmerk in den zin der wet.

H G H o f 1 M a a r t 1900. T. 74, blz. 541. Met Naschrift der Red.

8. Ten einde met vrucht te ageeren tot nietigverklaring van de inschrijving van een handelsmerk, waarop de verzoeker beweert recht te hebben, omdat hij het merk sedert geruimen tijd gebruikt, behoort tevens te worden gesteld, dat de verzoeker daarvan eerder gebruik heeft gemaakt dan degene, tegen wiens inschrijving hij opkomt.

H G H o f 31 Mei 1900. T 74, blz. 533.

9. Door de bijzondere bepaling van artikel 12 van Stblad 1893

164 Industrieële eigendom.

n°. 305 is voorzien in de wijze, waarop cassatie wordt aangevangen tegen eene beschikking van den Raad van Justitie, waarbij geweigerd is een verzoek tot nietigverklaring van de inschrijving van een handels-merk, zoodat daarop niet van toepassing zijn de met genoemd artikel niet in allen deele overeenstemmende bepalingen van de artikelen 411 en 415 Rv.

H G H o f 21 Mei 1900. T. 74, blz, 533.

10. Het onderscheid tusschen een merk en een zoogenaamd „Frei-zeichen" bestaat daarin, dat het eerste dient om iemands fabrieks-of handelswaren van die van anderen te onderscheiden, terwijl het laatste beoogt eene bepaalde soort van zekere handelswaar aan te duiden of aan te prijzen.

RvJ. Batavia 25 Sept. 1901. T. 78, blz. 549.

11. Waar letters, hetzij alléén, hetzij met een figuur gecombineerd, als handelsmerk zijn gedeponeerd, staat het niemand vrij, ook niet dengene, wiens naam die letters als initialen heeft, dezelfde letters als handelsmerk te bezigen, tenzij op zoodanige wijze, dat zijn merk op karakteristieke wijze van het eerstbedoelde afwijkt.

RvJ. Batavia 25 Sept. 1901. T. 78, blz. 549.

12. De letters H. & S. met de ovale lijst, waarin zij geplaatst zijn, op de flesschen en de verpakking der Eau de Cologne van Ferd.

Mühlens te Keulen leveren een handelsmerk op.

RvJ. Batavia 25 Sept. 1901. T. 78, blz, 549.

Het beroep in cassatie hiertegen verworpen.

HGHof 9 Januari 1902 ibid. blz. 552.

13. De woorden „Invalid Port" en „Invalid Sherry" zijn geen han-delsmerken in den zin der wet, doch de aanduiding van een soort van waren, zoodat niemand op het gebruik daarvan een uitsluitend recht kan hebben.

RvJ. Batavia 3 Juni 1903. W . 2097.

14. Handels- en fabrieksmerken. Beschouwingen over het Kon. Besl.

van 31 Mei 1905, Stblad n°. 427, tot wijziging van het Kon. Besl.

van 9 Nov. 18:3, Stbl. n". 305.

W . 2200.

15. Beroep in cassatie tegen eindbeslissingen, voorkomende in een interlocutoire beschikking, zij het ook niet opgenomen in het dictum daarvan, welke betreffen het voldoen van het verzoekschrift tot

nietig-verklaring van de inschrijving van een handelsmerk aan de daarvoor in artikel 9 van Stblad 1893 n". 305 gestelde eischen en het op

rechtsgeldige wijze overgaan van merken, kan slechts worden inge-steld gedurende ééne maand na het wijzen dier beschikking.

H G H o f 30 Juli 1903. T. 81, blz. 213.

16. Artikel 9 van Stblad n°. 305 vordert niet, dat in het verzoek-schrift tot vernietiging der inschrijving van een handelsmerk de feiten worden o-esteld, waaruit de geposeerde overeenkomst van merken voortvloeit.

De in artikel 19 van dat Stblad bedoelde aanteekening constateert den overgang, zoolang zij niet is nietig verklaard. Artikelen 2 en 9 ibidem hebben slechts betrekking op het recht tot uitsluitend gebruik van een merk en op de wijze van handhaving daarvan, niet op inschrijving op eigen naam van merken, tot welker gebruik men vergunning kreeg van den rechthebbende.

H G H o f 30 Juli 1903. T . 81, blz. 209.

17. De overeenkomst, waarbij de rechthebbende op een handels-merk zich verbindt dit te doen royeeren, ten einde een ander in de gelegenheid te stellen het te zijnen name te laten inschrijven, is nietig, daar deze overeenkomst een overgang van het merk beoogt, zonder dat tevens de fabriek of handelsinrichting overgaat, waarbij het merk gebruikt wordt.

RvJ. 30 Dec. 1904. W . 2190.

18. Door te stellen, dat men een handelsmerk heeft doen inschrijven, is implicite gesteld, dat men daarvan gebruiker is.

R'*'J. Batavia 7 Juni 1905. W . 2189.

19. Waar het merk van requestrant bestaat uit een hoofdletter B, staande in een cirkel, welke cirkel, evenals de hoofdletter, vormt een integreerend bestanddeel van het merk, terwijl het merk van gere-questreerde, voor dezelfde soort van waren, bestaat uit twee letters, teweten een hoofdletter B met daarnaast een letter M, zonder cirkel, doet dit verschil niet af aan de hoofdvoorstelling, de kapitale druk-letter B, op welke hoofdvoorstelling het, bij het gebruik van merken in den handel, alléén aankomt.

R vJ - Batavia 7 Juni 1905. W . 2189.

2 0 . Een bij de inschrijving van een handelsmerk gemaakt voorbe-houd om, in plaats van een pyramide, een gebergte of een berg op

166 Industrieële eigendom.

den voorgrond van het handelsmerk t e plaatsen, is buiten de wet om en kan derhalve niet als ingeschreven worden beschouwd.

RvJ. Batavia 26 Juli 1905 W . 2196.

21. Niet de beschrijving van een handelsmerk is hoofdzaak ; de afbeelding is van evenveel belang en vormt met de beschrijving een onafscheidelijk geheel.

Gelijkenis der merken kan niet worden aangenomen als de afbeel-dingen geheel van elkander verschillen, al zou, op grond der beschrij-ving, de mogelijkheid bestaan, het merk zoodanig te veranderen, dat die gelijkenis aanwezig was.

RvJ. Batavia 26 Juli 1905. W . 2196.

22. Bij het verzoek tot nietigverklaring eener inschrijving is het voldoende te stellen, dat men het merk eerder heeft gebruikt in Ned. Indië dan de tegenpartij ; het is onnoodig te stellen, dat men dit eerder heeft gedaan dan de tegenpartij in Nederland, Suriname en Curacao.

RvJ. Batavia 11 Oct. 1905. W . 2207.

23. Volgens Stblad 1893 n°. 305 levéren vorm en kleur van etiquetten geen bestanddeelen van het merk op.

Evenmin kunnen als merk gelden woorden, welke alléén ten doel , hebben den aard en de soort der waren te beschrijven, de plaats of

streek van herkomst aan te duiden, de waren aan te prijzen enz.

RvJ. Batavia 11 Oct. 1905. W . 2207.

2 4 . De bewering dat onder eenig „publiekrechtelijk lichaam", als bedoeld in artikel 3 voorlaatste lid van Stblad 1893 n°. 305, niet kunnen worden begrepen buitenlandsche publiekrechtelijke lichamen, vindt geen steun in de wet, welke ten deze niet onderscheidt, terwijl het bovendien ook veeleer is aan te nemen, dat de wetgever het hier-bedoelde verbod heeft uitgevaardigd, hetzij omdat hij het aannemen van wapens van publiekrechtelijke lichamen in strijd acht met de publieke orde, hetzij omdat hij, die wapens eveneens als gemeen goed beschouwende, meent die voor een ieder te moeten vrijlaten.

RvJ. Batavia 11 Oct. 1905. W . 2207.

25. Waar gerequestreerde, ofschoon behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen, mag het ervoor gehouden worden, dat hij niet ontkent, dat de requestrant, in den zin der wet, de oudste gebruiker van zijn merk is.

RvJ. Batavia 13 Juni 1906. W . 2254.

2 6 . In artikel 9 van het Kon. Besluit van 9 November 1893 (Stblad 1893 n°. 305), zooals dit is aangevuld en gewijzigd bij Kon. Besluit van 31 Mei 1905 (Stblad 1905 11°. 427), dat onder meer bepaalt, dat in het daar omschreven geval, binnen zes maanden na de in artikel 5 van gemeld Besluit bedoelde openbaarmaking, nietigverklaring kan worden gevorderd van het overeenkomstig artikel 4 ingeschreven merk, moeten onder maanden worden verstaan die der Gregoriaansche tijdrekening.

H G Hof 10 Juni 1907, verwerpende het cassatieberoep tegen RvJ. Batavia 20 J a n u a r i 1907.

T . 89, blz. 422. W . 2294.

27. Als bij de inschrijving van een merk, voorstellende een ster, door requestrante het voorbehoud is gemaakt die ster te gebruiken met stralen, daar is zoodanig voorbehoud buiten de wet en moet het als niet ingeschreven worden beschouwd. Bijgevolg kan dit voorbe-houd niet in aanmerking worden genomen ter beoordeeling van de overeenstemming, geheel of in hoofdzaak, tusschen dit en een aan-gevallen merk.

Maakt echter een ander van dit voorbehoud gebruik, door op zijne handelsmerken stralen aan te brengen, waardoor een of meer merken van de requestrante worden nagebootst, dan kan daartegen wellicht strafrechtelijk worden geageerd, maar geeft dit misbruik nog niet het recht nietigverklaring te vorderen van de aangevallen inschrijving welke, zonder dat voorbehoud, noch in beschrijving noch in afbeelding overeenstemming vertoont met requestrantes merken.

RvJ. Batavia 19 Juni 1907. T . 89, blz. 477. W . 2310.

Het hiertegen ingesteld cassatieberoep werd verworpen bij de onder-staande beschikking van het HGHof.

28. Volgens artikel 4 van het Kon. Besluit in Stblad 1893 n°. 305 wordt slechts ingeschreven het merk, dat voldoet aan de vereischten van artikel 3 ibidem, zooals het is gewijzigd bij Kon. Besluit in Stblad 1905 n°. 427, dat is dus, indien hetgeen ter inschrijving aan aan het Hulpbureau voor den industriëelen eigendom is gezonden, bevat eene duidelijke afbeelding en daarmede overeenstemmende nauwkeurige omschrijving van het merk, waarvan men zich het uit-sluitend gebruik verzekeren wil.

Mitsdien is buiten de wet en moet als rechtens niet bestaande worden aangemerkt een bij de beschrijving gemaakt voorbehoud om het merk te gebruiken op eene wijze, waardoor de beschrijving niet meer overeenstemt met de afbeelding.

168 Industrieële eigendom.

Bijgevolg kan niet worden gevorderd de vernietiging eener dergelijke inschrijving, welke toch, volgens artikel 9 van het genoemde Kon.

Besluit, alléén kan plaats vinden van een merk, dat overeenkomstig artikel 4 is ingeschreven.

H G H o f 6 Sept. 1907. T. 89, biz. 477. W . 2310.

•"

(Stblad 1836 no. 19, 1869 no. 66, 1871 no. 134, 1874 no. 236, 1880 nos. 57 en 150 en 1886 no. 172.)

1. Niets anders wordt gevorderd om iemand bevoegd te maken tot de vorderingen van grondhuur, bedoeld in Stblad 1836, n°. 19, dan dat hij zij eigenaar van den grond volgens het burgerlijk recht.

Landr. Batavia 6 Aug. 1898. W . 1839.

2. Het beding bij verhuur van een particulier land gemaakt, dat de huurder geen vruchtboomen mag omkappen, moet geacht worden zoowel de aan den landeigenaar als aan de opgezetenen toebehoorende vruchtboomen te betreffen.

RvJ. Batavia 8 Oct. 1898. W . 1851.

3- Blijkens art. 624 B.W., is art. 571 ibid., bepalende, dat de eigen-dom van den grond in zich bevat den eigeneigen-dom van hetgeen op of m den grond is, in zijn vollen omvang niet van toepassing op parti-culiere landerijen.

Volgens de oude herkomsten en gewoonten, zijn de opgezetenen van een particulier land de eigenaren van de door hen op dat land opgerichte gebouwen, welk eigendomsrecht dan ook, hoewel met mogelijke uitzonderingen, ingeval de gebouwen zijn opgetrokken van grondstoffen van den eigenaar, erkend wordt in artikel 20 van Stblad

l836 n°. 19.

Landr. Batavia 6 Oct. 1900. W . 1930.

Op grond van historische gegevens staat vast, dat het Jacatrasche gebied, na de verovering van Jacatra, onbebouwd en bijna geheel ontvolkt is overgegaan in het eigendom der Oost-Indische Compagnie en dat de particuliere eigendom in die streken zijn oorsprong dankt aan den afstand daarvan, hetzij krachtens koop door het

handels-i JO Parthandels-iculhandels-iere landerhandels-ijen.

lichaam, tevens souvereine macht uitoefende, dan wel door de latere souvereine regeering dezer landstreken aan particulieren.

Alle particuliere landbezit in dat gebied moet geacht worden aan de regeling van Stblad 1836 n°. 19 te zijn onderworpen.

Bij bedoeld Stblad wordt toegekend een erfpachtsrecht en, in verband daarmede, de bevoegdheid om eene woning op het land te hebben, aan de inlandsche opgezetenen, waaruit volgt, dat van eenig erfpachtsrecht en de daarmede samenhangende bevoegdheid om eene woning te hebben op een particulier land ten aanzien van een Euro-peaan nimmer sprake kan wezen en deze zich ook niet op een plaats gehad hebbenden koop daarvan kan beroepen, ter rechtvaardiging van het door hem uitgeoefend bezit, daar bedoeld recht en de daarmede samenhangende bevoegdheid niet vatbaar zijn voor verkoop en over-dracht aan een Europeaan.

RvJ. Batavia 23 Nov. 1900. W . 1956.

5. Onder particuliere landerijen, gelegen ten westen der Tjimanoek, waarop betrekking heeft het Reglement in Stblad 1836 n°. 19, kunnen alleen zoodanige gronden worden verstaan, waarop eene grootere of kleinere bevolking in 1836 gevestigd was.

HGHof 7 Nov. 1901. T . 79, biz. 67.

6. Blijkens de tabel, vastgesteld in artikel i der Resolutie van 30 October 1834 n°. 2 en afgekondigd in Stblad 1849 n°. 44, is door den pachter der in artikel 21 van Stblad 1829 n°. I I I vermelde middelen aan den bazaarhouder verschuldigd een vaste som, welke niet afhan-kelijk is van het gebruik, door den pachter gemaakt van het hem in artikel 19 van laatstgenoemd Stblad toegekende recht of van den uit-slag van dat gebruik.

H G H o f 18 Mei 1901. T . 78, blz. 128.

In gelijken zin: H G H o f 30 Mei 1901. ï . 79, blz. 27.

7. Artikel 9 van Stblad 1829 n°. u i levert geen grond op voor eene vordering tot ontruiming, maar alléén voor eene vordering tot betaling der overeengekomen heffing of grondhuur.

HGHof 4 Juli 1901. T. 79, blz. 33.

8. Met de in artikel 5 van het Reglement in Stblad 1836 n°. 19 gebezigde uitdrukking dat, in de daar genoemde gevallen, het recht van erfpacht k a n worden verkocht of verbeurd verklaard ten profijte van den eigenaar, wordt niet anders bedoeld dan dat de eigenaar in

die gevallen het recht heeft dien verkoop of die verbeurdverklaring in rechte te vorderen.

Eene dergelijke vordering m o e t door den rechter worden toege-wezen, indien een der in het artikel genoemde gevallen zich voordoet.

RvJ. Batavia i April 1901. T. 76, blz. 491.

9. Nu de bewoordingen der acte, waarbij het particuliere land Manoekan door het engelsche tusschenbestuur aan den begiftigde is afgestaan, niet duidelijk zijn, kan niet beweerd worden, dat dit land hem in e i g e n d o m is afgestaan. Echter hebben zijn erven, die in het bezit daarvan zijn, door verjaring den eigendom verkregen.

Uit genoemde acte blijkt niet, dat de rechten op dat land, volgens engelsche begrippen, onvervreemdbaar zouden zijn en alleen zouden kunnen overgaan op mannelijke afstammelingen van den begiftigde.

RvJ. Soerabaia 4 Juni 3902. W . 2340.

10. Het Reglement in Stblad 1836 n°. 19 geeft in artikel 16 aan de plaatselijke autoriteit geen e rechtsmacht in geschillen over eigendom of daaruit voortspruitende rechten, over schuldvorderingen of andere burgerlijke rechten, welke, tengevolge van artikel 132 jc t i s de artikelen 78 en 82 RR., met 1 Mei 1857 zou zijn vervallen, maar wijst haar alléén aan als de middelaar, door wie het bedrag van tuin- ofgrond-huur en de wijze van levering moeten worden geregeld, indien daar-omtrent tusschen partijen geene overeenstemming bestaat.

Wat die autoriteit voorts mocht hebben beslist omtrent zekere ge-schilpunten, b.v. omtrent de vragen of iemand opgezetene en recht-hebbende op zekeren tuin of grond is, of hij alléén dan wel anderen met hem of anderen alléén dat bedrag verschuldigd zijn enz., is van geen waarde en de Raad van Justitie, dergelijke beslissing be-schouwende als een rechterlijk gewijsde in hoogste instantie, schond en paste verkeerd toe de aangehaalde artikelen van het RR. en artikel 16 van het Reglement in Stblad 1836 n°. 19.

H G H o f 5 Juni 1902. T. 79, blz. 143. W . 2031.

11- Het particulier eigendomsrecht van bevolkte gronden — zoowel bewesten als beoosten de Tjimanoek — is van rechtswege beperkt door het inlandsch recht van vestiging der oorspronkelijke bevolking

en hare afstammelingen.

en hare afstammelingen.

In document Vv"v,Tt î • (pagina 170-194)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN