• No results found

De verkoop van een opstal op een particulier land kan worden bewezen door verklaringen van getuigen, in verband met de

In document Vv"v,Tt î • (pagina 152-158)

over-schrijving van dien opstal in de boeken van den landheer op den naam van een ander.

RvJ. Batavia 18 Augs. 1899. T. 75, blz. 15.

2. Het overlijden van zeker persoon is, evenals elk ander physiek levensproces, voor zinnelijke waarneming vatbaar en kan dus door getuigen worden bewezen.

RvJ. Batavia 27 April 1900. W . 1926.

3. Waar is aangeboden door getuigen te bewijzen, dat eischer-opposant, oorspronkelijk gedaagde, telkens op het bij de huurovereenkomst aangegeven tijdstip en op de aldaar aangegeven wijze het verschuldigde geld aan oorspronkelijk eischer heeft willen afdragen, daar blijkt uit dat bewijsaanbod voldoende, dat daarvan de strekking is het bewijs te leveren van het feit, dat oorspronkelijk gedaagde meer dan eens met de verschuldigde huurpenningen bij oorspronkelijk eischer is ge-komen en hem die betaling heeft aangeboden, waaruit de wil om te betalen onwederlegbaar voortvloeit.

Zoodanig bewijs door getuigen is toelaatbaar en stelt niet daar het bewijs van eene innerlijke, niet voor de zintuigen waarneembare overweging.

RvJ. Batavia 10 Augs. 1900. W .

i943-4. Getuigenbewijs is niet toelaatbaar, als daarvan de strekking is om aan te toonen de afgifte van de boeken door appellant en door partijen het belang, dat daarbij de Wederpartij had, gewaardeerd is op 2000 gulden, terwijl het geen zaak van koophandel geldt.

HGHof 8 Nov. 1900. W . 1952.

5. Indien een partij wenscht aan te toonen het bestaan eener han-deling, welke eene verbintenis bevat, waarvan het onderwerp de som van 300 gulden te boven gaat, kan zij niet worden toegelaten daar-van door getuigen het bewijs te leveren.

H G H o f 20 Dec. 1900. T. 76, biz. 43. W . 1958.

6. Waar, blijkens de eigendomsacte, een huis en erf in de verpon-ding gezamenlijk zijn aangeslagen voor 3000 gulden, daar mag niet door getuigen worden bewezen, dat de rechtsauteur door koop en levering eigenaar is geworden.

RvJ. Batavia 17 Maart 1901. W . 1980.

7. Het gedurende meer dan twintig jaren voortdurend en onafge-broken, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig in zijn feitelijke macht hebben gehad van een huis, zich gedragende als ware men daarvan eigenaar, is een voor zinnelijke waarneming en dus voor getuigen-bewijs vatbaar feit.

HGHof 22 Oct. 1903. T. 81, biz. S38- w- 2 I 23

-142 Burgerlijk Wetboek, Vierde boek (Artt. 1895 —1914).

8. Tot bewijs eener overeenkomst van lastgeving van onbepaalden inhoud is getuigenbewijs toegelaten, ook al zou die overeenkomst eene verbintenis voortbrengen, waarvan het onderwerp de waarde van 300 gulden te boven gaat.

H G H o f 7 Januari 1904. T . 82, blz. 154. W . 2118.

9. Door getuigen kan bewezen worden het bestaan eener schuld-vordering van meer dan 300 gulden, indien die schuldschuld-vordering uitmaakt het totaal bedrag van een reeks los van elkander staande overeen-komsten, elk met een onderwerp van minder dan 300 gulden, — ook al is de zaak er niet eene van koophandel.

Dit volgt reeds uit artikel 1896 B.W. en wordt boven allen twijfel gesteld door het feit, dat in ons recht artikel 1345 van den Code civil, waarin het tegendeel werd bepaald, niet is overgenomen.

H G H o f 15 Sept. 1904. T. 83, blz. 372. W . 2152.

10. De ten processe bedoelde overeenkomst is eene overeenkomst van lastgeving, welke eene verbintenis bevat, waarvan het onderwerp de som van 300 gulden te boven gaat, hoedanige overeenkomst niet door getuigen kan worden bewezen, tenzij er een begin van bewijs door geschrifte aanwezig is, dan wel het eene zaak van koophandel geldt of een geval aanwezig is, waarin het uit den aard der zaak niet mogelijk is geweest zich een schriftelijk bewijs te verschaffen.

RvJ. Makassar 29 Nov. 1905. W . 2214.

11. Als bij de overname van een aan den lastgever toekomend saldo een tekort wordt beweerd aan houtwerken, ter waarde van f 2823.40 en aan kassaldo van f 355.81, kan dit tekort door getuigen worden bewezen, daar dit bewijs niet strekt om het aanwezen aan te toonen van eenige acte of overeenkomst, welke eene verbintenis bevat, waarvan het onderwerp de som of waarde van f 300 te boven gaat, maar om het feit te constateeren van een tekort aan hout en aan geld.

H G H o f 5 Sept. 1907. T. 89, blz. 445. W . 2309.

12. Waar het aangeboden getuigenbewijs de strekking heeft aan te toonen, dat de in een schuldbewijs uitgedrukte oorzaak niet de ware is, moet dit aanbod gepasseerd worden, waar de uitdrukking dier oorzaak in het schuldbewijs het resultaat zou zijn geweest van, vóór of ten tijde van het opmaken daarvan, tusschen partijen gehouden besprekingen.

H G H o f 15 Maart 1900. W . 1919.

13. Door getuigen kan bewezen worden, dat een eisch is gedaan,

waarvan de arbitrale uitspraak niet gewaagt. Daartegen verzet zich niet artikel 1897 B.W., omdat deze uitspraak niet is eene acte van partijen, doch van de arbiters, door dezen opgemaakt buiten mede-werking van partijen.

HGHof 3 Dec. 1903. T. 82, blz. 57. W . 2118.

14. Waar de gestelde feiten, waaromtrent getuigenbewijs is verzocht, niet de strekking hebben om het aanwezen aan te toonen van de onderwerpelijke schuldverbintenissen, maar slechts om de valschheid te bewijzen van de door den geïntimeerde opgegeven bevrijdende daadzaken, staat artikel 1896 B.W. aan de toelaatbaarheid van dit getuigenbewijs niet in den weg.

H G H o f 23 Januari 1906. T. 86, blz. 204. W . 2222.

15. Artikel 1897 B.W. verhindert getuigenbewijs niet ten aanzien van die punten, welke door de acte niet zijn uitgemaakt en waarbij niets tegen of boven haar inhoud wordt gevorderd.

RvJ. Batavia 12 Oct. 1906. W . 2262.

16. De omstandigheid, dat men door moreelen dwang is genoodzaakt tot het aangaan der verbintenissen, geconstateerd in eene notarieele acte, staat, als uit den aard der zaak niet vermeld in de acte, naast den inhoud dier acte en is om die reden voor bewijs door getuigen en vermoedens vatbaar.

HGHof 13 Dec. 1906. T. 87, blz. 476.

17. Artikel 1897 B.W. sluit uit getuigenbewijs van feiten, v/elke in strijd zijn met of strekken tot aanvulling van datgene, tot bewijs waarvan een geschrift is opgemaakt en van hetgeen vóór, ten tijde of na het opmaken van zoodanige acte zou zijn gezegd.

Op dien grond is niet toelaatbaar getuigenbewijs om aan te toonen dat door partijen, omtrent den loop van een weg, nader anders is overeengekomen dan ter zake is vermeld in de eigendomsacte, waarbij het recht van weg is gevestigd.

H G H o f 19 Sept. 1907. T. 89, blz. 455- W . 2315.

18. Waar, opgrond van eene gesustineerde, onder Chineezen bestaande, gewoonte om kieschheidshalve en om de gevoeligheid niet te kwetsen, broeders van elkander geen schriftelijk kwijtingsbewijs vorderen, wan-neer de een van den ander geld ontvangt en dit dadelijk afdraagt, kan er geen sprake van zijn dat zich het geval voordoet, genoemd in artikel 1903 B.W., dat men in de onmogelijkheid is geweest zich

144 Burgerlijk W e t b o e k , V i e r d e Boek ( A r t t . 1895 — 1 9 1 4 ) . een schriftelijk bewijs t e verschaffen en getuigenbewijs hier als e x -c e p t i e zou zijn toegelaten.

H G H o f 29 Nov. 1906. T. 87, biz. 460. W . 2267.

19. D e verklaringen van getuigen, dat de eischer een tweetal huizen heeft g e k o c h t van zekere, buiten het g e d i n g s t a a n d e , personen, d a t zij dit van die personen h e b b e n g e h o o r d en de verklaringen van a n d e r e getuigen, die dien v e r k o o p als hun b e k e n d h e b b e n voorge-steld, zonder o p g a v e van eenigen zegsman, k u n n e n niet g e a c h t w o r d e n t e zijn ontbloot van redenen van w e t e n s c h a p of verklaringen d e a u d i t u, w a a r die verklaringen zijn afgelegd door personen, die j a r e n l a n g den eischer h e b b e n g e k e n d en m e t h e m dezelfde desa h e b b e n bewoond en die derhalve g e a c h t m o g e n w o r d e n m e t die feiten b e k e n d t e k u n n e n zijn en w a n n e e r h u n n e v e r k l a r t n g e n bevestigd w o r d e n door het persoonlijk door hen w a a r g e n o m e n feit, d a t h e t eene h u i s b e w o o n d werd door eischer m e t zijn gezin en h e t a n d e r e d o o r zijne b i n i m o e d a.

H G H o f 17 Maart 1898. W . 1818.

2 0 . Indien in eersten aanleg een gerechtelijke eed is afgelegd ter aanvulling van h e t bewijs, geleverd door de verklaring van één g e tuige, die den r e c h t e r in h o o g e r b e r o e p t blijkt te zijn een o n b e t r o u w -b a a r en ongeloofwaardig persoon, moeten het interlocutoir, waar-bij die eed is opgelegd en h e t d a a r m e d e s a m e n h a n g e n d eindvonnis ver-nietigd w o r d e n .

H G H o f 31 Oct. 1901. T. 79, biz. 64. W. 2005.

2 1 . A r t i k e l 1908 B . W . h o u d t wel is w a a r in het algemeen zekere voorschriften in, welke den rechter, bij de beoordeeling der w a a r d e van getuigenissen, tot leiddraad zullen, strekken, doch laat het overigens geheel aan diens doorzicht over, om, o v e r e e n k o m s t i g de d a a r o m t r e n t d o o r h e m v e r k r e g e n overtuiging, aan de verklaringen van b e ë e d i g d e g e t u i g e n al dan niet dan wel eenige w a a r d e t o e te kennen. D e r e c h t e r overschrijdt zijne bevoegdheid niet door eene g e t u i g e n v e r -klaring, voor zoover zij door a n d e r e getuigenissen w o r d t bevestigd, als geloofwaardig aan te n e m e n en voor een a n d e r deel op g o e d e g r o n d e n als onaannemelijk t e verwerpen.

H G H o f 29 Oct. 1903. '1'. 82, blz. 49. W . 2106.

2 2 . W a a r de o p g a v e n van getuigen onderling niet g e n o e g overeen-s t e m m e n , één der getuigen een vrouw van laag zedelijk gehalte iovereen-s

en de andere geldelijk belang bij de zaak had, is hunne geloof-waardigheid niet boven twijfel verheven.

RvJ. Batavia 18 Oct. 1907. W . 2315.

2 3 . Wijl door adoptie geene verwantschap ontstaat, kan geen wraking worden gegrond op eene familieverhouding, door adoptie ontstaan.

RvJ. Semarang 17 Mei 1899. T . 73. Wz- 49°- W . 1878.

2 4 . Artikel 1913 B.W. laat toe de wraking van getuigen, ingeval de dââr genoemde verwantschap bestaat tusschen een getuige en een der partijen, onverschillig of ook verwantschap bestaat tusschen den getuige en de andere partij.

RvJ. Semarang 17 Mei 1899. T . 73, blz. 490. W . ,1878.

25. De procureur van een der partijen kan niet als getuige worden gehoord, omdat voor hem, als vertegenwoordiger der partij, hetzelfde moet gelden als voor de partij zelve, die evenmin in haar eigen zaak zou kunnen getuigen. Bovendien kan die procureur worden ge-wraakt, omdat hij een rechtstreeksch en zijdelingsch belang bij den afloop van het proces heeft.

Hetzelfde geldt van den associé van dien procureur.

H G H o f 25 April 1901. W . 1983.

2 6 . Onder „bedienden" in artikel 1913 sub 3° B.W. moeten worden verstaan al degenen, die partij als loontrekkenden in zijn dienst heeft.

RvJ. Batavia 3 Augs. 1900. T . 77, blz. 80.

Daaronder vallen evenwel niet die personen, van wie slechts vast-staat, dat zij door partij, in hoedanigheid van administrateur eener suikerfabriek, zijn in dienst genomen.

H G H o f 4 Juli 1901. T . 77, blz. 80. W . 1990.

2 7 . De voorgestelde wraking van een getuige, omdat hij belang zou hebben bij den afloop van het geding, aangezien de uitslag daarvan den getuige schadeplichtig zou kunnen maken jegens den eischer, is ongegrond, nu blijkt dat de getuige van eischer reeds acquit en décharge heeft gekregen.

RvJ. Batavia 27 Maart 1903. W . 2074.

10

146 Burgerlijk Wetboek, Vierde boek (Artt. 1915 —1922).

V i e r d e t i t e l (Artt. 1915—1922).

V e r m o e d e n s .

1. Grossen van acten, als bedoeld in artikel 440 Rv., aan welke

In document Vv"v,Tt î • (pagina 152-158)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN