• No results found

Indien een vennoot zijn medevennoot met middelen heeft bijge- bijge-staan in het bijpassen van diens aandeel in de kosten der maatschap

In document Vv"v,Tt î • (pagina 126-129)

en in het voldoen van schulden, aangegaan ter zake van de maatschap, zonder dat het tusschen de vennooten bestaande contract van maat-schap éen van hen verplichtte voor de maatmaat-schap gelden uit te schieten, daar heeft die vennoot deze betalingen gedaan niet voor en ten behoeve van de maatschap, maar voor en ten behoeve van zijn medevennoot, tegen wien hij ter zake en niet tegen de maatschap,, daardoor een vordering- kreeer.

H G H o f g Dec. 1897. T. 70, blz. 17. W . 1801.

2. Het beding in een maatschap, dat de gefailleerde vennoot, die ophoudt lid der associatie te zijn, zijn recht verliest op zijn aandeel in het kapitaal der maatschap, zoomede in de behaalde winsten, welk aandeel dan ten voordeele der overige vennooten komt, is, als in strijd met artikel 1365 B.W., nietig.

RvJ. Soerabaia 13 Juli 1898. W . 1880.

3. Een maatschap tot exploitatie van eene suikeronderneming moet:

als geëindigd worden beschouwd, als de suikerfabriek door de maat-schap verkocht is. De suikertransacties, gesloten nà den verkoop der fabriek, moeten worden gerekend niet onder de exploitatie te vallen^

doch onder de liquidatie.

H G H o f 4 Augustus 1898. T . 71, blz. 114. W . 1840.

4. Door gemeenschappelijken aankoop van een land en een suiker-fabriek ontstaat alléén medeëigendom, geen obligatoire rechtsband tusschen de medeëigenaren. Door de overeenkomst dat land en die fabriek gemeenschappelijk te exploiteeren en samen de winsten te deelen, ontstaat tusschen hen een maatschap. Door de stilzwijgende overeenkomst, dat een der medeëigenaren het land en de fabriek zal beheeren, komt deze tot zijnen medeëigenaar in de verhouding van lasthebber tot lastgever en is als zoodanig rekenplichtig.

RvJ. Soerabaia 7 Maart 1899. T. 74, blz. 227.

5. Zij, die samen een land koopen, er suikerriet planten en in de daarop staande fabriek daarvan suiker maken, na daartoe een gemeen-schappelijk werkkapitaal te hebben bijeengebracht, moeten geacht worden eene overeenkomst van maatschap te hebben aangegaan, ook al is daarvan geen geschrift opgemaakt. Die zulk een maatschap opzegt in het begin van, of althans kort vóór den planttijd voor het volgend oogstjaar, doet dit ontijdig en is verplicht de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden.

HGHof zo Sept. 1900. T. 76, biz. 241 en T. 81, blz. 366. W . 1947 en 1948.

Bij arr. van 10 Sept. 1903 werd eene beslissing gegeven in het schadeproces.

Het Hof besliste, dat de schadevergoeding, wegens ontijdige op-zepp-ino- der maatschap, zich alleen kan uitstrekken tot het plantjaar, dat bij de opzegging aangevangen of althans kort ophanden was.

T. 81, blz. 371. W . 2100.

6. De vennoot, die • het beheer der maatschap heeft gevoerd, kan door zijn medevennoot niet rauwelijks tot het afleggen van rekening en verantwoording worden aangesproken, maar hem komt alleen toe de algemeene actie tot boedelscheiding, ter gelegenheid waarvan alle tusschen de deelgenooten bestaande geschillen tot regeling kunnen komen.

HGHof 13 Febr. 1902. T. 79. b I z- 89- w- 2°l 6

-Naar aanleiding hiervan:

v. T. d. B. in W . 2018. Met N a s c h r i f t der Red.

7. De medeëigenaar, beheer voerende over het gemeenschappelijk bezeten goed, heeft geen recht op beheerloon.

RvJ. Soerabaia 26 Febr. 1902. W . 2021.

N e g e n d e t i t e l . (Artt. 1653—1665).

R e c h t s p e r s o n e n .

1. De vendukantoren, ook wel vendudepartementen genoemd, zijn, ook na het Reglement in Stblad 1886 n°. 83 jc t o- Stblad 1889 n°s. 190 en 191, op zich zelve staande en met rechtspersoonlijkheid bekleede instellingen gebleven.

HGHof 28 Dec. 1899. T. 74, blz. 31.

Anders RvJ. Soerabaia S April 1905. W . 2183.

I i 6 Burgerlijk Wetboek, Derde boek, (Artt. 1653—1665).

2. Uit de omstandigheid, dat de „Tepekong-klenteng", een chineesche tempel te Tegal, niet is een zedelijk lichaam, als bedoeld in den gea

titel van het 3e boek van het B.W. volgt niet, dat zij geen rechts-persoonlijkheid zou bezitten. Zij is een stichting en bezit als zoodanig rechtspersoonlijkheid.

RvJ. Semarang 22 April 1903. T. 81, blz. 129.

3. Interveniente, van wie blijkt dat zij is opgericht door een aantal personen, die zich tot een, in hare statuten omschreven, doel hebben vereenigd en een lichaam hebben gevormd, dat door den Gouverneur-Generaal als vereeniging is erkend en waaraan op wettige wijze rechtspersoonlijkheid is toegekend, moet worden aangemerkt als eene vereeniging en niet als eene stichting.

RvJ. Soerabaia 25 April 1906. T. 88, blz. 75. W . 2246.

4. G. M. Schuurman. Iets over de zoogenaamde gemeentefondsen in de residentie Oostkust van Sumatra.

W . 2063.

Waarin wordt behandeld de vraag of genoemde fondsen kunnen worden aangemerkt als rechtspersonen.

Naar aanleiding hiervan :

Dr. Mr. H. J. E. Tendeloo. Over het juridisch karakter der Commissiën, belast met het beheer van gemeentefondsen in de resi-dentie Oostkust van Sumatra.

W . 2072.

5. Onder godsdienstig gesticht moet worden verstaan elke instelling, hetzij vereeniging, hetzij stichting, welke beoogt het bijeenbrengen of afgezonderd houden van kapitaal voor een bepaald godsdienstig doel.

Een levering van onroerende goederen aan dergelijk gesticht krachtens eene schenkingsacte, doet den eigendom dier goederen niet overgaan als de in artikel 1680 B.W. gevorderde machtiging ontbreekt

RvJ. Soerabaia 23 Mei 1906. T. 86, blz. 463. W . 2239.

6. Indien, blijkens de statuten, het hoofddoel, waarmede eene chineesche vereeniging is opgericht, is het bijeenbrengen van een fonds ten be-hoeve van de afstammelingen en verdere bloedverwanten van een overledene, kan de bepaling, dat een deel harer revenuen moet worden besteed voor het onderhoud van aschhuizen en voor het verrichten van godsdienstige plechtigheden, die vereeniging niet stempelen tot eene stichting, als bedoeld in artikel 900 B.W.

RvJ. Soerabaia 25 April 1906. T. 88, blz. 75. W . 2246.

7. Ook in het oud-hollandsch recht was de stichting een rechts-persoon. Immers, volgens dat recht, konden zaken geen subject doch alleen object van eigendom zijn. De tot een bepaald en blijvend doel uit een boedel afgezonderde en dus aan de natuurlijke personen ont-trokken zaken moesten derhalve noodwendig aan een fictieve per-soon verbonden zijn.

H G H o f 7 Febr. 1907. T. 88, biz. 286. W . 2277.

8. Onder godsdienstig gesticht moet worden verstaan elke instelling, hetzij vereeniging, hetzij stichting, welke beoogt het bijeenbrengen of afgezonderd houden van kapitaal voor een bepaald godsdienstig doel.

De vereering der afgestorvenen, zij moge dan al tevens een familie-belang zijn, is dermate met de godsdienstige begrippen der Chinee-zen saamgeweven, dat zij daarvan niet is af te scheiden en die ver-eerino- zelfs een hoofdbestanddeel hunner godsdienst uitmaakt, zoodat eene vereeniging, welke ten doel heeft een fonds bijeen te brengen om de kosten dier vereering te bestrijden, moet worden beschouwd als een godsdienstig gesticht.

Overschrijving van onroerende goederen te haren name krachtens schenking, kan den eigendom dier goederen niet op haar doen over-gaan, indien aan hare bestuurders door den G.G. geene macht is verleend de schenking aan te nemen.

H G H o f 17 Oct. 1907- T. 89, biz. 515. W . 2318.

T i e n d e t i t e l (Artt. 1666—1693).

S c h e n k i n g .

1. De verbintenis uit schenking is eene verbintenis om te geven, ook

In document Vv"v,Tt î • (pagina 126-129)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN