• No results found

Artikel 252 B.W. onderscheidt niet tusschen eene meerder of minder verre verwijdering

In document Vv"v,Tt î • (pagina 26-32)

Het is daarom niet noodig, dat de echtgenooten gedurende den in dat artikel bedoelden tijd op verschillende plaatsen hebben gewoond.

RvJ. Batavia 20 Maart 1903. W . 2075.

W e t t i g i n g van natuurlijke kinderen.

1. B. V. Houthuysen. Brieven van wettiging. Verhandeling over de aanvulling van het B.W. door het Koninklijk Besluit in Stblad 1896 ir. 115.

T . 7 1 , blz. 1, 58.

2. D e z e l f d e . Brieven van wettiging en onderstand.

W . 1841.

Erkenning van natuurlijke kinderen.

1- B. V. Houthuysen. Het betwisten eener erkenning als natuurlijk kind.

W. 1815.

2. Mr. I. A. Nederburgh. Erkenning en wettiging. Ned. indisch quasi-internationaal privaatrecht.

T. 82, blz. 189.

3. Dr. Mr. H. J. E. Tendeloo. Erkenning en wettiging in verband met Stblad. 1896 n°*. 108 en 115.

Tijdschr. B. B. XVI, blz. 409.

4. De verklaring afgelegd door de in den echt tredende personen bij gelegenheid der huwelijksvoltrekking, dat zij door het huwelijk gewettigd wenschen te zien een met name aangeduid kind, hetwelk door den bruidegom, buiten echt, bij de bruid is verwekt, kan in den zin der wet niet als eene erkenning gelden.

HGHof 22 September 1898, T. 71, blz. 273. W . 1847.

Het recht van betwisting der erkenning op grond van hare on-waarheid komt alleen toe aan derden, niet aan den erkenner.

Onder die derden behoort het erkende kind zelf.

R vJ - Semarang 3 Feb. 1899. W . 1893.

•_ De aard der erkenning, haar doel, hare gevolgen en de formali-sten, waarmede de wet haar omkleed heeft, toonen aan, dat zij moet worden beschouwd als een titel, welke verbintenissen schept, ten doel

^e bende aan het kind niet slechts een burgerlijken staat te verschaffen, maar ook een wezenlijke aanspraak op ondersteuning van de zijde van den erkenner en op erfrechten.

RvJ. Semarang 3 Febr. 1899. W. 1893.

; De authentieke acte, waarbij de erkenning is geconstateerd, kan

»et herroepen worden en kan slechts worden aangevallen op grond an oorzaken, welke van onvrijen wil van den erkenner of van nietig-heid der acte getuigen.

RvJ. Semarang 3 Febr. 1899. W. 1893.

l' V°o r d e erkenning van buiten huwelijk geboren kinderen wordt geen bewijs van verwekking gevorderd.

H G H o f 2 Nov. i 89 9. T . 73, blz. 414. W. 1901.

9. Vermits de ambtenaar van den burgerlijken stand slechts in bepaalde gevallen bevoegd is verklaard acten door anderen opgemaakt, in zijne

ï6 Burgerlijk W e t b o e k , E e r s t e boek ( 2 5 0 - 2 8 9 ) .

« g i s t e » over te schrijven en deze bevoegdheid niet bestaat ten aanzien van n o t a r i e l l e a c t e , , waarbij eene erkenning plaats vond, levert de overschrijving van dergelijke acte in de geboorteregisters niet op he bewijs d e r g e d a n e e r k e n n i n g en bijgevolg o o k niet een afschrift ervan

(uittreksel uit h e t register). V d n

H G H o f 2 Nov. 1899. T. 73, biz. 414. w . 1901.

1 0 . D e e r k e n n i n g van een natuurlijk kind, w a a r v a n de m o e d e r is eene inlandsche, door den europeeschen vader, welke tegelijk plaats heef m e t de aangifte der geboorte, m o e t steeds p e r s o o n l e k aan den a m b t e n a a r van den B.S. worden g e d a a n .

RvJ. Semarang 4 Sept. 1903. T. 81, biz. 3 S 7.

D ( r t i e n d e t i t e l . (Art. 290— 9 0 — 2 9 7 ) .

V e e r t i e n d e t i t e l . (Art. 2 9 8 - 3 2 9 ) . V a d e r l i j k e m a c h t .

1. O n d e r „ v e r v r e e m d e n " in artikel 309 B W is te

handeling, welke onmiddellijk of middellijk het kapitaal aTntast Mitsdien kan de vader de aan zijn minderjarig kind t o e b e h o o r d e effecten zonder rechterlijke t o e s t e m m i n g niet verpanden, daar verpand „ "

tengevolge kan h e b b e n v e r v r e e m d i n g of a a n t a s t i n g van kapitaal § RvJ. P a d a n g 9 Febr. 1904. W. 2189.

O n d e r h o u d s p l i c h t .

1. D e verplichting van den man om zijne vrouw in h e t door h e m b e w o o n d e huis te ontvangen en h a a r al h e t g e e n n o o d i g is t e verschaffen volgens znn s t a a t en zijn vermogen, lost zich op, indien m e t Zwü de vrouw de echtelijke woning verlaat om elders te gaan wonen

eene geldelijke uitkeering. fa wonen, in

O p de bepaling- van het bedrao- r l W ,,;<-! • 1

•• , r ,ö a£ d l e r U l t k ee n n g kan m e t van invloed

zijn de omstandigheid, d a t de vrouw h;; h A • o e a

j , , , vrouw bij hare m o e d e r inwoont en door deze w o r d t o n d e r h o u d e n .

RvJ. Semarang 14 J u n i 1899. T. 73, blz. 4 9 3.

2 . Indien een g e a l i m e n t e e r d e in staat is, zij het voor een deel in h a a r levensonderhoud te voorzien, bestaan er alleszins t e r m e n in te korten de uitkeering, w a a r t o e de tot alimentatie verplichte partij te voren veroordeeld is. Ook al werd d a a r t o e niet geconcludeerd s t a a t

het den rechter vrij, bij den discretionairen aard der hem ten deze toegekende rechtsmacht, de alimentatieplicht te bepalen op een bedrag, dat hem billijk voorkomt.

RvJ. Batavia 23 Juni 1899. T . 73, blz. 23.

3 . Van den onderhoudsplichtige kan niet worden gevorderd de uit-keering eener geldsom in eens tot betaling van schulden.

RvJ. Batavia 18 Nov. 1903. W . 2113.

4. De wet heeft bij de regeling van den onderhoudsplicht geenerlei rangorde van bloedverwantschap aangenomen. De eischer, wiens vader nog leeft, is dus gerechtigd de actie tot alimentatie in te stellen tegen zijne grootmoeder, maar moet tegelijkertijd die actie instellen tegen zijn vader en zulks, deels op grond van de bewoordingen der wet, deels op grond, dat, waar de alimentatieplicht ook niet ondeelbaar is en de rechter geroepen is om het aandeel in het onderhoud voor elk der bloedverwanten naar zijn vermogen te bepalen, het noodzakelijk is, dat alle de onderhoudsplichtigen in het geding worden geroepen.

Deze regel geldt echter niet, als ten aanzien van de niet in het geding geroepen onderhoudsplichtigen vaststaat, dat deze onvermogend zijn.

RvJ. Batavia 24 Juni 1904. Bekr. H G H o f 12 Oct. 1905. T. 85, b'.z. 480. W . 2142.

5. Het aanbod om het kind, aan hetwelk zij levensonderhoud ver-schuldigd zijn, bij zich in huis te voeden en te onderhouden, ontslaat alléén den vader of de moeder van de verplichting om op eene andere wijze aan de verplichting tot onderhoud van het kind te voldoen, maar de grootmoeder, tot alimentatie aangesproken door een kleinkind, kan zich daardoor niet van die verplichting ontslaan.

RvJ. Batavia 24 Juni 1904. Bekr. H G H o f 12 Oct. 1905 T. 85, blz. 480. W . 2142.

é. De uitdrukking „behoeftig" in artikel 321 B.W. kan niet anders -worden opgevat dan in de beteekenis van niet in staat zijn zichzelf te onderhouden.

RvJ. Batavia 24 Juni 1904. Bekr. H G H o f 12 Oct. 1905. T. 85, blz. 480. W . 2142.

7. Echtscheiding brengt geene verandering in den plicht der ouders tot het onderhouden hunner minderjarige kinderen. Diegene der ge-wezen echtgenooten, aan wien de kinderen zijn toevertrouwd, heeft zijn verhaal voor een evenredig deel der kosten op den ander, onver-schillig of dat verhaal betreft betalingen, gedaan over een reeds afge-loopen tijdvak dan wel in den vervolge te doen.

RvJ. Soerabaia 1 Febr. 1905. YV. 2182.

2

18 Burgerlijk Wetboek, Eerste boek (Artt. 330—418).

V i j f t i e n d e t i t e l . (Artt. 330—418).

Voogdij.

1. Mr. F. D. E. van Ossenbruggen. Over competentie en conflict van wetgevingen in zake voogdij.

ï . 78, blz. 1.

2. Mr. Tobias. Iets over voogdij (der Weeskamers).

T. 79, blz. 441.

3. Door de opneming van den minderjarige in een gesticht van wel-dadigheid, vervalt de voogdij door den rechter opgedragen.

RvJ. Semarang 3 Sept. 1884. W . 2013.

4. Door de opneming van den minderjarige in een gesticht van weldadigheid, wordt de voogdij van den voogd geschorst voor zoolang als de minderjarige zich in het gesticht bevindt of daartoe behoort.

RvJ. Semarang 23 J a n u a r i 1886. W. 2013.

5. Het Opvoedingsgesticht van den heer van der Steur te Mao-elano-moet worden beschouwd als een gesticht in den zin van artikel 365 B.W.

De in dat gesticht opgenomen minderjarigen staan dus van rechts-wege onder zijne voogdij, waaruit volgt, dat de bij de opneming fungeerende voogd, op dien grond, niet als zoodanig kan wordea ontslagen van de voogdij.

RvJ. Padang, zonder dagt. T . 72, blz. 574.

6. Met den regel van artikel 331 B. W., dat in iedere voogdij slechts één voogd is, bedoelt de wetgever de voogdij over de o-ezamenlijke kinderen van den overledene.

De wet verbiedt echter niet absoluut, dat over één of eeni°-en der kinderen door den rechter een voogd wordt benoemd, met name niet, als het natuurlijke erkende kinderen geldt.

Nochtans is het wenschelijk, dat bij de datieve voogdij omtrent natuurlijke kinderen de regel van artikel 331 B . W . zooveel mo°-elijk worde opgevolgd.

RvJ. Semarang 25 Febr. 1898. W . 1848.

7. Indien de voogd in eene in Ned. Indië opengevallen voogdij niet is ingezetene van Ned. Indië, maar van Nederland, daar te lande woont en dus de voogdij onderworpen is aan de daaromtrent in Ne-derland bestaande wet, heeft met die voogdij de betrekkelijke

Wees-kamer geene bemoeienis, daar de oorspronkelijke, haar opgedragen, toeziende voogdij daardoor geacht moet worden van rechtswege te hebben opgehouden en plaats te hebben gemaakt voor de toeziende voogdij volgens de nederlandschc wet.

RvJ. Semarang 8 Sept. 1899. W . 1896.

8. De Raad van Justitie, in wiens rechtsgebied de Weeskamer is o-evestio-d, binnen wier ressort de voogdij is opengevallen, is, behou-dens in de wet genoemde uitzonderingen, in het algemeen de be-voegde rechter om in aangelegenheden, die voogdij betreffende, te beslissen.

RvJ. Padang 17 Dec. I9Q1- T- 78. b l z- l 8 6

-9. Testamentaire benoeming van een voogd door den vader van een kind, aan hetwelk door den G.G. brieven van wettiging zijn ver-leend zonder dat de vader de inlandsche moeder heeft gehuwd, is wettig.

RvJ. Semarang 12 Juli 1902. Bekr. HGHof 2 Oct. 1902. T. 79, blz. 487. Met N a s c h r i f t der Red.

10 De vader die zijne natuurlijke kinderen erkend heeft, oefent over hen ouderlijke macht uit en heeft, als uitvloeisel daarvan, het recht over hen een voogd te benoemen.

H G H o f 29 Nov. 1902. T. 80, blz. n o .

In gelijken zin :

Idem 29 Oct. 1902. W . 2055.

11. De voogd verliest de voogdij niet wanneer de minderjarige in een o-esticht van weldadigheid wordt opgenomen, doch wordt, zoolang de minderjarige zich in dat gesticht bevindt of daartoe behoort, tijdelijk van de uitoefening der voogdij uitgesloten.

Zoodra de minderjarige niet meer tot het gesticht behoort, eindigt de voogdij der regenten van rechtswege en hervat de vroegere voogd zijne functiën.

RvJ. Batavia 30 Dec. 1903- w- 2 I I7

-12. Wanneer door een minderjarige de ondercurateelestelling van zijne moeder-voogdes wordt verzocht, wordt daarmede tevens, ingevolge artikel 379 B.W., hare ontzetting uit de voogdij uitgelokt, waaruit vol°t dat het verzoek strijd doet ontstaan tusschen de belangen der voogdes en den minderjarige, welke strijd, krachtens artikel 370 B.W., het optreden der Weeskamer noodzakelijk maakt.

HGHof 1 Sept. 1904. T . 87, blz. 494.

20 Burgerlijk Wetboek, Eerste boek (Artt. 330—418).

13. Artikel 377 B.W. is limitatief.

„Verschillende in den laatsten tijd veranderde particuliere omstan-d i g h e omstan-d e n " , waaronomstan-der „een waarschijnlijk aanstaanomstan-d vertrek uit

„Nederl. Indië" vallen niet onder de redenen, welke van de voogdij kunnen verschoonen.

RvJ. P a d a n g i l Oct. 1904. W . 2190.

Voogdijbeheer.

14. Niet de Raad van Justitie te Soerabaia, doch alléén die te Semarang

In document Vv"v,Tt î • (pagina 26-32)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN