• No results found

Niet de Raad van Justitie te Soerabaia, doch alléén die te Semarang is bevoegd om de Weeskamer te Semarang te machtigen, om, uit het

In document Vv"v,Tt î • (pagina 32-36)

aan zekere minderjarigen toebehoorend kapitaal, bij de Semarangsche Weeskamer in beheer tengevolge van ontneming van dat beheer aan den te Soerabaia woonachtigen voogd, de voltooiing hunner opvoeding te bekostigen.

RvJ. Soerabaia 17 Sept. 1898. W . 1858.

15. Alleen in geval van meeningsverschil daaromtrent tusschen de Weeskamer en het meerendeel der nabestaanden, is de machtiging van den rechter noodig voor de vaststelling van het bedrag, dat de minder-jarige, indien de voogdij wordt uitgeoefend door een ander dan een der ouders, jaarlijks mag verteren.

De weeskamer stelt dit bedrag vast, zonder daarbij gebonden te zijn door de inkomsten van den minderjarige.

H G H o f 24 November 1898. T. 71, blz. 438.

16. Indien de voogdij niet door vader of moeder wordt gevoerd, geschiedt de vaststelling der som, welke de minderjarigen jaarlijks zullen kunnen verteren, door de Weeskamer.

Bij de vaststelling daarvan is dit college niet gebonden aan het bedrag der inkomsten van de minderjarigen. Zoo noodig, kan een bedrag worden bepaald, dat die inkomsten overtreft.

H G H o f 8 Dec. 1898. W . 1858.

17. De Raad van Justitie kan slechts dan worden geadiëerd omtrent de vaststelling der som, welke de minderjarigen jaarlijks zullen kunnen verteren, indien de Weeskamer zich niet vereenigd heeft met de meening van het meerendeel der, in opvolging van artikel 388 B.W., verschenen nabestaanden.

HGHof 8 Dec. 1898. W . 1858.

18. De vader-voogd, aan wien het beheer over de goederen zijner minderjarige kinderen is ontnomen, is dientengevolge alleen belast met

t

het toezicht op hunne personen, waarom hij met een aan den rechter o-edaan verzoek tot openbaren verkoop van goederen, aan de minder-jarigen toebehoorende, als rakende het beheer, niet-ontvankelijk is.

RvJ, Soerabaia 31 Maart 1899. T . 73, blz. 31. Vf. 1876.

19. Aangezien in artikel 338 B.W. de vordering tot ontneming van het voogdijbeheer is gegeven aan de Weeskamer, is een verzoek van den vooo-d om van het beheer ontheven te worden, niet-ontvankelijk.

RvJ. Batavia 26 April 1899. T . 73, bis. 30. W. 1876.

2 0 . Het voorschrift in de eerste alinea van artikel 352 B.W. behoeft niet te worden opgevolgd, indien het vermogen van den minderjarige door de Weeskamer wordt beheerd of wanneer de minderjarige geen vermogen bezit.

RvJ. Semarang 7 April 1893. W. 2062.

21. Anders :

Idem 8 Nov. 1902. ibid.

2 2 . De bepaling van artikel 352 B.W., dat de voogd (vader of moeder), die verzuimt, vóór het aangaan van een nieuw huwelijk, aan de Weeskamer aan te bieden een behoorlijken staat der goederen, welke het vermogen van den minderjarige uitmaken, geldt ook, wanneer het beheer aan de Weeskamer was opgedragen.

De vooo-d die aldus van rechtswege de voogdij heeft verloren, kan daarin niet worden hersteld.

RvJ. Batavia 24 Mei 1899- T- 73. b l z- 2

9-2 3 . De moeder-voogdes, aan wie het beheer van het vermogen der minderjarigen bereids is ontnomen, verliest de voogdij niet, als zij niet voldoet aan het voorschrift in artikel 352 B.W.

RvJ. Soerabaia 22 April 1905. T. 85, blz 446.

2 4 . Alleen ingeval de voogd in gebreke blijft zekerheid te stellen voor zijn beheer, is de Raad van Justitie bevoegd hem het beheer te ontnemen.

RvJ. Semarang 8 Sept. 1899. W. 1896.

25. Indien de door een voogd, tot zekerheid van zijn beheer, ge-stelde boro-en insolvent zijn geworden en hij in gebreke blijft anderen te stellen, moet, op het daartoe strekkend verzoek van de Weeskamer, het beheer aan den voogd ontnomen en aan de Weeskamer opge-dragen worden.

RvJ. Soerabaia n Oct. 1899. T. 73, blz. 479.

22 Burgerlijk Wetboek, Eerste boek (Artt. 330—418).

2 6 . Wanneer aan den voogd het beheer is ontnomen over het ver-mogen van den minderjarige, moet een verzoek, als bedoeld in artikel 393 B.W., uitgaan van de Weeskamer en niet van den voogd. De Weeskamer heeft zich met dat verzoek te wenden tot den Raad van Justitie, waaronder zij ressorteert.

RvJ. Soerabaia 15 Nov. 189g. T . 74, blz. 42.

27. Aangezien de voogd, aan wien het beheer der goederen van een minderjarige is ontnomen met opdracht daarvan aan de Wees-kamer, alléén belast blijft met het toezicht over de persoon van den minderjarige, is een verzoek van den voogd aan den rechter, om machtiging tot verkoop van aan den minderjarige toebehooren.de goederen, niet ontvankelijk.

RvJ. Batavia 24 Januari 1900. T . 75, blz. 453.

2 8 . De minderjarige, voor wien door zijn voogd een erfenis zuiver is aanvaard, kan, na het bereiken zijner meerderjarigheid, zoolang hij zich nog niet als zuiver erfgenaam heeft gedragen, de nietigverklaring dier aanvaarding vorderen. Na de nietigverklaring keert de minder-jarige terug in den toestand, waarin hij zich vóór de aanvaarding bevond en is hij gerechtigd alsnog de erfenis onder voorrecht van boedelbeschrijving te aanvaarden.

Het gevolg der nietigverklaring is, dat de handelingen van den voogd, welke een zuivere aanvaarding opleveren, nietig zijn.

Rv). Batavia 30 Maart 1900. T . 74, blz. 310. W. 1924.

2 9 . De verplichting van den voogd om jaarlijks aan de Weeskamer summiere rekening en verantwoording af te leggen, geldt ook voor den voogd, wien het beheer is ontnomen, doch die voor den minder-jarige maandelijks gelden voor onderhoud en kleeding ontvangt.

Immers die gelden ontvangt de voogd als zoodanig en mitsdien is hij in die kwaliteit rekenplichtig.

H G H o f 7 Nov. 1901. W . 2001.

3 0 . De rechter, binnen wiens ressort en onder wiens toezicht het vermogen der minderjarigen wordt beheerd, is bevoegd aan den voogd machtiging te verleenen tot onderhandschen verkoop van een aan die minderjarigen toehoorend onroerend goed.

H G H o f 24 Juli 1902. T . 79, blz. 257.

31. Aan geenerlei wettelijke bepalingen kan de Weeskamer het recht ontkenen om vermeerdering der eenmaal gestelde en aangenomen

zekerheid voor het voogdijbeheer te eischen, in andere gevallen dan wanneer de gegoedheid van den minderjarige merkelijk is toegenomen, terwijl, zelfs" al had zij daartoe wèl het recht, het verlies van het beheer voor den voogd niet is verbonden aan het verzuim om aan dien eisch tot vermeerdering gevolg te geven.

H G H o f 20 Nov. 1902. T. 79, biz. 641. W . 2056.

3 2 . Ook o-edurende de minderjarigheid van den pupil kan de Wees-kamer door den voogd worden aangesproken tot nakoming harer verplichtingen als toeziende voogdes en tot schadevergoeding wegens het niet nakomen daarvan.

H G H o f 27 Nov. 1902. T. 80, biz. 83. W . 2057.

33. Ook zonder machtiging van den rechter mag de ouder-voogd, als de inkomsten niet voldoende zijn en de uitgaaf is in het

belang-van het kind een o-edeelte van het kapitaal van den minderjarige aanwenden, behoudens zijne verantwoordelijkheid tegenover den minderjarige.

Na de beheersontneming over het vermogen van den minderjarige, heeft de Weeskamer en niet de ouder-voogd te beoordeelen, of er noodzakelijkheid bestaat om het kapitaal van den minderjarige, in diens belang, aan te wenden.

Kosten voor opvoeding en onderhoud in Europa zijn in het klaar-blijkelijk belang van den minderjarige.

Waar echter het vruchtgenot der ouders in de eerste plaats moet strekken tot opvoeding der kinderen, van wier vermogen de vruchten CTenoten worden, en in casu de inkomsten der minderjarige voldoende waren om al die opvoedingskosten te bestrijden en bovendien tot onderhoud der moeder-voogdes te strekken, was het niet noodzakelijk het kapitaal der minderjarige aan te tasten.

De Weeskamer is daarom verplicht het te veel aan de moeder-vooo-des uit het kapitaal uitgekeerde aan de minderjarige terug te betalen.

RvJ. Soerabaia 14 Dec. 1904- T- 8 6. b I z- I9?

-3 4 . De vader-voogd, aan wien het beheer is ontnomen, is bevoegd om, in overleo- met de Weeskamer, het in contanten aanwezige ver-mogen der minderjarigen, in het belang hunner opvoeding te besteden, zonder daarvoor eene rechterlijke machtiging noodig te hebben.

RvJ. Soerabaia 24 Dec. 1904. T. 85, biz. 293.

24 Burgerlijk Wetboek, Eerste boek (Artt. 330—418).

35. Artikel 388 BAV. schrijft geenszins voor, dat de som, welke jaarlijks door den pupil zal mogen worden verteerd, alleen uit de vruchten van het kapitaal mag worden genomen. Ook het kapitaal zelf mag worden aangesproken, indien het belang van den minder-jarige dit medebrengt, met dien verstande evenwel dat de machtiging van den Raad van Justitie wordt vereischt, wanneer daartoe rechts-handelingen moeten worden verricht, als genoemd in artikel 393 B.W.

Kunnen de gelden voor de opvoeding van den minderjarige uit het kapitaal worden gevonden, zonder dat daarvoor een dier rechts-handelingen wordt vereischt, dan is de tusschenkomst van den rechter niet noodig.

Door het verkenen der machtiging, bedoeld in artikel 393 B.W.

in een geval, waarin die machtiging niet behoeft te worden verleend, overschrijdt de rechter zijn rechtsmacht.

H G H o f 11 April 1907. T . 89, blz. 143. W . 2284.

36. Voor de in artikel 412 B.W. bedoelde schriftelijke erkentenis is geen bepaalde vorm voorgeschreven, terwijl daarvoor evenmin bepaalde vereischten zijn geschied. Als zoodanig moet dus worden aangemerkt elke schriftelijke verklaring, waaruit blijkt, dat zij is af-gegeven om te voldoen aan het bepaalde in genoemd wetsartikel.

RvJ. Batavia n Maart 1898. W. 1817.

Z e s t i e n d e t i t e l (Artt. 419—432.)

Z e v e n t i e n d e t i t e l (Artt. 433—462.) Curateele.

1. De provisioneele bewindvoerder van een onder curateele gestelde

In document Vv"v,Tt î • (pagina 32-36)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN