• No results found

Bij bewaargeving van een geldsom zonder specificatie van muntsoort, behoeft de bewaarnemer ook slechts een gelijk bedrag terug te geven

In document Vv"v,Tt î • (pagina 131-152)

en niet dezelfde geldstukken.

RvJ. Semarang zonder dagt. W . 1849.

T w a a l f d e t i t e l . (Artt. 1740—1753).

D e r t i e n d e t i t e l . (Artt. 1754—1769).

Verbruikleening.

1. De omstandigheid, dat de leener het geld niet in handen heeft o-ehad breno-t noo- niet mede. dat deze het niet in leen heeft ont-vangen immers hij werd daarvan eigenaar op het oogenblik, dat de uitleener het te zijner beschikking stelde, nadat deze met hem was overeengekomen het aan een derde te betalen. De uitleener betaalde dien derde dus als lasthebber van den leener.

RvJ. Batavia 8 Mei 1903. W . 2081.

V e e r t i e n d e t i t e l . (Artt. 1770—1773).

V i j f t i e n d e t i t e l . (Artt. 1774—1791).

Z e s t i e n d e t i t e l . (Artt. 1792—1819).

L a s t g e v i n g en v e r t e g e n w o o r d i g i n g . Mr. W. Boekhoudt. De Z a a k w a a r n e m e r ij.

T. 80, blz. 282. Met Naschrift der Red.

1. Hem die met een hoofdagent eener naamlooze vennootschap, in

120 Burgerlijk Wetboek, Derde boek (Artt. 1792—1819).

diens kwaliteit als zoodanig, eene overeenkomst heeft aangegaan, komt deswege tegen dezen, in die kwaliteit, geene actie toe, maar alléén tegen die vennootschap zelve.

RvJ. Makassar 25 Nov. 1896. W . 1804.

2. Nu niet is ontkend, dat gedaagde den grond occupeerde tijdens de dagvaarding en in confesso is, dat een huisje van een derde, op dien grond staande, door gedaagde van dien derde is overgenomen, is het onverschillig of dat huisje door gedaagde zelven bewoond wordt dan wel door zijn minderjarig kind, te meer daar, indien dit laatste het geval is, dit dan toch geschiedt voor en in naam van den gedaagde.

H G H o f 31 Maart 1898. T. 70, blz. 269. W . 1815.

3. Een lasthebber is steeds verplicht tot het afleggen van rekening-en verantwoording, ook al heeft hij gerekening-en beheer gevoerd.

De vraag of hij beheer heeft gevoerd, kan eerst bij de rekening en verantwoording een onderwerp van debat uitmaken.

RvJ. Makassar 6 April 1898. W . 1865.

4. Indien gesteld wordt overschrijding door een lasthebber van een hem gegeven volmacht, kan wel gevorderd worden schadevergoeding wegens het door den lasthebber niet nakomen van de op hem, krachtens overeenkomst, rustende verbintenis, maar niet schadever-goeding op grond van onrechtmatige daad.

H G H o f 21 April 1898 T. 70, blz. 298. W . 1820.

5. Indien tusschen lastgever en lasthebber bedongen is, dat aan laatstgenoemde een zeker loon 's maands zal worden gegeven, telken maande uit te betalen, kan de lasthebber het hem toekomend loon invorderen, zonder dat hij, voor de ontvankelijkheid van zijn actie, behoeft te stellen, dat rekening en verantwoording was afgelegd en door hem, voor den lastgever, ontvangen gelden, aan dezen zijn af-gedragen.

RvJ. Batavia 17 Juni 1898 T. 71, blz. 235.

6. Ter zake van handelingen door den lasthebber voor den last-gever verricht, moet niet de lasthebber, maar de lastlast-gever in rechte geroepen worden.

RvJ. Padang 8 Sept. 1898. T. 73, blz. 170.

7. Een executeur-testamentair evenmin als een gemachtigde, hoewel daartoe bevoegd, zijn verplicht om voor degenen, die zij vertegen-woordigen, in rechte op te treden.

Indien ter zake van een beweerd onrechtmatig beslag geprocedeerd wordt tot schadevergoeding, welk beslag is gelegd door iemand, in zijne kwaliteiten van executeur-testamentair en van gemachtigde, moet niet de beslaglegger in voormelde kwaliteiten worden gedag-vaard, maar de persoon, wier belangen de beslaglegger in zijne ge-noemde kwaliteiten vertegenwoordigde.

H G H o f s Oct. 1S99. T . 73. b l z- 369- W . 1897.

8. Waar een lasthebber gemachtigd is om zijne lastgevers, terzake van zekere onteigening, in den uitgebreidsten zin des woords te ver-tegenwoordigen tegenover het Gouvernement van Ned. Indië, ten einde hunne belangen waar te nemen, voor te staan en te behartigen, hunne rechten te handhaven en uit te oefenen en hunne verplichtingen na te komen en gestand te doen, daar is die lasthebber, waar, bij ont-eigening ten algemeenen nutte, de onteigende grond moet worden geleverd vrij van alle lasten, dus ook vrij van hypotheek, bevoegd om de op dien grond rustende hypotheek af te lossen.

RvJ. Soerabaia 15 Nov. 1899. W . 1905.

9. Met de algemeene bepaling van het Tarief van Justitiekosten in burgerlijke zaken enz. (Stblad 1851, n°. 27) is in strijd de vordering, dat aan den procureur des eischers zal worden toegewezen als belooning 5 procent van het bedrag, waartoe de gedaagde zal worden veroor-deeld, ook al heeft in de schuldbekentenis, waaruit geageerd wordt, de schuldenaar zich tot betaling daarvan verbonden.

RvJ. Batavia 9 Febr. 1900. T . 74, blz. 171.

10. De woorden, voorkomende in eene, door een aannemer van de leverantie van levensmiddelen voor een garnizoen, voor handelingen, die leverantie betreffende, op een ander verstrekte volmacht: „en verder alles te doen en te verrichten wat noodig zal zijn", machtigen den lasthebber tot het opnemen van gelden ter aanvulling van kasgeld.

Door dergelijk opnemen van gelden wordt de lastgever' aan den geldschieter verbonden, ook indien later mocht blijken, dat het op-nemen dier gelden onnoodig moet worden geacht.

Residentierechter Menado 27 Maart 1900. T. 75, blz. 460.

11. Volgens een rationeele interpretatie van artikel 1807 B.W. wordt de lastgever, door de, in zijn naam, door den lasthebber verrichte handelingen, aan derden verbonden, indien deze handelingen in het algemeen de erenzen der volmacht niet te buiten gaan, zoodat bij de

122 Burgerlijk Wetboek, Derde boek (Artt. 1792—1819).

beantwoording der vraag, of daardoor een rechtsband is ontstaan tusschen den lastgever en derden, buiten beschouwing moet blijven het meer of minder urgente der vraag.

Residentierechter Menado 27 Maart 1900. T. 75, blz. 460.

12. Een gemachtigde is wel bevoegd, maar geenszins verplicht voor zijn lastgever in rechte op te treden, zoodat hij niet tegen zijn wil, voor en namens den lastgever, in rechte kan worden aangesproken.

Verschijnt de gemachtigde, in deze hoedanigheid gedagvaard, in rechte niet, dan moet hij geacht worden voor zijn lasthebber niet in rechte te hebben willen opkomen en moet de tegen hem, in die kwaliteit ingestelde vordering, nu de lastgever zelf niet is gedagvaard, niet-ontvankelijk worden verklaard.

H G H o f 17 Mei 1900. T. 75, blz. 203.

13. Een lastgever is bevoegd een hem toekomend saldo rauwelijks van zijn lasthebber op te vorderen, zonder vooraf tot het afleggen van rekening en verantwoording te procedeeren.

H G H o f 5 Sept. 1901. T. 77, blz. 381. W . 1998.

14. Door het aannemen van een volmacht van den voogd ontstaat tusschen den lasthebber en den pupil een contract van lastgeving, met het gevolg, dat de lasthebber, na het eindigen der voogdij, rechtstreeks rekenplichtig is jegens den gewezen pupil.

H G H o f 9 Juli 1902. T . 81, blz. 163. W . 2090.

15. De actie, gericht tegen den lasthebber is niet-ontvankelijk, indien deze niet voor zijn principaal wenscht op te komen.

RvJ. Makasser 13 Augs. 1902. W . 2047.

16. Eene volmacht in blanco om, namens den debiteuren ten zijnen laste, een hypotheek te vestigen voor zeker bedrag, brengt mede, dat aan die opdracht ten grondslag ligt eene erkenning van de schuld, waarvoor de hypotheek zal verleend worden.

H G H o f 11 Sept. 1902. T. 79, blz. 622. W . 2046.

17. Wanneer verkooper en kooper bij dezelfde acte iemand machtigen, de eerste tot levering, de tweede tot aanneming, dan kan niet worden gezegd, dat zij tezamen last gaven terzake van een gemeenschappelijk belang. Ieder hunner is derhalve bevoegd den door hem gegeven last te herroepen.

Waar de volmacht niet in een onafscheidelijk verband staat met

de koopovereenkomst en de onherroepelijkheid niet is bedongen, kan zij worden ingetrokken.

R. C. uit RvJ. Soerabaia 23 April 1903. W . 2166.

18. Wanneer geen beheerloon is bedongen, mag de lasthebber dit niet in rekening brengen.

H G H o f 11 Juni 1903. T. 81, blz. 65. W . 2085.

19. Een bij de acte van koop en verkoop door den verkooper aan den kooper verleende machtiging om het gekochte ten zijnen name

te doen overschrijven, vervalt door den dood des verkoopers.

RvJ. Batavia 19 Juni 1903- T. 81, blz. 280. W . 2087.

2 0 . De cessionaris, bemachtigde van den cedent, die namens dezen, met zichzelf in privé eene overeenkomst sluit tot verlenging voor 25 jaar van hem gecedeerde huurrechten, zonder zijn lastgever daarin te kennen, maakt van zijn volmacht gebruik in strijd met haren aard, de usance, de billijkheid en de goede trouw.

RvJ. Batavia 27 Nov. 1903. W . 2110.

21. Als blijkens de dagvaarding de door appellant aan geïntimeerde gegeven opdracht luidde om aan een derde de gelden te verstrekken, welke deze mocht aanvragen, ligt daaraan ten grondslag de veron-derstelling, dat die derde wist dat hij, die hem het geld verstrekte, dit deed namens zijn lastgever. En is verder gesteld, dat die derde voor de ontvangst dier gelden eene quitantie heeft afgegeven, waarin is aangeduid, dat hij die gelden niet van hem, welke ze verstrekte, heeft ontvangen in privé, maar van dezen, als handelende namens zijn lastgever, zijn daarmede feiten gesteld, welke volkomen aan het begrip van lastgeving beantwoorden.

HGHof 7 Januari 1904. T. 82. blz. 154. W . 2118.

22. Degeen, die volmacht heeft tot hypotheek-verleening, moet ge-acht worden tevens gemge-achtigd te zijn al datgene in de hypotheek-acte te doen opnemen wat noodig is om aan die hypotheek-acte haar volledig effect te verzekeren.

H G H o f 4 Febr. 1904. T. 82, blz. 262. W . 2121.

2 3 . De lasthebber, een schuldvordering van zijn lastgever gedeel-telijk kwijtscheldende, brengt aan den laatste schade toe en is daar-voor aansprakelijk, als de kwijtschelding blijkt geschied te zijn niet in overeenstemming met de tusschen hen gesloten overeenkomst van lastgeving.

H G H o f 24 Maart 1904. T. 82, blz. 392. W . 2130.

124 Burgerlijk Wetboek, Derde boek (Artt. 1792— 1819).

2 4 . De lasthebber, accepten van zijn lastgever disconteerende tegen 14%, terwijl hij dit elders had kunnen doen tegen 67=, moet de daardoor teweeggebrachte schade vergoeden.

H G H o f 24 Maart 1904. T. 82, blz. 392. W . 2130.

25. Het contract van lastgeving, zonder meer, schept slechts een rechtsband tusschen lastgever en lasthebber, waaraan derden geen rechten kunnen ontkenen, in dien zin, dat zij den lasthebber niet kunnen dwingen den lastgever in rechte te vertegenwoordigen.

H G H o f 9 Juni 1904. T. 83, blz. 48. W . 2139.

2 6 . Een volmacht in het uitsluitend, althans overwegend belang van den lastgever, is, niettegenstaande daarmede strijdige bedingen, steeds voor herroeping vatbaar.

In het geval dat een volmacht wordt verstrekt als onderdeel eener overeenkomst en als middel om de nakoming van de verplichtingen van den lastgever jegens den lasthebber te waarborgen, geldt de regel, dat overeenkomsten slechts door wederzijdsch goedvinden van partijen kunnen eindigen. Het beding van onherroepelijkheid der lastgeving is in zulk een geval gerechtvaardigd en toelaatbaar.

H G H o f 8 Sept. 1904. T. 83, blz. 363. W . 2151.

27. Hij, die gesteld heeft voor een ander te hebben gehandeld krachtens volmacht, kan zich niet meer beroepen op n e g o t i o r u m g e s t i o en evenmin worden toegelaten door getuigen te bewijzen monde-ling te zijn gemachtigd, omdat hij daarmede in strijd komt met zichzelf.

H G H o f 9 Maart 1905. T. 84, blz. 486. W . 2188.

28. Wanneer in een volmacht aan den lasthebber door eene handels-vennootschap de bevoegdheid is gegeven voor die handels-vennootschap op te komen, kan aan de omstandigheid, dat de volmacht ook inhoudt de bevoegdheid tot het opzeggen van overeenkomsten en verbinte-nissen, de lasthebber niet het recht ontleenen om eene verbintenis te niet te doen, welke niet was aangegaan ten behoeve der ven-nootschap, maar door de vennooten was aangegaan individueel met den lasthebber, nog vóór het ontstaan der vennootschap.

H G H o f 28 Febr. 1907. T. 89, blz. 100. W . 2279.

2 9 . De aanstelling door gedaagde van iemand tot agent, zonder meer, bevat geene generale procuratie voor alle zaken noch eene speciale procuratie om, voor en ten name van gedaagde, het litigieuse koopcontract te sluiten.

RvJ. Batavia 12 April 1907. W . 2287.

3 0 . Waar bewezen is, dat spoedige levering c o n d i t i o s i n e q u a n o n van de bestelling is en bij de uitvoering der bestelling niet alléén geen spoed is betracht, maar deze integendeel lang op zich heeft laten wachten, ging de lasthebber door het bestelde, zonder uitdrukkelijke machtiging van zijn lastgever, zeven maanden na de bestelling nog in ontvangst te nemen, zijn last te buiten en is de lastgever niet ver-plicht hem zijne voorschotten en onkosten te vergoeden.

Residentiereohter Medan 22 Juni 1907. W . 2300.

31. De lasthebber handelt vaak in eigen naam, daar het niet steeds noodio- is, dat de lastgever genoemd wordt of de lasthebber de kwa-liteit, waarin hij optreedt, bekend maakt.

Residentierechter Medan. 22 Juni 1907. W . 2300.

32. De erfgenaam van den lasthebber blijft voor het den lastgever aankomend saldo aansprakelijk, zoolang het niet door den lastgever

is overgenomen.

H G H o f s Sept. 1907. T . 89, bl. 445- w- 2

3°9-33. Bij herroeping der verstrekte volmacht door den lastgever, kan de lasthebber geen aanspraak maken op het nog niet verdiende loon.

De bereidverklaring van den lastgever om aan den lasthebber zes weken salaris uit te betalen kan, als zijnde eene onverplichte libe-raliteit, niet tot gevolg hebben, dat aan den lasthebber zijne niet-ont-vankelïjke vordering voor een deel, nl. tot het bedrag van zes weken salaris, kan worden toegewezen.

Residentierechter Medan 7 Sept. 1907. W . 2311.

34. Waar eischer zijne diensten, bestaande in het voor gedaagde voeren van het technisch, administratief en finantieel beheer van eene landbouwonderneming, aan gedaagde heeft verhuurd voor loon, moet de overeenkomst om haren aard worden beschouwd als lastgeving om loon, niet als huur van diensten.

Residentierechter Medan 7 Sept. 1907. W . 2311.

Z e v e n t i e n d e t i t e l (Artt. 1820—1850).

Borgtocht.

1. Mr. F. D. E. van Ossenbruggen. Artikel 1824. B.W.

W .

1939-2. De schuldeischer, die den borg wil aanspreken, is niet gehouden vooraf den hoofdschuldenaar om betaling te vragen.

Burgerlijk Wetboek, Derde boek (Artt. 1820—1850), In het vragen van voldoening aan den borg ligt i m p i i ci t e opge-sloten, dat de hoofdschuldenaar niet heeft betaald. Dit behoeft niet uitdrukkelijk gesteld te worden.

Beweert de borg, dat de hoofdschuldenaar reeds heeft betaald, dan rust daarvan de bewijslast op hem.

H G H o f 30 Dec. 1897. W . 1803.

3. Borgen van den pachter worden niet van hunne contractueele verplichtingen ontslagen door het feit, dat de Regeering harerzijds van de overeenkomst afwijkt, behoudens hun recht tot het vragen van ontbinding met schadevergoeding.

Pachtcontracten, door de Regeering met anderen voor hetzelfde ressort aangegaan, kunnen niet van invloed zijn op de verplichtingen der borgen, bij het oorspronkelijke pachtcontract betrokken.

H G H o f 28 Sept. 1899. T. 73, biz. 336.

4. Indien de crediteur aan sommige erfgenamen van den hoofdde-biteur de schuld kwijtscheldt, wordt de borg niet verder bevrijd dan het aandeel dier erven in de schuld bedraagt.

RvJ. Semarang 15 Mei 1901. W . 1983.

5. De crediteur, die beslag legt op de nalatenschap van den debiteur, daarna dit beslag opheft, de gearresteerde goederen door de erven van den debiteur en ten hunnen name laat ver-koopen, terwijl de opbrengst wordt besteed om hem zelf en de andere crediteuren van den erflater pondspondsgewijze te betalen, belet daardoor den borg om, na betaling, te treden in de rechten van hem, crediteur, zoodat, ingevolge artikel 1848 B.W., de borg ont-slagen is.

RvJ. Semarang 15 Mei 1901. W . 1983.

6. Hij, die op zich neemt de verbintenis van een ander, zoo deze dit niet zelf doet, voor hem te voldoen, gaat eene overeenkomst van borgtocht aan. In den aard dezer overeenkomst wordt geene wijziging gebracht door het beding, dat, tot bewijs van de nalatigheid of de tekortkomingen van den hoofdschuldenaar, de eenvoudige verzekering of mededeeling der tegenpartij voldoende zal zijn. Dit beding is echter, op grond van artikel 1822 B.W., van onwaarde.

H G H o f 24 Juli 1902. T. 79. blz. 258. W . 2041.

7. De borg, die, ingevolge artikel 14 van Stblad 1854, no. 75, wegens faillissement van den pachter, is belast met het beheer van

het perceel Amboina der pacht van gedestilleerd, handelt niet als lasthebber van den pachter, zoodat deze door zijne handelingen niet o-ebonden is. Deze borg behoeft dus bij zijne verantwoording slechts te bewijzen, dat hij voor het drijven der pacht gekocht, — niet dat hij ook betaald heeft, daar niet de pachter, maar de borg tot betaling van het gekochte gehouden is.

Hij heeft geen recht op loon voor zijn beheer.

De dranken, door den borg-beheerder uit den faillieten boedel des pachters overgenomen, behoeven niet als ontvangposten in de rekening en verantwoording te worden opgebracht.

H G H o f 24 Sept. 1902. T. 79, biz. 523.

8. De boro- is niet gebonden door erkenningen van de erven des schuldenaars.

RvJ. Batavia 18 Sept. 1903. W . 2099.

9. Vermits meerdere borgen voor denzelfden schuldenaar en dezelfde schuld reeds uit kracht der wet hoofdelijk zijn verbonden, kan de vermelding in de acte van borgtocht, dat zij zich solidair aansprakelijk stellen, niets anders beteekenen dan hoofdelijk met den schuldenaar.

In dat geval missen zij dus het voorrecht van schuldsplitsing.

RvJ. Makasser 10 Augs. 1904. W . 2151.

10. De wet vordert niet, dat de hoofdschuldenaar vooraf in gebreke, wordt gesteld, vóórdat de borg kan worden aangesproken.

RvJ. Makasser 27 Sept. 1905. W . 2208.

A c h t t i e n d e t i t e l . (Artt. 1851 — 1864.)

VIERDE BOEK.

E e r s t e t i t e l . (Artt. 1865—1866).

Bewijs in het a l g e m e e n .

1. Mr. A. van Gennep. Tegenbewijs in civilibus.

T. 75, blz. 59.

Mr. A. A. van Oven. Over Mr. A. van Gennep's „Tegenbewijs in civilibus."

Ibid, blz. 417.

Mr. A. van Gennep. Het „tegenbewijs in civilibus" volgens Mr. A.

A. van Oven.

T. 76, blz. 169.

128 Burgerlijk Wetboek, Vierde boek (Artt. 1865 —1866).

Mr. A. A. van Oven. Nog eens bewijs en tegenbewijs.

Ibid. blz. 295.

2. Indien een gedaagde ontkent meerderjarig te zijn, rust op hem de bewijslast zijner beweerde minderjarigheid.

RvJ. Batavia 29 Oct. 1897. W . 1810.

3. Indien een huwelijk is gesloten, moet aangenomen worden, dat aan de daartoe vooraf te voldoene vereischten is voldaan, zoodat degene, die beweert, dat een der voorwaarden voor de wettigheid van het huwelijk ontbreekt, daarvan het bewijs heeft te leveren.

RvJ. Batavia [8 Febr. 1899. T. 72, blz. 235.

4. Indien de feiten, gesteld om te betoogen dat onroerende goederen niet vatbaar zijn voor verdeeling in natura, ontkend zijn, moeten deze feiten door wettige bewijsmiddelen worden gestaafd.

Voor eene ambtshalve oplegging van bewijs door getuigen of deskundigen bestaan geen termen.

H G H o f 23 Febr. 1899. T. 72, blz. 155. W . 1864.

5. De kooper, die beweert dat tusschen hem en den verkooper is overeengekomen betaling der koopsom in payementen, moet dit beding bewijzen.

RvJ. Semarang 19 April 1899. T . 72, blz. 469.

6. Aangezien bij de wet niet is voorgeschreven de wijze, waarop de rechter tot de kennis van een rechtsgeldige gewoonte behoort te komen, bezit hij zeer zeker de bevoegdheid haar toe te passen volgens de bij hem bestaande eigen wetenschap.

RvJ. Batavia 28 Juli 1899. T. 73, blz. 164. W . 1887.

7. Indien bij overeenkomst is bepaald, dat de contractant ter eenre ten zijnen huize, vóór een bepaalden datum, bepaalde goederen aan den contractant ter andere zal leveren, onder verbeurte van eene schadeloosstelling voor het enkele feit, dat de contractant ter eenre niet tijdig aan zijne contractueele verplichting voldoet, daar behoeft de contractant ter andere van de wanpraestatie geen verder bewijs te leveren, indien door eene sommatie vaststaat, dat na verloop van ,den dag voor de levering vastgesteld, de levering niet heeft plaats gehad en die sommatie gevolgd is door een dagvaarding en een sommatie van den contractant ter eenre aan dien ter andere, om alsnog een gedeelte van de goederen, welke hij had moeten leveren, .in ontvangst te nemen.

H G H o f 17 Augs. 1899. T. 73, blz. 266. W . 1895.

8. Het bewijs, dat een trambestuurder door zijn meester om ge-gronde redenen, vóór het verstrijken van den diensttermijn, uit den dienst ontslagen is, rust op den meester. .

RvJ. Batavia 13 Oct. 1899. T. 73, H z- 558.

9. Indien o-evorderd wordt scheiding en deeling van in onverdeelden eigendom bezeten onroerend goed en de tegenpartij dit positum niet tegenspreekt, zoodat het eigendomsrecht vaststaat, is het onnoodig dat het bewijs geleverd worde van de wijze, waarop die eigendom werd verkregen.

H G H o f 19 Oct. 1899. T. 73. b l z- 393- W . 1896.

10. Indien een eischer rauwelijks vordert de vernietiging van zekere, bij authentieke acten, te zijnen laste, geconstateerde verbintenissen op grond, dat hij ze niet in persoon heeft aangegaan en tot het aangaan daarvan ook niet de bij die acten geconstateerde volmacht heeft verleend, welk laatste feit door gedaagde wordt ontkend, terwijl het eerste tusschen partijen vaststaat, rust niet op den eischer het bewijs van het gestelde negatieve feit, dat hij die volmacht n i e t , doch op den gedaagde die van het positieve feit, dat eischer ze wèl heeft verleend.

H G H o f 6 Sept. içoo. T. 77, blz. 44. W . 1945.

In gelijken zin: RvJ. Batavia 2 Maart 1900. T. 77, blz. 51. Bekr. HGHof 6 Dec. 1900. Ibid.

11. Ter beantwoording van de vraag, welke feiten eene partij te bewijzen heeft, komt het niet aan op hetgeen door haar is gesteld, maar uitsluitend op de feiten, welke zij noodwendig heeft aan te voeren voor de gegrondheid van haren eisch of van hare verdediging.

H G H o f 6 Sept. içoo. T. 77, blz. 44. W . 1945.

12. Een bewijsaanbod door alle middelen rechtens is niet op de wet g-egrond.

o o

H G H o f 8 Nov. 1900. W . 1952.

13. Die een borg aanspreekt, kan in het algemeen volstaan met te bewijzen het tot stand komen van de verbintenis van den hoofd-schuldenaar en den borg, zoomede het in gebreke zijn van eerstge-noemde, zonder dat hij gehouden is bewijs bij te brengen voor het bovendien negatieve feit, dat de hoofdschuld nog niet is gekweten en

13. Die een borg aanspreekt, kan in het algemeen volstaan met te bewijzen het tot stand komen van de verbintenis van den hoofd-schuldenaar en den borg, zoomede het in gebreke zijn van eerstge-noemde, zonder dat hij gehouden is bewijs bij te brengen voor het bovendien negatieve feit, dat de hoofdschuld nog niet is gekweten en

In document Vv"v,Tt î • (pagina 131-152)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN