• No results found

Vierde hoofdstuck Vant oordeel

In document Zedekunst dat is wellevenskunste (pagina 148-152)

1. Nade berading, niet voor, ghaat het oordeel, zalt oprecht zyn. Dit is een willighe toestemming of verwerping vande dinghen die byde reden vertoont ende byde berading overweghen zyn. Want zo lang de reden ende de beradinghe noch onledigh zyn, rust het oordeel, maar als die twee rusten, komt het oordeel int werck ende stemt toe 'tgheen hem waarschynlyck dunckt te wezen, verwerpende het jeghendeel.

2. Alle zulx doet het vrywilligh, want het onmoghelyck is datmen iemands oordeel zoude dwinghen. Dit maghmen de wille doen, maar gheenssins het oordeel. Een tyran zal moghen een redelyck mensche door dreyghementen des doods dwinghen metten monde te belyden dat hy een zwyn is, maar gheen macht, dwang of vrees magh iemanden dwinghen zulx te oordelen of te houden.

27 nieuwe Stoycienen Calvinisten; zie W.W. I 154c

3. Zo en maghmen oock met gheweld niemands onrecht oordeel benemen, maar wel met ware bewyzing. Deze krachtigher bemerckt zynde dan de grond daar op het quade ende eerste oordeel bestaat, beghint dat zelve eerste oordeel te wancken, verdacht te worden ende moet ten laatsten ghantselyck ruymen voort oprechte oordeel. Dat werdt dan anghenomen door kracht van des waarheyds redenen.

4. Maar alst ghebuert dat iemands redenen krachtigh ghenoegh zyn om ons eerste oordeel te doen verwerpen, zo vallet noch dickmaal dat wy die redenen niet krachtigh ghenoegh en vinden om d'ander meyninghen, ons daar met voor ghehouden, toe te stemmen. Daar werdt het eerste oordeel wel verworpen, maar gheen ander inde plaatse gheboren.

5. Hier komtmen in twyfele, zonder datmen van zodanighen zake dan noch een oordeel heeft. Dit heetmen eyghentlyck onpartydigh of zonder voor oordeel te wezen. Hoewel men oock niet heel zonder reden oock onpartydigh noemt luyden die nu van een zake al een oordeel hebben, maar dat zo los, dat zy bereyt zyn zulck huer oordeel te gheven om een beter.

6. Maar dit is by niemand dan die huer eyghen oordeel verdacht hebben ende niet al te vast en betrouwen, door dien zy weten dat zy dickmalen ghemeynt hebben dat zy van eenighe zaken een warachtigh oordeel hadden, 'twelck zy daar na bevonden hebben valsch te wezen.

7. Zulx is zelden by jonghe, vierighe luyden, overmids hare onverzochtheyd. Maar de verzochte verstaan dat zy nu zo wel moghen dolen, als zy voormaals ghedoolt hebben ghehadt. Deze hebben huer oordeel verdacht.

8. Maar d'andere betrouwen huer onverzocht verstand, want zy en konnen noch niet mercken dat de waarschynlyckheyd zeer menigh-vuldigh ende de waarheyd zelve eenvuldigh is. Maar dit verstaan de verzochte, wetende dat het al gheen ghoud en is datter blinckt (na 'tspreeck-woord), ende dat het al gheen waarheyd en is dat zulx schynt.

9. Zo komet dat deze omzichtigh ende langzaam zyn int oordelen ende oock niet haast en worden bedroghen. Maar donverzochten oordelen onbedachtelyck ende haast ende laten zich oock haast bedrieghen.

de sententie of 'tghevoelen in allen ghelyck is het ding datter wordt gheoordeelt. Want zulck oordeel bestaat op waarheyd. Zo is het oordeel eens ghoeden ghoudsmits van een ghouden of koperen verghulden penning. 't Ghoud oordeelt hy voor ghoud ende 'tkoper voor koper, zoot is. In beyden stuent zyn oordeel op waarheyd.

11. Daar teghen zal een ander door den bleycken schyn vant ware ghoud dat voor koper ende den koperen penning vermids de versche verghulding voor ghoud oordelen ende dit valschelyck of qualyck. Want niet op waarheyd, maar op loghen bestaat zyn oordeel, in beyden onghelyck wezende 'tghoud of koper.

12. Zo ist dan een valsch oordeel daart ghevoelen in allen onghelyck is het ding daar af men oordeelt. Dit is by vele menschen in vele ende wichtighe zaken, daarmen 'tghoede voor quaad, het quade voor ghoed of het minder ghoed beter dan het beste, oock het minder quaad argher dan 'tquaadste oordeelt te wezen.

13. Lichter komt hy an een warachtigh oordeel die noch gheen, dan die nu al een valsch oordeel heeft van een zake; maar niet zo licht en vallet een valsch oordeel, datmen langhe bezeten ende met ghoeddunckenheyd omhelst heeft ghehadt, te verlaten om een warachtigh oordeel te anvaten. Daarom vintmen gheen zorghlycker werck op aarden dan lichtvaardelyck erghens af te oordelen.

14. Want men magh niet verderflyckers vinden voor den mensche dan een valsch oordeel, welx nature is het quade ghoed ende 'tghoede quaad te achten. Ghemerckt hy, zo langhe zulck valsch oordeel in hem is, noodzakelyck vlieden moet van alle dat hem ghoed is, ende daar teghen moet begheren 'tghene hem quaad is.

15. Dit mercktmen licht an d'onwyze kindsheyd. Die oordeelt ghoed voor haar te wezen dat zy niet na huer ouderen rade, maar na haar eyghen wille magh leven, ende houdt daar teghen voor quaad datmen haar niet en laat leven na haar eyghen, maar na huer ouders Rade. Wat maghmen nu verderflyckers vinden voor de jueghet dan willekens leven? Wat vintmen oock heylzamers voor de zelve dan te leven na der ouderen Raad?

16. Laat ons dit voeghen opten bejaarden luyden. Vintmen oock al vele bejaarde menschen in dit oordeel verstandigher dan die kinderen? Elck onderzoecke hier zyn oordeel, hy zal bevinden dat hyt beter houdt voor hem te wezen dat alle dinghen mochten

ghe-schieden na zynen dan na Godes wille. Wat anders is oorzake van alder menschen droefheyd? Ist niet om dat het gheen zy willen niet, ende om 'tgheen God wil immers gheschiet?

17. Zo verkiest meest elck blindelyck metten kinderen 'tghene hem quaad is ende verwerpt het ghene hem ghoed is. God is immers wel zo vele wyzer dan wy bejaarde mannen zyn, als wy wyzer zyn dan onze jonghe kinderen. Noch oordeelen wy beter te zyn voor ons, dat wy na onze onwyze wille dan naden wyzen Raad Godes leven. 18. Zo langhe zulck valsch oordeel in ons staat, moeten wy zulx oock begheren, willen ende doen in allen daar ons gheen macht en ghebreeckt. Houden wyt oock niet voor quaad dat Gods ende niet onze wille gheschiet, waarom zyn wy droevigh als God ons teghen onzen wille doet worden arm, zieck of veracht?

19.19Zo zyn ende blyven wy dan meest al kinderen met grawe hoofden, jonck

van verstand, maar oud van daghen tot onzen verderven. Ende dit alleen door ons vermetel, valsch ende verkeert oordeel, achtende 'tquade ghoed ende 'tghoede quaad te wezen.

20. Recht anders ist met een oprecht oordeel. Dat oordeelt den quaden mensche zelf, daart inne is, voor onwys ende midsdien voor quaad, als vol ydelheyd, dats quaad zynde door zyn onwys ende ydel begheren. Zo kant oock licht uyt de wonderlycke wercken Godes zyn wysheyd mercken ende uyt zyn langmoedigh verdraghen van des menschen quaadheyd, ja int ghoedigh handelen metten doodschuldighen, Godes ghoedheyd.

21. Deze, kennende zyn onwyze blindheyd ende de ghevaarlyckheyd int vermetel oordeelen gheleghen zynde, wacht zich angstelyck van iet onbekents toe te stemmen ende te oordelen. Zo en begheert hy oock niet dan Gode meer ende meer

onderdanigh te worden, 'twelck hy voor ghoed toestemt ende zeker is dat niemand in dat oordeel en magh dolen. Oock mede niet in dat oordeel, dat Godes wysheyd alleen best weet wat hem ghoed is ende dat zyn ghoedheyd dat ghaarne gheeft.

22. In dit oordeel berustende en verkiest noch en begheert hy niet altoos, dat hy niet inder waarheyd weet ghoed te wezen. Oock houdt hyt al voor ghoed dat hem opkomt. Want hy weet dat God alle

datter gheschiet zelf bestiert ende nadien hy dan weet dat hem alles opkomt van Gode, zo oordeelt hyt alles voor ghoed, ja voort alderbeste. Daarom is deze dan oock nemmermeer droevigh. Wie magh droevigh wezen om dat hem niet dan dat ghoed is, ja 't alderbeste gheschiet of opkomt? Zo zeer vele is an een oprecht oordeel gheleghen.

23. Want zo des menschen oordeel is, zodanigh is zyn begheerte, zyn wille, zyn werck, wandel, ghewoonte, ja de ghantse mensche zelve. Ist oordeel ghoed, zo wordt of is de mensche ghoed; is dat quaad, hy wordt of is quaad.

24. Nu dient alle oordeel tot gheen ander eynde dan om dat wy het ghene dat quaad is gheoordeelt laten, 'tghene ghoed is gheoordeelt doen ende door dickmaal 'tghoed of dueghde te doen, ghoed ende dueghdlyck worden zouden.

25. Om tot een ghoed oordeel te gheraken zyn voorderlyck tyd, verzochtheyd, ware kennisse van zaken met zorghvuldighe omzichticheyd. Maar die int oordelen haast, die spoedet zich ten berouwe waart; die zonder verzochtheyd waant te weten, blyft stadigh in onwetenheyd, ende die blindelyck oordeelt, moet noodlyck dolen door zulcke zyne stoute roeckelozicheyd.

Vyfde hoofdstuck

In document Zedekunst dat is wellevenskunste (pagina 148-152)