• No results found

Vande nederste krachten der zielen ghenaamt herts-tochten of stoornissen

In document Zedekunst dat is wellevenskunste (pagina 47-51)

1.11Ick hebbe ghezeyd vander zielen overste krachten, nu kome ick aan de nederste. Die hebben gheen of luttel ghemeenschap mette verstandelyckheyd ofte redene, maar meest metten lichame. Dezer zyn (zo voor II. H. gheroert is) tweereleye, als een begheerlycke ende een afkeerlycke.

2.2Deze twe brenghen vier andere voort, namentlyck hoop ende vrueghde, die

uyte begheerlycke, met vreze ende droefheyd, die uyte afkeerlycke krachten spruyten. Van alle welcke mette ghene die noch daar uyt voortkomen, hier na oock ghezeyt zal werden, niet spitsvondelyck voor den gheleerden, die zulx in ander talen weten te halen, maar eenvuldelyck voor d'ongheleerden, die daar af in onze moeders tale niet veel en hebben.

3. Aant wel verstaan van welcke nederste krachten der zielen met allen vele is gheleghen. Want het zyn ghereedtschappen of wercktuyghen die, wel ghebruyckt zynde, tot dueghden, tot vrueghden ende tot zaligheyd, maar mesbruyckt wezende, tot zonden, tot trueren ende tot onzaligheyd dienen voor huere ghebruyckers ofte mesbruyckers.

1 Die hebben ... redene vgl. Cic. Tusc. Disp. IV 10: (Pythagorae et Platonis) qui animum in duas partes dividunt, alteram rationis participem [faciunt], alteram expertem.

1 zo voor gheroert is zie Hoofdst. 2 §5 (blz. 14).

2 die daar af ... hebben in Erasmus' Enchiridion militis Christiani komt een hoofdstuk voor ‘De varietate adfectuum’ (Opp. V col. 13-16). Over de Nederlandsche 16de eeuwsche vertalingen van hetEnchiridion zie W. de Vreese, De Ned. vertalingen van Des. Erasmus in Het Boek, XXIV (1936-37), blz. 81 vlg.

4.§4Inde voorghemelde overste krachten der zielen, die verstandelyck zyn, heeft plaatze, als in een vlacke ende klare borne des ghemoeds, die stille gherustigheyd, maar in deze nederste ende onredelycke krachten der zielen ruyschen die stormen ende razen die baren der verstoorlyckheyden, stadelyck in deze zee vloeyende ende ebbende met begheerlyckheyd ende afkeerlyckheyd.

5.5Alzo en zyn deze verstoringhen niet dan beweghinghen des ghemoeds, te

weten onredelyck, wanneer zy teghen, maar redelyck als zy met die menschelycke natuyre zyn. Huer winden of anporrelycke oorzaken komen voort (als uyt Aeölus hol) uyt het oordeel des ghemoeds.

6. Want zo waar ghewaant of gheweten werd dat eenigh ding moghelyck om worden ghoed zy, daar moetmen zulx begheren, op hopen ende int verkryghen vandien verblyden. Zo mede moetmen van zulck ghewaant of gheweten quaad afkeren, daar voor vrezen ende int hebben van dien bedroeven.

7. Voor ghoed oordeelt men alle wat eerlyck, nut of lustigh is, maar quaad achtmen 'tgheen schandelyck, schadelyck of verdrietigh is. Maar tis niet al waar of loghen, dat zulx schynt. Hier op heeft de verstandelycke kracht het oghe. Maar de redene, van 't een opt ander huppelende, onderzoeckt ende overweeght elck int zyne, anmerckt het een teghen 't ander ende spuert int vlytigh onderzoecken, wat ghoed is, wat quaad is, wat beter, wat argher is ende wat 't alderbeste of alderarchste is.

8.8Dit werck van reden noemtmen beradinghe, daar van hier na op zich zelf ghehandelt zal werden. Uyt deze beradinghe verschynt terstond inden ghemoede een lust tot het behaghelycke gheweten of ghewaande ghoed ende schoonheyd, of een afschrick vant quade ende lelyckheyd, datmen zulx waant of weet te wezen.

9.9Maar als het oghe des verstandelyken krachts volhardet int

an-§4 Vgl. Cic.Tusc. Disp. IV 10: in (parte) participe rationis ponunt tranquillitatem, id est placidam quietamque constantiam; in illa altera motus turbidos, cum irae, tum cupiditatis, contrarios inimicosque rationi.

5 Alzo ... des ghemoeds vgl. Cic. Tusc. Disp. III 24: nam omnis perturbatio est animi motus. 8 daar van er staat: daar dan; hier na zie II 3 (blz. 113).

9 hertsroeringhen in 1562 spreekt Coornhert nog van ‘affecten’, zie Van hooft ende hert-sorghe (W.W. III *L VIIIv; ongefoliëerd).

schouwen op zulcke verbeelde behaghelycke ghoedheyd ende schoonheyd, of meshaghelycke quaadheyd ende leelyckheyd, zo werden daar gheboren uyt de lust die begheerlyckheyd, of uyt die afschrick die afkeerlyckheyd, wezende elck vele krachtigher hertsroeringhen of verstooringhen dan de voors. luste of afschrick, ende dit noch alles voor ende al eer daar by des redelyckheyds oghe oordeel is ghegheven tusschen ghoed ende beter, of quaad ende argher.

10.1010Daar na als dit oordeel is gheghaan, zo komt daar uyt voort de wille. Deze is een besloten voornemen om zulck gheoordeelt ghoed te verwerven, of om 'tgheoordeelde quaad te ontvlieden; dit is inde menschen een ghebiedende Koninginne. Die verzamelt dan oock flux alle der zielen krachten ende stelt die elck int zyne te wercke, omme 'tghewilde ghoed te bekomen ende het niet ghewilde quaad te ontkomen. Van welcke wille hier na oock zal werden ghezeyt.

11.11Nadien nu de voors. vier hertstochten inden menschen spruyten uyt het oordeel (zo ghezeyt is), twelck magh wezen recht oordelende voor ghoed dat ghoed is, voor quaad dat quaad is, oock valsch oordelende voor ghoed dat quaad is, ende voor quaad dat ghoed is, zo moet noodlyck volghen dat elck der voors. vier

hertstochten zodanich oock moet wezen, als het oordeel is daar uyt zy voortkomen, te weeten: oprecht ende ghoed, of valsch ende quaad, ende mitsdien gheen der zelver uyt zich zelve noch ghoed is noch quaad, maar middelbaar.

12. Zo en is dan oock het vervruechden of bedroeven, noch het hopen of vrezen van eyghender aart noch dueghde noch zonde, maar zodanigh als die dinghen zyn daar door men vrolyck of droevigh is ende daar op of teghen men hoopt of vreest.

10 dit is inde menschen een ghebiedende Koninginne vgl. Franck, Morie Encomion (1534), Bl. 97b: ‘In des Menschen Seel ist der Will anstatt eines Künigs’. - Uitvoerig heeft Coornhert geschreven over den wil als ‘Meester, Heere ende ghebiedende Koningh’ van de ziel inOf de Siele dan of de Wille zondight, Ondersoeck (W.W. I 148-149v) enVan des Menschen Natuerlijcke vleesch Wondersproock (W.W. I 139-147).

10 hier na zie II 1 (blz. 98). 11 zo ghezeyt is zie §5.

13. Zyn de dinghen die ons verblyden of daar onze hope op ooght inder waarheyd ghoed, de blydschappe ende hope moeten mede ghoed zyn. Want doort hoopen opt ghoede benaarstight ende verkrychtmen 'tghoede, ende doort hebben van 'tghoede is men ghoed. Het moet den mensche immers ghoed zyn dat hem ghoeder of beter maackt.

14. Nu merckt yeghelyck mede licht dat int jeghendeel de blydschappe ende hope quaad moeten zyn die veroorzaackt worden uyt het verkryghen van een ghewaant ghoed, twelck den mensche quaad is ende quaad maackt, of doort hopen op 'tquade datmen ghoed waant, daar door men 'tquade benaarstight.

15. Niet anders hevet zich oock mette droefheyd ende vreze: droeftmen om, of vreestmen voor tghene waarlyck quaad is, men moet de droefheyd ende vreze te recht ghoed noemen voor den mensche, want zy doen hem 'tquade ontworden ende daar af vlieden, twelck ghoed is.

16. Maar is men droevigh om, of vreestmen voor tghene dat den mensche ghoed is (uyt een valsche wane), zo blyftmen ledigh vant ghoede, dat vlietmen, ende houden zulcke droefheyd ende vreze den mensche in zyne quaadheyd. Wat machmen arghers bedencken voor den mensche? Zo moeten dan oock zulcke valsche droefheyd ende vreze quaad wezen.

17. Wte voors. begheerlycke ende afkeerlycke krachten der zielen komen dan, vermits die vermenghinghe ofte bykomste vant oordeel, weder het recht of valsch is, inden ghemoede voort vrueghde ende hope, droefheyd ende vreze.

18.1818Vrueghde is een begheerlycke hertsroeringhe, uyt waan of weten gheboren vant hebben van eenigh teghenwoordigh ghoed of vant ontghaan van eenigh quaad dat teghenwoordigh was. Van blydschappe, die wat ondescheyds heeft vande vreughde, zal na ghezeyt worden.

19. Maar hope is een begheerlycke hertstochte uyt kennisse (tzy dan waan of weten) van eenigh toekomende ghoed datmen ghaarne zoude hebben, of van 't ontghaan van eenigh toekomende quaad.

18 Vrueghde ... ghoed vgl. Cic. Tusc. Disp. III 24: ... voluptas gestiens, id est praeter modum elata laetitia, opinione praesentis magni alicuius boni.

20.§20.Hier teghen is droefheyd een afkeerlyke hertsroering, ghesproten uyt kennisse datmen eenigh quaad jeghenwoordelyck heeft, of datmen eenigh ghoed datmen heeft, verliest ende quyt werd.

21. Nopende de vreze, die is een afkeerlycke hertstochte uyt kennisse van eenigh anstaande quaad datmen ducht te zullen komen, of van eenigh anstaande ghoed datmen ducht te zullen achter blyven.

22.22Het ghoede ende 'tquade hier verhaalt, begrypen in zich eerlycke, nutte ende lustighe, oock schandelycke, schadelycke ende truerighe zaken, zo gezeyt is. D'eerste verblyden hueren hebbere ende hopenden, maar de laatste bedroeven den ghenen dieze hebben of daar voor vrezen.

23. Wt welcke vier fonteynen vlieten vele beexkens, elck na zynre aart, als minne, liefde, jonste, vriendschap, barmherticheyd, medoghentheyd, oock hate, vyantschap, twist, nydt, afghonst, wanhope; insghelyx anxte, verschrickinghe, zorchvuldigheyd, traacheyd, met meer andere derghelycke, zomen hier na breder zien zal moghen.

In document Zedekunst dat is wellevenskunste (pagina 47-51)