• No results found

Achtste hoofdstuck Vande begheerte

In document Zedekunst dat is wellevenskunste (pagina 72-76)

1. Des menschen begheerte is een verstandele krachte des ghemoeds, na jaghende 'tverkryghen van eenigh ghewaant ghoed. Niet dat alle begheerte, als alle liefde, verstandigh is, maar dat alle begheerte zoude moghen verstandigh zyn. Want voort worden vande begheerte heeft de mensch vermoghen om te verstaan de dinghen die daar verschynen voor de verstandele kracht der zielen, doort onderzoecken ende anmercken van huer aart ende wezen. Behalven dat, zo en magh niemand iet begheren, zonder eerst te wanen dat het begheerde ding begheerlyck ende voor den begheerder ghoed zy. Zonder zulcke ghewaande kennisse en magh gheen ding begheert worden.

2. De begheerte streckt, zo wel als de liefde, op 'tgheen dat ghoed is of schynt. Want al wat ghoed is (daar op de liefde alleen ziet), dat schynt oock ghoed nader waarheyd in onverdorven oghen. Maar ten is niet al ghoed wat den onwyzen ghoed, als oock niet al quaad dat den qualyck ziende quaad te wezen schynt.

3. Ghelyck nu de liefd niet dan dat ghoed is en lieft, zo en begheert oock de begheerte niet dan dat ghoed is. Maar liefde weet, begheerte waant wat ghoed is. Onmoghelyck ist dat iemand zoude begheren 'tgheen hy weet quaad voor zich te wezen. Zo ist mede onmoghelyck dat iemand zoude begheren 'tgheen hy niet en waant ghoed voor zich te zyn.

4.4Zo heeft dan de begheerte 't oghe op dinghen waar af in haar is (niet ghene of zekere, maar) twyfelyke kennisse, te weten een vermoeden ofte wane, maar niet een weten. Waan maghmen oock hebben van 'tghene warachtigh is, te weten dat is zoot schynt, ende dan ooght waan op waarheyd, maar buyten haar weten. Doch valt zulx meest anders, daarom is alle waan onzeker. Maar het weten weet altyd waarheyd, dat is het ding zo als het schynt. Ende hierom is alle weten zeker.

5. Begheerte magh dan door waan te recht gheleedet ende oock verleyt worden. Ist gheen zy najaaght waarheyd, dat is zo alst schynt, te weten ghoed, zo werd zy te recht, maar ist anders, te weten quaad, zy werd qualyck gheleedt.

6. Des niet te min, of schoon deze begheerte, volghende de waankennisse haar moeder, die waarheyd voor hadde, zo is nochtans deze begheerte in zulck navolghen vande waarheyd (haar onbekent) onzeker, niet min dan de waan zelve is, die nemmermeer zeker en magh wezen.

7. Ten magh oock nemmermeer recht zyn datmen zonder noodlyke drang den waan navolghe ende iet uyt waan beghere of besta. Immers ist altyd onrecht datmen waan volghe in zaken daarmen zeker hoort te wezen. Want wanen bedrieght meest.

8. Men neme dat iemand ghaat opten rechten wegh, die hy niet en kent, maar waant de rechte te wezen. Ghaat hy volhardelyck voort, zy zal hem ontwyfelyck leeden ter begheerder steden. Maar onmoghelyck ist voor zulcken waner zeker te zyn dat hy den rechten wegh inne ghaat, voor ende al eer hy zich bevint ter begheerder plaatsen ghekomen te wezen.

4 waarheyd dat is het ding zo als het schynt vgl. Augustinus, Soliloquia II 5: Si igitur aliquid inde falsum est quod aliter videtur atque est, inde verum quod ita ut est videtur (P.L. 32, 887). -Verscheidene aanhalingen uit Augustinus over de waarheid vindt men in CoornhertsW.W. I 40b(vóór de Hert-spiegelGodlijcker Schrifturen).

9. Alzo mede en magh zulck ghangher niet zekerlyck weten, zo hy op een onwegh waar die hy voor de wegh anziet, dat hy een onwegh bewandert, voor dat hy ondervint dat zy hem af leedt ende ververdet vande stede daar hy begheert te wezen, maar het ondervinden van zulck zyn recht ghaan of dolen doet hem ontwyfelyck weten dat het een de rechte wegh is ende d'ander een onwegh.

10. Welcke waarheyds kennisse in zulcken weter dan oock zodanighen kracht zouden hebben, dat hem, willende anderwerven ter zelver steden ghaan,

onmoghelyck zoude zyn den bekenden wegh te laten ende den bekenden onwegh inne te ghane, want niemand met opzet willigh en doolt, ghemerckt elck weet dat hem het dolen quaad is, zo en magh oock 'tbekende quaad by niemand vrywillighlyck begheert werden.

11. Wt het ghene ghezeyt is magh nu licht ghemerckt worden dat het navolghen der begheerten altyd onzeker ende zorghelyck is. Want de begheerten strecken door een onzekere kennisse tot onzekere dinghen. Zo ist dan zekerder datmen voort begheren zie wat ghoed is, dan datmen beghere eenigh ghewaant ghoed dat quaad magh zyn.

12.§§12-16Hier inne vergrypt zich jammerlyck het meerdeel der menschen. Int begheren van onbekende dinghen dooltmen ghemeenlyck, maar int niet begheren op twyfel en doolt men nemmermeer. Ten is gheen kleyne wysheyd zyn onwysheyd, maar groot verstand zyn onverstand wel te kennen. Dit baart oock een zekere veyligheyd.

13. Want die daar verstaat dat hy 'tghene hem voorkomt niet en verstaat, die wacht zich dat hy het doen van 't onbekende niet en bestaat; dit voorhoedt ghewisselyck voor alle quaad, niet alleen den wyzen, maar oock den onwyzen, zulcke huere onwysheyd kennende.

14. Ghemerckt deze wyze onwyzen niet onbekents ende mits dien niet schadelyx en begheren, daar door zy oock voor alle schaden behoedzamelyck worden bewaart. Voort blinde begheren bewaart henluyden die kennisse vande ghevaarlyckheyd, gheleghen int begheren vant ghene quaad is onder ghoedheyds schyne. Dit is het momaanzicht van 'tghene quaad is, in welx anschouwen alle bekoringhe bestaat.

§§12-16 Coornhert geeft hier een omschrijving van zijn zinspreuk: ‘Weet of rust’. Vgl.W.W. I 13a

: ‘Vierdy dan altijd van yet te doen uyt waan, ende doedy niet dan uyt weten, soo mooghdy nemmermeer dolen, veel min qualijck doen. O hoe saligh is de mensch die in allenweet of rust!’

15. Hier behoeftmen, om niet bedroghen te werden, een zeker of gheen oordeel. Wie zekerlyck ghoed schynende quaad voor quaad kan oordelen, die magh zo luttel met lusten bekoort werden om 'tbekende quaad met opzet te doene, als iemand, des viers hetten te recht kennende, lust magh kryghen zyn hand inde vlammen te steken om die daar inne te verkoelen.

16. Maar wie noch niet zekerlyck en weet of het gheen hem voorkomt hem quaad is of ghoed, ende hy uyt vreze voor dolen hem wacht voor ghoed te oordelen tghene hy weet hem onbekent te wezen, deze en magh oock niet licht ghebracht worden tot het blindeling begheren van dinghen die hy weet hem onbekent te wezen. Dit is een wel d'alderzekerste voet om niet te doolen voor alle onwyze menschen, haar onwysheyd kennende. Want zo doende werden alle quade begheerten veylichlyck voorhoed.

17. Al heel anders ist metten ghenen die uyt een vermetele rokeloosheyd toestemmen alle 'tgheen henluyden inder ghedachten verbeeldinghe ghoed schynt. Want deze, na 'tghegheven oordeel dat zulx ghoed is, middel ziende om daar toe te gheraken, noodzakelyck 'tzelve (al waart henluyden oock ghants verderflyck) begheren ende dan voorts na alle vermoghen desselfs verkryghen bearbeyden moeten.

18. Zo bejaaght meest elck blindelyck zyn zelfs bederven op een valsche hope van zaligheyds verwerven. Deze hope verdwynt, het verderven komt. Is dan niet vele ant oordeel gheleghen? Want zo 't oordeel is, zo zyn de begheerten, zo de begheerten zyn, zo is der menschen wandel ende leven. Ist oordeel valsch ende quaad, de begheerten zyn valsch ende quaad, ende volghens dien de wandel ende 'tleven. Magh hy ghoed zyn of worden die meest het quade begheert ende hanteert? 19. Ende of dan noch zulck lichtvaardigh oordeel by gheluck al ghoed ware, zo en zyn de begheerten daar uyt voortkomende noch niet eyghentlyck ghoed te noemen. Want zy en zyn niet bestendigh, als niet uyt het zeker weten, maar uyt een onzekere waan voortkomende, daarom zy oock door een ander waan moghen weghghenomen werden.

20. Dit is zo niet mette liefde. Want deze komt voort niet uyt waan, maar uyt waarheyd. Daarom en magh deze liefde oock

gheens-sins uyt ghedreven worden door de begheerten. Want deze nemen huer oorsprong ende kracht uyt de waan. Wat vermagh d'onzekere waan teghen die ghewisse waarheyd? Niet altoos, want deze is ghestadigh ende altyd haar zelve ghelyck. Daar teghen is de waan, oock zyn de begheerten, hare dochteren, zo onstadigh ende hen zelven dickmaal zo ghants onghelyck, dat de waan ende begheerten van ghisteren veeltyds de waan ende begheerten vanden morghen verdryven.

In document Zedekunst dat is wellevenskunste (pagina 72-76)