• No results found

Derde hoofdstuck Vande berading

In document Zedekunst dat is wellevenskunste (pagina 143-148)

1. De beradinghe, daar af ick nu wil handelen, is het naaste eynde daar toe zich is streckende het werck vande redene int onderzoecken wat ghoed ende waarachtigh is of quaad ende valsch, omme te komen tot kennisse, welcke van zodanighe dinghen ghedaan of ghelaten behoren te worden.

2. Deze beradinghe toont, als in een weeghschale, wat meest of minste weeght, want in beyde schalen ghewichte ghevoelende, hellet zy by ghebuerten over weder zyden, tot dat het tongsken, stille staande ende dat recht op, beyde die ghewichten van ghelycker, ofte hellende, van onghelycker zwaarheyd te wezen betoont, oock mede welck het lichtste of zwaarste zy, oock hoe vele die ghewichten in zwaarheyd verschillen.

3. Ghelyck nu zulck overweghen in ghelycke schalen met langzame opmercking het rechte middel is tot die ware kennisse, welck van twe ghewichten het zwaarste is ende hoe vele zy schelen, alzo is mede die

andachtighe ende langzame beradinghe, zonder voor oordeel ende partydicheyd, het rechte middel tot ware kennisse van ghoed of quaad, beter of alderbest, quader of alder archste.

4. Die beweghende ofte anporrende oorzake van alle beradinghe is twyfelachticheyd, dat is kennisse van dat de mensche niet en weet vande

voorvallende zaken welck van allen is ghoed of quaad, beter of argher, alderbest of alderarchste.

5. Daar uyte komet dat verstandighe menschen zich meer beraden dan onverstandighe luyden. Want hoe de mensche verstandigher is, hoe hy zyn onverstandicheyd groter kent, maar hoe onverstandigher, hoe verstandigher in zyne eyghen oghen. Die dan in alle voorvallende zaken meest wanen te weten, die twyfelen minst ende beraden zich oock minst.

6. Maar de verstandighe menschen kennen hare onwetenheyd meest, twyfelen meest ende beraden meest. Dit doen zy des noch te meer, om dat die verstandighe meer dan d'onverstandighe voorzien konnen die menighvuldighe ghevaarlyckheyden. 7. De verstandighe menschen beraden zich dan oock (zo ghezeyt is) meest ende ernstlyxt. Dit maackt d'onverstandighen meest veyligh, oock in hare meeste ghevaarlyckheyden, want zy die minst mercken. Zy verderven dan oock meest daar inne door heurluyder onberadicheyd, die dickmaal zottelyck het pericule ofte ghevaar beminnen ende daar inne oock verghaan. Daar int jeghendeel die verstandighe, de ghevaarlyckheyden meest ziende, meest twyfelen, zich meest beraden ende minst vallen in schaden.

8. Het eynde daar toe alle berading gheschiet, is om in allen dinghen 'tghoede te verkiezen ende 'tquade te vlieden. Zo zoude oock iemand, die kuere tusschen twee zilveren bekers hebbende, de zelve in schalen weghen teghen elckanderen om te weten welck de zwaarste ende beste zy, ten eynde hy de beste mochte verkiezen.

9. Dus heeft alle beradinghe den voorghang voor alle verkiezing ende werck inden vroeden. Dit valt ghemeenlyck anders by den onwyzen luyden. Het brengt hen oock dick in lyden, na 'tspreeckwoord houdende:

Dat eerst ghedaan en na bedacht heeft menigh mensch in druck gebracht.

10. Maar of dan noch al eenighe willen schynen te ghebruyckenberaad voor daad, zo gheschiet dat noch al ghemeenlyck qualyck, te weten met een partydigh oordeel (dats met onghelycke schalen) of niet andachtelyck, of haastelyck ende daart meest al an hangt onverstandelyck.

11. Met een valsche schale maghmen niet recht weghen, noch ware kennisse van 'tzwaarste of lichtste bekomen. Zo en magh zich oock iemand zo luttel recht beraden met een partydigh ghemoed als met valsche schalen recht weghen.

12. Zeker even zo weynigh als iemand, ziende door een rode of blauwe brille (nu al verwe in zich hebbende), te recht magh oordeelen vande verwen, ghemerckt oock witte, groene, ghele of andere verwen door dien gheverwden brille ghezien zynde, voor zulcken ziender rood of blaeu zullen schynen te wezen, zo weynigh magh iemand nu al in een waan of meyning van eenighe zaken staande, te recht daar af oordelen.

13. Maar laat iemand noch al een onpartydigh ghemoed, een oprechte schale, of een klare brille zonder alle verwe ghebruycken, wat zalt hem moghen baten tot een oprechte beradinghe, indien hy niet andachtelyck en merckt opten

eyghenschappe ende aard der dinghen, die de redene int doorlopen der zelve hem is verthoonende ende voor oghen stellende? Niet altoos.

14. Nu en magh dit overweghen ende anmercken oock gheenssins ter loop gheschieden, zonderlinghen als de zaken niet zeer onghelyck en zyn ende elckanderen wat na by schynen te komen.

15. Want die te zeer haastende oordeelen wilde welck van beyden het zwaarste is, dewyle de tonghe vande schalen noch niet stille en staat, maar noch over weder zyden is hellende, en zoude voorwaar gheen ware kennisse voor zyn oordeel moghen hebben, welck van beyden het zwaarste waar, immers gheenssins hoe vele 't een zwaarder is dan 't ander.

16. Daar men dit niet en heeft, daar en heeftmen gheen kennisse vande zaken daar van men zich beradet, zonder welcke alle beradinghe doch zo qualyck oprecht magh wezen, als de beradinghe eens blinden, welck vande verscheyden weghen voor hem legghende de rechte wegh is om te komen ter begheerder plaatsen.

17.17Zo behoeftmen dan noodzakelyck int wel beraden ende overweghen deze vier zaken, te weten: onpartydicheyd, andachticheyd, langzaamheyd ende wysheyd of kennisse van zaken. Want wel beraden is een eyghen aard vande wysheyd. Langzaamheyd zegghe ick int beraden, maar niet int volbrenghen van 'tghene besloten is. Want hier is de langzaamheyd zo schadelyck, als zy nut is inde beradinghe.

18. Hier zal moghelyck iemand vraghen, hoe zich int beraden zal draghen de ghene die in zich niet en bevint een onpartydigh ghemoed of ghelycke schalen, tot wel overweghen noodlyck zynde, ende die niet en kan die partydicheyd verwerpen in zo korten tyd hem maar om te beraden toeghelaten zynde.

19. Dezen waar nut zich zelf te stellen in de plaatse van zyn partije ende zyn zelfs meyninghe te achten oft zynre partijen meyninghe ware, om alzo met alder ernst te onderzoecken wat hy dan zoude weten te mercken dat daar ware teghen zyn zelfs ende voor zyns partijen ghevoelen.

20. Ick ben twyfelens vry, zo hy zulx dede, dat hy meerder kennisse ende klaarder oordeel in zodanighen zake zal vernemen dan hy te voren hadde. Maar dit valt zelden. Elck is meest een jonstigh rechter in zyn eyghen zake, ende zo bedrieght meest elck zich zelf door zyn partydigh beraden.

21. Het is inden mensche de wille die zich beraadslaaght. Dit doet zy, als haar voorvalt eenige twyfele. Dan (ist haar de moeyten waardigh) beroept zy als

ghebiedende vrouwe alle de verstandele krachten der zielen ten rade. Daar stelt zy voor haren twyfele, vraaght om by stemmen elx ghoed duncken ende hoort elck zo langhe alst haar ghelieft. Hier inne ghehoorzamen haar alle d'andere. Valt haar daar en tusschen wat anders voor, zy laat de zake onvoleynt varen ende werpt wat anders op na haar believen, zo voor is verhaalt.

22.22Maar nemmermeer en beraad zy haar van zaken die verleden

17 Langzaamheyd ... beradinghe vgl. Aristot. Eth. Nicom. VI. 9. 2: In consultando autem multum temporis consumitur; aiuntque id de quo consultaveris celeriter agendum esse, at lente consultandum.

22 Maar ... onmoghelyck zyn vgl. Aristot. Eth. Nicom. VI. 2. 6: Nam neque de re praeterita deliberat quisquam, sed de futura et ea quae fieri potest. - VI. I. 6: Iam vero nemo de iis consultat, quae aliter evenire non possunt. - VI. 5. 3: Consultat autem iis re rebus nemo, quae aliter sese habere, quaeque ab ipso agi non possunt....et de iis, quae necessario sunt, consultari non potest.

zyn, die noodzakelyck zyn, noch die onmoghelyck zyn. Beraad zich oock iemand of hy 'tghene hy nu al heeft ghedaan, wil doen dan niet? Of hy noch eens van ouderdom wil sterven dan niet? Of hy een steenrootse wil worden dan niet? Niemand, want elck weet dat hy 'tghedaan niet onghedaan magh doen worden, dat hy noodzakelyck moet sterven ende dat hem onmoghelyck is een steenrootse te worden. Maar alle beradinghen gheschieden van toekomende, van willighe ende van moghelycke zaken.

23.§23Daar en valt oock gheen berading inden eynden daar toe, maar wel inden middelen daar door men eenigh werck zal doen. Gheen ghoed Artst of

Medecynmeester en beradet zich of hy den krancken ghenezen wil dan niet, gheen ghoed Rechter of hy oprecht Vonnisse wyzen wil dan niet, noch gheen ghoed timmerman of hy een vast huys wil timmeren dan niet. Want zulx te doen is elck dezer opzet ende eynde. Maar elck der zelver beraad zich, hoe ende door wat middelen hy best den krancken ghenezen, een oprecht vonnis wyzen ende een vaste huyzing timmeren zal.

24. De dinghen daar van men zich beradet zyn alghemeyn, als: of alle loghen in allen tyden, plaatsen ende zaken, dan of eenighe loghen in zommighe tyden, plaatsen ende zaken zonde is dan niet. Men beradet zich oock van zaken die zich zelf alleen of die niet zich zelf alleen anghaan, als die in beradinghe staat van zyn eyghen zalicheyd of vanden welvaren des ghemeynen besten, zynre maghen, vrunden, ghebueren, medeborghers ende vreemden.

25. Daar inne ende in elck der zelver werdt overwoghen wat nut of schadelyck, eerlyck of schandelyck, lustigh of pynlyck zoude vallen; oock mede wat meerder of minder nut of schade, eere of schande, lust of pyne zoude moghen toe brenghen.

26.26Doch en valt in gheen zodanigher, oock in gheene andere zaken,

§23 Vgl. Aristot.Eth. Nicom. III. 3. 11: Consultamus autem non de finibus, sed de iis quae ad fines pertinent; neque enim aut medicus an sanaturus sit consultat, aut orator an persuasurus, aut politicus an bonis legibus civitatem constiturus, nec reliqui denique artifices de fine deliberant: sed omnes, proposito sibi certo aliquo fine, quem-admodum et quibus rebus possint eum assequi, cogitant.

hoedanigh die zouden moghen wezen, eenighe beradinghe met rechten ernst (zo voor is ghezeyt), als de zaken zyn zo onmoghelyck om gheschieden of zo

noodzakelyck, dat zy niet anders dan zy ghevallen en moghen ghebueren.

27.27Waar uyt noch al mede blyckt naacktelyck ende vastelyck dat alle beradinghe, ja oock ghoed opzet vande zonde te laten, de dueghde te benaarstighen ende wel te leven, wech werdt ghenomen uyten menschen door de Leere der nieuwe Stoycienen, houdende dat God door zyne eeuwighe predestinatie alle dinghen die daar gheschieden, niet altoos uytghenomen, zelve werckt ende doet door den menschen als wezende zyne instrumenten of ghereedschappen, die van zelfs niet en doen, maar ghedaan worden, ende met huer doen of niet doen niet altoos en moghen voorderen noch hinderen tot huere zalicheyd of vordernisse, maar dat zulx alleen is hanghende anden onveranderlycken noodketting der verkiezinghen Godes, annemende den eenen ende verwerpende den ander, zonder eenigh anschouw te nemen op eenigh menschen doen of laten.

Vierde hoofdstuck

In document Zedekunst dat is wellevenskunste (pagina 143-148)