• No results found

8 De lijst van domeinen

8.3 Vergelijking met andere lijsten

Elk voorstel voor een lijst van capabilities moet worden verantwoord volgens de procedure van paragraaf 6.4. We doen dit hier in het kort door confrontatie met andere lijsten uit de

literatuur. Zo kan worden toegelicht waarom bepaalde capabilities wel of niet op onze lijst voorkomen.

Laat ons eerst de bovenstaande 13 domeinen vergelijken met de selectie van ‘Quality of Life’-domeinen die men vindt in de 22 zeer diverse indexen die door Hagerty en collega’s (2001) werden geanalyseerd. Hier komen een aantal domeinen voor die niet in de capability- benadering thuishoren. Sommige daarvan behoren tot economische hulpbronnen zoals

inkomen, de industriële productie per capita, of de stand van wetenschap en techniek. Andere bestaan uit subjectieve indicatoren (tevredenheid of geluk). Wij hebben in hoofdstuk 7 uiteengezet waarom we deze niet opnemen, waarbij we onverlet laten dat het subjectieve welbevinden dat samenhangt met scores op bepaalde capabilities zeker kan worden opgenomen in een onderzoek dat primair op capabilities is gericht. Een derde type in het overzicht van de 22 indexen heeft betrekking op verdelingsgrootheden van kansen en middelen, zoals maatstaven voor armoede, ongelijkheid en sociale mobiliteit. Dergelijke domeinen zijn meestal bedoeld om uitspraken te doen over de kwaliteit van leven in een (nationale) samenleving als geheel. Ze zijn minder op hun plaats in een index voor de kwaliteit van leven op individueel niveau. Zoals wij in hoofdstuk 3 hebben betoogd, zijn er goede argumenten om verdelingsmaatstaven niet op te nemen als bestanddelen van

individuele levenskwaliteit.

In het overzicht van Hagerty is de SCP leefsituatie-index ook opgenomen. Deze index is ten dele verenigbaar met een capability-benadering. Wij hebben de SCP-index apart besproken in Appendix B en stellen de mogelijkheden om de index te hervormen volgens een capability- benadering daarin ook aan de orde. Hier stippen we de volgende punten van verschil aan in aansluiting op wat hierover in Appendix B is gezegd. Zo wordt in onze lijst van domeinen geen onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten recreatieve activiteiten en

mogelijkheden, in tegenstelling tot de selectie door het SCP. Wij ontkennen niet dat het belangrijk kan zijn om deze uit elkaar te houden voor beleidsdoeleinden, maar we denken dat de SCP-dimensies vrijetijdsactiviteiten, sportbeoefening en vakantie te onderscheiden zijn als dimensies van het domein van de recreatie, terwijl sociale participatie een dimensie is binnen ons domein van sociale relaties. Daarnaast zijn wij van mening dat domeinen die het SCP eerder als middelen beschouwt voor een goede leefsituatie dan als bestanddeel van de leefsituatie zelf (met name arbeid) toch capabilities zijn die direct aan de levenskwaliteit bijdragen. Iets dergelijks geldt voor gezondheid, die in de SCP-index vooral figureert als afwezigheid van fysieke belemmeringen. Gezondheid en arbeid komen voor op onze lijst omdat wij menen dat de mogelijkheden tot het functioneren in deze domeinen niet uitsluitend een instrumentele maar ook een intrinsieke waarde hebben, waarbij we bovendien

onderscheid zouden willen maken tussen fysieke en mentale aspecten van gezondheid. Hetzelfde geldt voor het domein van kennis en geestelijke vorming.

Zoals hieronder ter sprake komt, zal het belangrijk zijn om juist in de operationalisering van deze domeinen goed te onderscheiden hoe intrinsieke en instrumentele aspecten van de levenskwaliteit zijn verbonden met capabilities en gerealiseerde functionings. Vooral bij gezondheid, kennis en arbeid hebben instrumentele aspecten van het daadwerkelijk

functioneren gevolgen over de hele set van domeinen heen. Zo kan het nuttig zijn om in een survey te vragen naar de mate waarin iemand effectief toegang heeft tot zinvolle arbeid (de mogelijkheden om zulke arbeid te doen zijn intrinsiek waardevol), maar ook naar de mate waarin de persoon in feite werkzaam is op een bepaald functie- en beloningsniveau (omdat dit informatie geeft over zijn toekomstige mogelijkheden in het domein van de arbeid evenals in andere domeinen). Of men dit laatste wil doen, hangt overigens af van specifieke

overwegingen die we hieronder nog zullen bespreken.

Tot slot zijn er in de literatuur wel domeinen voorgesteld die uitnodigen tot verdere discussie. We noemen er twee: onafhankelijkheid en tijdsautonomie. Onafhankelijkheid als zelfstandig domein kwam ook voor in de studie van Grewal en collega’s (2006). Wij hebben om de volgende redenen ervoor gekozen om dit domein niet op te nemen. Ten eerste kan men een hoge levenskwaliteit hebben zonder sterk onafhankelijk te zijn (Sen 2001): iemand die verlamd is en in een rolstoel zit, is afhankelijk van anderen om mobiel te zijn, maar als er steeds mensen beschikbaar zijn om die mobiliteit te garanderen als hij of zij zich wil verplaatsen, heeft het gebrek aan onafhankelijkheid geen directe invloed op zijn of haar kwaliteit van leven (de verlamming uiteraard wel). Ten tweede is onafhankelijkheid van een hoger niveau van abstractie dan de domeinen die wij voorstellen. En ten derde is het niet duidelijk dat onafhankelijkheid thuishoort in een beleidsrelevante index voor overheidsbeleid, omdat niet duidelijk is in hoeverre de overheid er buiten de sfeer van democratische

grondrechten vat op heeft. In tegenstelling tot de lijst die Robeyns (2003) opstelde voor de empirische evaluatie van gender-ongelijkheid in westerse samenlevingen ontbreekt in onze lijst het domein ‘tijdsautonomie’. De vraag is of we het beschikken over mogelijkheden om tijd naar eigen goeddunken in te delen als een aparte capability in de index zouden moeten opnemen. Dit zullen we in paragraaf 9.4 bespreken, nadat eerst is nagegaan wat er allemaal komt kijken bij het verdere proces van operationalisering en meting. Daarover gaat de volgende paragraaf.