• No results found

Hoe kan men pluralisme over duurzame kwaliteit van leven

12 De rol van pluralisme

12.2 Hoe kan men pluralisme over duurzame kwaliteit van leven

leven onderzoeken?

Zoals in hoofdstuk 3 en 11 is beredeneerd is het om verschillende redenen aan te raden om duurzaamheid en levenskwaliteit als constitutief onafhankelijke begrippen te hanteren. Dit geldt naar onze mening zeker ook als men ervoor kiest om kwaliteit van leven te vatten in termen van capabilities. De tweede stap van de empirische onderzoeksopzet die we in de vorige paragraaf hebben beschreven voldoet niet aan deze eis. In die opzet wordt bij de studie van de causale werking van verschillen in waardeoriëntaties en wereldbeelden op opvattingen over duurzaamheid en levenskwaliteit geen principiële afbakening van deze begrippen in acht genomen, omdat de operationalisering met behulp van rangordes op de lijst van zeer diverse maatschappelijke vraagstukken dit niet toelaat. De ‘kwaliteit van leven’ in deze metingen omvat aldus ‘duurzaamheid’ en omgekeerd, op een impliciete en lastig controleerbare manier.

Kan het ook anders? Het lijkt mogelijk om de tweede stap in het onderzoekdesign van de Duurzaamheidsverkenning op een alternatieve wijze vorm te geven die verenigbaar is met de notie van duurzame kwaliteit van leven en met het capability-concept van levenskwaliteit dat in hoofdstuk 8 tot 10 is geschetst. Tot slot van deze studie doen we enkele suggesties in deze richting. In het kort komt het alternatief hierop neer. Men bevraagt de respondenten

afzonderlijk over hun opvattingen aangaande (1) capability-domeinen van levenskwaliteit (2) normatieve continueerbaarheidseisen en randvoorwaarden van duurzaamheid en (3)

zijnsoordelen over de consequenties van duurzaamheidseisen voor de samenleving, die onder meer vragen bevatten over de sturingsmogelijkheden, gedragsaanpassingen en te verwachten effecten voor de kwaliteit van leven in Nederland. Vervolgens bestudeert men de onderlinge samenhangen in de respons op deze drie terreinen, om te zien of er systematische verschillen aan de oppervlakte komen. Tot slot volgt de koppeling met de vier wereldbeelden. Daarbij rijst dan de spannende vraag of responspatronen op de vragen onder (1) tot en met (3) vallen te voorspellen uit scores van respondenten op de vragen naar de wereldbeelden, dit uiteraard in samenhang met hun antwoorden op vragen over waardeoriëntaties. Wanneer zou blijken dat dit inderdaad lukt, dan zijn daarmee specifieke handelingsperspectieven op duurzame kwaliteit van leven geconstrueerd die in het verlengde liggen van de algemene

handelingsperspectieven van de vier wereldbeelden. Daarmee kan verder worden gewerkt. Zo ligt de weg open naar alternatieve indices, scenario-ontwerpen en sectorgewijze studies die men vervolgens kan vergelijken met de resultaten die in Deel 2 van de

Om toe te lichten wat de waarde van deze alternatieve opzet kan zijn, schetsen we tot slot in het kort enige gezichtspunten voor het ontwerp van vragen onder (1) tot en met (3) en voor de koppeling aan wereldbeelden. Vragen die naar verschillende opvattingen over de kwaliteit van leven speuren zouden zich moeten richten op zowel subjectieve oordelen over het belang dat respondenten toekennen aan capability-domeinen (en dimensies daarbinnen) als ook op de input mapping, vooral waar het gaat om alternatieve aanwendingen van tijd en geld. Daarnaast kan informatie over de betekenis die men toekent aan cruciale inputs in de sfeer van de publieke voorzieningen ook belangrijk zijn als een aanvulling op subjectieve domein- waarderingen. Het gaat dan niet alleen over wat men belangrijk vindt in de ‘capability set’, maar ook wat men er voor over blijkt te hebben, zoals gesteld in paragraaf 10.3.

Bij het opstellen van een survey-instrument voor meting van de diverse opvattingen over normatieve duurzaamheidseisen grijpen we terug op de indeling van Tabel 2.1 in paragraaf 2.2 en op onze suggestie in 2.3 voor een inventarisering van alle verplichtingen en

commitments die de Nederlandse overheid in feite is aangegaan in de afgelopen jaren. In de vragen die men in deze opzet kan stellen lijkt het ons van belang om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij hetgeen in feite al door de Nederlandse samenleving is bekrachtigd, en juist daarover de opvattingen onder de bevolking te peilen. In studies over het publieke draagvlak van ontwikkelingssamenwerking zijn voldoende voorbeelden van deze aanpak te vinden. Het voordeel ervan is dat men verschil in normatieve opvattingen dat uit de respons naar voren komt kan afzetten tegen concrete politieke ijkpunten die aanspraak maken op parlementair- democratische legitimiteit.

Wanneer het gaat om vragen die zijnsordelen over duurzaamheid in kaart moeten brengen denken wij dat het nuttig zou zijn om aansluiting te zoeken bij de simpele systematiek die de WRR heeft gevolgd in de handelingsperspectieven zoals beschreven in 12.1. Wat

duurzaamheid in de ogen van mensen vereist (afhankelijk van het soort eis dat aan de orde wordt gesteld) slaat namelijk toch al gauw terug op de voorstellingen die ze erop na houden over hoe productie en consumptie eventueel zouden moeten worden aangepast voor

duurzame ontwikkeling.

Uit deze summiere schets komt tot slot een algemeen gezichtspunt naar voren dat betrekking heeft op de koppeling van de respons over duurzaamheid en levenskwaliteit aan de respons op de vragen naar wereldbeelden en waardeoriëntaties. De empirische vraag naar de mate van samenhang tussen deze twee – hierboven aangeduid als een ‘spannende vraag’ – wordt natuurlijk des te belangwekkender wanneer de te verklaren variabelen, te weten opvattingen over duurzaamheid en kwaliteit van leven, conceptueel onafhankelijk zijn van de verklarende variabelen, te weten de waardeoriëntaties en wereldbeelden. Bij de opstelling van survey- items voor de blokken (1) tot en met (3) moet er dan voor worden gewaakt dat de respons op die laatste vragen niet al bij voorbaat samenhangt met de antwoorden op vragen over