• No results found

In hoofdstuk 10 is het een en ander gezegd over de normatieve gezichtspunten die bij de weging van kwaliteit van leven in afzonderlijke capability-domeinen aan de orde zijn. Die problemen spelen natuurlijk ook als het doel een hulpbronnenindex is. Neem de afweging van inkomen en vrije tijd door individuen. Om te komen tot een domeinweging ligt het voor de hand om individuen zelf te laten bepalen hoeveel inkomen een uur additionele vrije tijd hen waard is, gegeven hun vermogenspositie, uurloonvoet en voorkeuren. Maar het is moeilijk om evenveel wegingsfactoren op te nemen als er cases zijn. In dit geval zou men individuele

wegingen moeten aggregeren volgens een procedure die op billijke wijze rekening houdt met de diversiteit van voorkeuren en omstandigheden. Ditzelfde geldt ook voor indexen waarin men probeert de individuele opvattingen over het gewicht van een aantal functionings of capabilities mee te laten wegen. Dit is een sociaal keuzeprobleem, waarvoor verschillende oplossingen voorgesteld kunnen worden. Wij sluiten ons aan bij de opvatting van

Chakraborty (1996) dat een billijke weging gevonden wordt door het gemiddelde van de individuele wegingsfactoren als wegingsgetal in de index op te nemen. Wij merken wel op dat de billijkheid van deze weging (waarin het oordeel van eenieder even zwaar meetelt) eventueel zou kunnen worden vergroot door gemiddelde wegingen te bepalen binnen groepen die in overeenkomstige omstandigheden verkeren. Zo zou bijvoorbeeld onderscheid gemaakt kunnen worden tussen mensen met hoge verdiencapaciteiten, voor wie een uur extra vrije tijd veel kost en mensen met lage beloningsvoeten voor wie het offer veel geringer is. Doet men dit laatste echter in een hulpbronnenindex voor de hele samenleving, dan doemt opnieuw een wegingsprobleem op dat alleen met behulp van een politiek oordeel kan worden opgevangen. Bij wegingen tussen individueel toe-eigenbare en collectieve hulpbronnen komen lastige problemen aan de orde die we hier slechts kunnen aanstippen. Deze problemen doen zich ook voor binnen rivaliserende capability-domeinen, zie paragraaf 10.2. Het gaat om het verschil in de relatieve subjectieve waardering van publieke voorzieningen (met name valt hier aan milieukwaliteit te denken) en de waardering die in feite blijkt uit indicatoren van het offer in tijd en geld dat mensen willen brengen om meer toegang te hebben tot deze publieke

voorzieningen.

Zoals in paragraaf 10.2 naar voren kwam, hoeft zo’n normatieve weging van domeinen niet uitsluitend betrekking te hebben op wat individuen zelf vinden. De overheid zou kunnen afwijken van deze wegingen, als daarvoor een rechtvaardiging bestaat die hout snijdt in het publieke debat. Een van de overwegingen kan zijn dat inkomen en vrije tijd anders moeten worden gewogen dan op basis van de subjectief bepaalde gemiddelde weging die hierboven werd genoemd. Dit kan twee redenen hebben. In de eerste plaats kan zich een sociaal dilemma voordoen, als mensen in overwegende mate een hoger inkomen nastreven uit positionele motieven (een hoger relatief inkomen dan dat van de groepen waarmee ze zich vergelijken), terwijl aan de andere kant de keuze van vrije tijd niet aan positionele motieven onderhevig is (Griffith, 2005). In dat geval kan het zijn dat de levenskwaliteit van de meeste mensen, zoals gemeten door subjectieve welzijnsindicatoren omhoog zou gaan, als men gemiddeld een hoger gewicht zou toekennen aan vrije tijd dan men in werkelijkheid doet. Dit zou een reden kunnen zijn voor de overheid om het wegingsgetal van deze domeinen bij te stellen.

Een andere reden om wegingen door de overheid zelf te laten bepalen zou gelegen kunnen zijn in de vaststelling dat de consumptie van goederen die met inkomen wordt gerealiseerd meer inbreuk maakt op randvoorwaarden van duurzaamheid dan de consumptie van vrije tijd. In de rapporten waarin verslag wordt gedaan van het Nederlandse milieubeleid wordt deze samenhang vaak genoemd in verband met de bijdrage die burgers zouden moeten leveren aan de beperking van broeikasgassen. In het algemeen geldt dat domeinen van een hulpbronnen-

index gewogen moeten worden uit het oogpunt van duurzaamheid in iedere benadering van de kwaliteit van leven, vanwege de causale positie van hulpbronnen voor capabilities, functionings en subjectieve levensvoldoening (zie Figuur 7.1). Zoals we in paragraaf 10.2 al zagen is dit een van de redenen waarom er zoveel aandacht moet worden besteed aan de relatie tussen hulpbronnen en capabilities in de zogeheten capability input mapping. In een hulpbronnenbenadering wordt dit alles natuurlijk overgeslagen. Het gevolg is dat men in deze benadering rechtstreeks geconfronteerd wordt met de vraag hoe duurzaamheidseisen in middelenbeslag moeten worden vertaald. Aangezien dit een van de moeilijkste problemen is binnen het duurzaamheidsonderzoek, is deze directheid een voordeel van de

hulpbronnenbenadering die mogelijk toch zwaar zou kunnen wegen. In elk geval kan het belang van duurzaamheidsonderzoek ook een reden geven om binnen de capability-

benadering iets minder ver te willen gaan met het meten van levenskwaliteit in afzonderlijke domeinen en juist iets verder te gaan met de bestudering van de capability input mapping. Dit zou eveneens een nuttig gezichtspunt kunnen zijn voor een eventuele samenwerking tussen het MNP en het SCP (zie hoofdstuk 13, suggestie 1).

A.6 Conclusie

Wat zou verder het voordeel kunnen zijn van de hier voorgestelde hulpbronnenindex? Omdat het om een verduidelijkende exercitie gaat, dienen wij deze vraag in elk geval algemeen te beantwoorden. Naar onze mening ligt het voordeel in de mogelijke politieke slagkracht van een hulpbronenindex zoals boven geschetst. De index knoopt aan bij elementen van de liberale traditie die in Nederland (en daarbuiten) breed wordt onderschreven, maar verliest de werking van het maatschappelijk middenveld ook niet uit het oog. De index heeft oog voor de publieke voorzieningen als geheel en sluit daarmee aan bij de vergelijkende literatuur over kwaliteit van leven en welvaart in OECD-landen. De index richt zich in het bijzonder op milieukwaliteit, een aspect dat in het dichtbevolkte Nederland een blijvende politieke

relevantie heeft. Door de keuze om milieukwaliteit op te voeren als een collectieve hulpbron wordt het tevens gemakkelijker om verbindingen te leggen met randvoorwaarden van duurzaamheid ten opzichte van toekomstige generaties.

Appendix B: De SCP-leefsituatie-index en de capability-

benadering

In hoofdstuk 7 hebben we toegelicht waarom we in de verdere uitwerking van onze studie naar duurzame kwaliteit van leven het zwaartepunt leggen bij de capability-benadering. In Nederland bestaat er echter reeds een index die dicht aansluit bij de capability-benadering: de leefsituatie-index van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Het ligt dus voor de hand om deze eerst te analyseren, aangezien het mogelijk is dat de index voldoet als een index voor kwaliteit van leven die ook in het onderzoek naar duurzaamheid gebruikt kan worden. Dat is het onderwerp van deze Appendix.